ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 19

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

48e jaargang
22 januari 2005


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2005/C 019/1

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 oktober 2004 in zaak C-164/01 P: G. van den Berg tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot schadevergoeding — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Melk — Extra heffing — Referentiehoeveelheid — Producenten die verbintenis tot niet-levering zijn aangegaan — SLOM-producenten — Wisseling van bedrijf — Weigering om speciale referentiehoeveelheid toe te kennen)

1

2005/C 019/2

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 december 2004 in zaak C-41/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming — Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 28 EG en 30 EG) — Levensmiddelen waaraan vitamines of minerale zouten zijn toegevoegd — Nationale regeling die verhandeling daarvan afhankelijk stelt van bestaan van voedingskundige behoefte — Maatregelen van gelijke werking — Rechtvaardiging — Volksgezondheid — Evenredigheid)

1

2005/C 019/3

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 november 2004 in zaak C-372/02 (verzoek van het Bundessozialgericht om een prejudiciële beslissing): Roberto Adanez-Vega tegen Bundesanstalt für Arbeit (Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Vaststelling van toepasselijke wettelijke regeling — Werkloosheidsuitkeringen — Voorwaarden voor samentelling van tijdvakken van verzekering of van arbeid — Nationale maatregel die tijdvak van in andere lidstaat vervulde dienstplicht niet in aanmerking neemt)

2

2005/C 019/4

Arrest van het Hof (grote kamer) van 30 november 2004 in zaak C-16/03 (verzoek van het Hovrätt över Skåne och Blekinge om een prejudiciële beslissing): Peak Holding AB tegen Axolin-Elinor AB (Merken — Richtlijn 89/104 EEG — Artikel 7, lid 1 — Uitputting van aan merk verbonden recht — In handel brengen van waren in EER door merkhouder — Begrip — Waren die aan consumenten te koop zijn aangeboden en vervolgens zijn teruggetrokken — Verkoop aan in EER gevestigde marktdeelnemer met verplichting tot in handel brengen van waren buiten EER — Wederverkoop van waren aan andere in EER gevestigde marktdeelnemer — Verhandeling in EER)

3

2005/C 019/5

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 december 2004 in zaak C-42/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Visserij — Instandhouding en beheer van visbestanden — Maatregelen voor controle op visserijactiviteiten)

3

2005/C 019/6

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 november 2004 in zaak C-109/03 (verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een prejudiciële beslissing): KPN Telecom BV tegen Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) (Telecommunicatie — Richtlijn 98/10/EG — Open Network voor spraaktelefonie — Verstrekken van abonneegegevens — Vaststelling van prijs)

4

2005/C 019/7

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 december 2004 in zaak C-226/03 P: José Martí Peix SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Visserij — Communautaire financiële bijstand — Vermindering van bijstand — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van Raad — Artikelen 1 en 3 — Verjaring)

5

2005/C 019/8

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 2004 in zaak C-255/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (Niet-nakoming — Vrij verkeer van goederen — Maatregelen van gelijke werking — Label van kwaliteit en oorsprong — Waals kwaliteitslabel)

5

2005/C 019/9

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 december 2004 in zaak C-398/03 (verzoek van Helsingin hallinto-oikeus om een prejudiciële beslissing): E. Gavrielides Oy (Richtlijn 90/642/EEG — Maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen — Wijnrankbladeren)

5

2005/C 019/0

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 november 2004 in zaak C-447/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Milieu — Afvalstoffenbeheer — Fabrieksterrein en stortplaats in de provincie Foggia — Richtlijn 75/442/EEG, gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG — Artikelen 4 en 8)

6

2005/C 019/1

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 oktober 2004 in zaak C-16/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Richtlijn 89/654/EEG — Bescherming van werknemers — Veiligheid en gezondheid van werknemers op arbeidsplaatsen — Deuren van nooduitgangen, ramen en bovenlichtvoorzieningen — Niet-omzetting)

6

2005/C 019/2

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 december 2004 in zaak C-48/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/76/EG — Verbranding van afval — Niet-omzetting)

7

2005/C 019/3

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 november 2004 in zaak C-85/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/17/EG — Sanering en liquidatie van verzekeringsondernemingen — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

7

2005/C 019/4

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 november 2004 in zaak C-87/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/17/EG — Sanering en liquidatie van verzekeringsondernemingen — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

8

2005/C 019/5

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 november 2004 in zaak C-91/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/29/EG — Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

8

2005/C 019/6

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 december 2004 in zaak C-97/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/76/EG — Verbranding van afval — Niet-omzetting)

8

2005/C 019/7

Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 29 oktober 2004 in zaak C-360/02 P, Carlo Ripa di Meana tegen Europees Parlement (Hogere voorziening — Voormalig lid van Europees Parlement — Voorlopige pensioenregeling — Schorsing van betaling van pensioen ten gevolge van verkiezing van betrokkene tot lid van regionale raad — Beroep tot nietigverklaring — Bevestigende handeling — Niet-ontvankelijkheid — Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

9

2005/C 019/8

Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 14 oktober 2004 in zaak C-288/03 P, Bernard Zaoui e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Hogere voorziening die ten dele kennelijk ongegrond en ten dele kennelijk niet-ontvankelijk is)

9

2005/C 019/9

Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 1 oktober 2004 in zaak C-379/03 P, Rafael Pérez Escolar tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Staatssteun — Beroep wegens nalaten — Procesbevoegdheid — Ontvankelijkheid van beroep)

10

2005/C 019/0

Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 29 oktober 2004 in zaak C-18/04 P, Grégoire Krikorian e.a. tegen Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Beroep tot schadevergoeding — Hogere voorziening die ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond is)

10

2005/C 019/1

Zaak C-456/04: Verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia van 20 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Agip Petroli SpA en Capitaneria di Porto di Siracusa, Capitaneria di Porto di Siracusa, sezione staccata di Santa Panagia, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, en met betrekking tot Arbix Diamone Shipping

10

2005/C 019/2

Zaak C-458/04: Verzoek van het Tribunal administratif de Caen (Eerste kamer) van 5 oktober 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Chambre de commerce et d'industrie de Flers-Argentan en Directeur des services fiscaux, Dircofi Ouest

11

2005/C 019/3

Zaak C-463/04: Verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia, te Milaan, van 29 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Federconsumatori e.a. en Comune di Milano, en met betrekking tot AEM SpA

11

2005/C 019/4

Zaak C-464/04: Verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia, te Milaan, van 29 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Federconsumatori e.a. en Comune di Milano, en met betrekking tot AEM SpA

12

2005/C 019/5

Zaak C-466/04: Verzoek van het Tribunal Superior de Justicia de Cantabria, Sala de lo Social van 1 oktober 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Manuel Acereda Herrera en Servicio Cántabro de Salud

12

2005/C 019/6

Zaak C-471/04: Verzoek van het Bundesfinanzhof van 14 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Finanzamt Offenbach Main-Land en Keller Holding GmbH

14

2005/C 019/7

Zaak C-473/04: Verzoek van het Hof van Cassatie van België, van 22 oktober 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Plumex en Young Sports N.V.

14

2005/C 019/8

Zaak C-481/04: Verzoek van het Bundesverwaltungsgericht van 3 augustus 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Engin Torun en Stadt Augsburg, interveniërende partijen: 1. De Vertreter des Bundesinteresses bij het Bundesverwaltungsgericht, 2. Landesanwaltschaft Bayern, als Vertreter des öffentlichen Interesses

14

2005/C 019/9

Zaak C-482/04 P: Hogere voorziening, op 22 november 2004 ingesteld door SNF SA tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 6 september 2004 in zaak T-213/02, SNF SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

15

2005/C 019/0

Zaak C-483/04: Beroep, op 22 november 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

15

2005/C 019/1

Zaak C-501/04: Beroep, op 6 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje

16

2005/C 019/2

Doorhaling van zaak C-177/02

16

2005/C 019/3

Doorhaling van zaak C-330/02

17

2005/C 019/4

Doorhaling van zaak C-77/03

17

2005/C 019/5

Doorhaling van zaak C-257/03

17

2005/C 019/6

Doorhaling van zaak C-340/03

17

2005/C 019/7

Doorhaling van zaak C-518/03

17

2005/C 019/8

Doorhaling van zaak C-62/04

17

2005/C 019/9

Doorhaling van zaak C-86/04

17

2005/C 019/0

Doorhaling van zaak C-92/04

18

2005/C 019/1

Doorhaling van zaak C-230/04

18

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2005/C 019/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 16 december 2004 in de zaken T-120/01 en T-300/01, Carlo De Nicola tegen Europese Investeringsbank (Personeel van Europese Investeringsbank — Ontvankelijkheid — Arbeidsvoorwaarden — Tuchtprocedure — Schorsing — Ontslag zonder opzeggingstermijn)

19

2005/C 019/3

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 18 november 2004 in zaak T-176/01, Ferriere Nord SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Communautaire kaderregelingen inzake staatssteun ten behoeve van het milieu — Staalonderneming — Onder EG-Verdrag vallende producten — Goedgekeurde steunregeling — Nieuwe steunmaatregel — Inleiding formele procedure — Termijnen — Recht van verweer — Gewettigd vertrouwen — Motivering — Toepasselijkheid van communautaire kaderregelingen in de tijd — Milieudoelstelling van investering)

20

2005/C 019/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 16 december 2004 in zaak T-11/02, Spyridon de Athanassios Pappas tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Ontheffing van ambt — Maandelijkse vergoeding bedoeld in artikel 50 van Statuut — Diensttijd die in aanmerking wordt genomen voor berekening van vergoeding — Werkzaamheden verricht vóór indiensttreding bij Gemeenschappen — Overschrijving van pensioenrechten)

20

2005/C 019/5

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg (Vierde kamer) van 10 november 2004 in zaak T-164/02, Kaul GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van communautair woordmerk ARCOL als gemeenschapsmerk — Ouder communautair woordmerk CAPOL — Omvang van onderzoek door kamer van beroep — Beoordeling van voor kamer van beroep overgelegde gegevens)

21

2005/C 019/6

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 november 2004 in de gevoegde zaken T-285/02 en T-395/02, Eva Vega Rodríguez tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Meerkeuzevragen — Juistheid van antwoorden van correctieformulier — Rechterlijke toetsing — Grenzen)

21

2005/C 019/7

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 november 2004 in zaak T-396/02, August Storck KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Driedimensionaal merk — Vorm van snoepje — Absolute weigeringsgronden — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Onderscheidend vermogen door gebruik — Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94)

22

2005/C 019/8

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 november 2004 in zaak T-402/02, August Storck KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Beeldmerk dat vorm van (vlindervormige) wikkelverpakking voor snoepjes afbeeldt — Voorwerp van aanvraag — Absolute weigeringsgrond — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Onderscheidend vermogen door gebruik — Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 — Recht om te worden gehoord — Artikel 73, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 — Ambtshalve onderzoek van feiten — Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94)

22

2005/C 019/9

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 november 2004 in zaak T-116/03, Oreste Montalto tegen Raad van de Europese Unie (Ambtenaren — Aanwerving — Tijdelijk functionaris — Kennisgeving van vacature — Aanwervingsprocedure)

22

2005/C 019/0

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 november 2004 in zaak T-165/03, Eduard Vonier tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Nationaal seminarie — Samenstelling van jury — Mondeling examen — Privé-leven — Talenkennis)

23

2005/C 019/1

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 juli 2004 in zaak T-29/03, Comunidad Autónoma de Andalucía tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) — Rapport betreffende administratief onderzoek van handel in olijfolie in Andalusië (Spanje) — Klacht — Niet-ontvankelijkheid)

23

2005/C 019/2

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 september 2004 in zaak T-14/04, Alto de Casablanca, SA, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Vertegenwoordiging door advocaat — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

24

2005/C 019/3

Beschikking van de President van het Gerecht van Eerste Aanleg van 7 juli 2004 in zaak T-37/04 R, Região autónoma dos Açores tegen Raad van de Europese Unie (Kort geding — Visserij — Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad — Verzoek tot opschorting van gedeeltelijke uitvoering en om andere voorlopige maatregelen — Ontvankelijkheid — Spoedeisendheid — Interventie)

24

2005/C 019/4

Zaak T-350/04: Beroep, op 24 augustus 2004 ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

24

2005/C 019/5

Zaak T-351/04: Beroep, op 24 augustus 2004 ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

25

2005/C 019/6

Zaak T-352/04: Beroep, op 24 augustus 2004 ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

26

2005/C 019/7

Zaak T-398/04: Beroep, op 8 oktober 2004 ingesteld door Henkel KGaA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

26

2005/C 019/8

Zaak T-400/04: Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Arch Chemicals, Inc., en Arch Timber Protection Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2005/C 019/9

Zaak T-401/04: Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Bactria Industriehygiene-Service Verwaltungs GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

28

2005/C 019/0

Zaak T-402/04: Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Rhodia Consumer Specialties Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

28

2005/C 019/1

Zaak T-403/04: Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Sumitomo Chemical (UK) PLC tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2005/C 019/2

Zaak T-404/04: Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Troy Chemical Company BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2005/C 019/3

Zaak T-410/04: Beroep, op 4 oktober 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

29

2005/C 019/4

Zaak T-425/04: Beroep, op 13 oktober 2004 ingesteld door Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

30

2005/C 019/5

Zaak T-427/04: Beroep, op 13 oktober 2004 ingesteld door Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

31

2005/C 019/6

Zaak T-443/04: Beroep, op 5 november 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

32

2005/C 019/7

Zaak T-446/04: Beroep, op 9 november 2004 ingesteld door CO-FRUTTA Soc. coop. a.r.l. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

32

2005/C 019/8

Zaak T-451/04: Beroep wegens nalaten, op 18 november 2004 ingesteld door Mediocurso — Estabelecimento de Ensino Particular, S.A. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

32

2005/C 019/9

Doorhaling van zaak T-259/99

33

 

III   Bekendmakingen

2005/C 019/0

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 6 van 8.1.2005

34

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/1


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 28 oktober 2004

in zaak C-164/01 P: G. van den Berg tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Melk - Extra heffing - Referentiehoeveelheid - Producenten die verbintenis tot niet-levering zijn aangegaan - SLOM-producenten - Wisseling van bedrijf - Weigering om speciale referentiehoeveelheid toe te kennen)

(2005/C 19/01)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-164/01 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 49 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie, ingesteld op 13 april 2001, G. van den Berg, wonende te Dalfsen (Nederland), (advocaat: E. H. Pijnacker Hordijk), andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (gemachtigde: A.-M. Colaert) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: Th. van Rijn), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet en N. Colneric (rapporteur), rechters, advocaat-generaal: C. Stix-Hackl, griffier: R. Grass, op 28 oktober 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Van den Berg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 227 van 11.8.2001.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/1


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 2 december 2004

in zaak C-41/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 28 EG en 30 EG) - Levensmiddelen waaraan vitamines of minerale zouten zijn toegevoegd - Nationale regeling die verhandeling daarvan afhankelijk stelt van bestaan van voedingskundige behoefte - Maatregelen van gelijke werking - Rechtvaardiging - Volksgezondheid - Evenredigheid)

(2005/C 19/02)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-41/02, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 13 februari 2002, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: H. van Lier en H. M. H. Speyart) tegen Koninkrijk der Nederlanden (gemachtigden: H. G. Sevenster en S. Terstal), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Borg Barthet, J. P. Puissochet, J. Malenovský (rapporteur) en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 2 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door een bestuurlijke praktijk te hanteren volgens welke gewone levensmiddelen die zijn verrijkt met vitamine A (in de vorm van retinoïden), vitamine D, foliumzuur, seleen, koper of zink, en die in andere lidstaten rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht, in Nederland, wanneer zij geen substitutieproducten of gerestaureerde eet- of drinkwaren in de zin van artikel 1, lid 1, sub c en d, van het Warenwetbesluit Toevoeging microvoedingsstoffen aan levensmiddelen van 24 mei 1996 zijn, slechts in de handel mogen worden gebracht indien deze verrijking voorziet in een voedingskundige behoefte van de Nederlandse bevolking, zonder dat bovendien wordt nagegaan of deze levensmiddelen niet bestemd zijn als vervanging van reeds in de handel gebrachte levensmiddelen waarvoor de toevoeging van deze zelfde voedingsstoffen verplicht is, is het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens artikel 30 van het EG-Verdrag (thans artikel 28 EG) op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/2


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 11 november 2004

in zaak C-372/02 (verzoek van het Bundessozialgericht om een prejudiciële beslissing): Roberto Adanez-Vega tegen Bundesanstalt für Arbeit (1)

(Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Vaststelling van toepasselijke wettelijke regeling - Werkloosheidsuitkeringen - Voorwaarden voor samentelling van tijdvakken van verzekering of van arbeid - Nationale maatregel die tijdvak van in andere lidstaat vervulde dienstplicht niet in aanmerking neemt)

(2005/C 19/03)

Procestaal: Duits

In zaak C-372/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundessozialgericht (Duitsland) bij beslissing van 15 augustus 2002, ingekomen bij het Hof op 16 oktober 2002, in de procedure: Roberto Adanez-Vega tegen Bundesanstalt für Arbeit, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas en S. von Bahr, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs, griffier: R. Grass, op 11 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 en gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2195/91 van de Raad van 25 juni 1991, moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat wonende persoon die aldaar werkloos is nadat hij in een andere lidstaat zijn dienstplicht heeft vervuld, onderworpen is aan de wettelijke regeling van de lidstaat waar hij woont.

Artikel 71, lid 1, sub b-ii, van verordening nr. 1408/71 zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat het een bijzondere regel voor het vaststellen van de toepasselijke wettelijke regeling inzake werkloosheidsuitkeringen is, zodat, wanneer de voorwaarden voor toepassing daarvan zijn vervuld, de in deze bepaling genoemde wettelijke regeling van toepassing is.

Het staat aan de verwijzende rechter om uit te maken of in het hoofdgeding de voorwaarden voor toepassing van artikel 71, lid 1, sub b-ii, zijn vervuld.

Indien in het hoofdgeding de voorwaarden voor toepassing van artikel 71, lid 1, sub b-ii, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd, zijn vervuld, dan is volgens deze bepaling op een in een lidstaat wonende persoon die aldaar werkloos is nadat hij in een andere lidstaat zijn dienstplicht heeft vervuld, ook de wettelijke regeling van de lidstaat waar hij woont, van toepassing.

2)

Een in een andere lidstaat vervuld tijdvak van dienstplicht is een „krachtens de wettelijke regeling van [deze] lidstaat als werknemer [vervuld tijdvak van arbeid]” in de zin van artikel 67, lid 1, van verordening nr. 1408/71, zoals bijgewerkt bij verordening nr. 2001/83 en gewijzigd bij verordening nr. 2195/91, wanneer het enerzijds als zodanig wordt omschreven of aangemerkt door de wettelijke regeling van die andere lidstaat, of door die wettelijke regeling wordt gelijkgesteld met en erkend als gelijkwaardig met een tijdvak van arbeid, en wanneer anderzijds de betrokkene tijdens het vervullen van zijn dienstplicht verzekerd was in de zin van artikel 1, sub a, van genoemde verordening.

De voorwaarde dat „de betrokkene laatstelijk […] tijdvakken van verzekering […] heeft vervuld krachtens de wettelijke regeling op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd” in de zin van artikel 67, lid 3, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd, staat alleen dan in de weg aan de verplichting om tijdvakken van arbeid samen te tellen wanneer in een andere lidstaat een tijdvak van verzekering is vervuld na het laatste tijdvak van verzekering dat is vervuld krachtens de wettelijke regeling op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd.

3)

In omstandigheden zoals in het hoofdgeding staat artikel 3 van verordening nr. 1408/71, zoals bijgewerkt bij verordening nr. 2001/83 en gewijzigd bij verordening nr. 2195/91, niet eraan in de weg dat een bevoegd orgaan bij het onderzoek van het recht op werkloosheidsuitkering voor de berekening van de vervulde tijdvakken van verzekering geen rekening houdt met een in een andere lidstaat vervuld tijdvak van dienstplicht.


(1)  PB C 7 van 11.1.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/3


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 30 november 2004

in zaak C-16/03 (verzoek van het Hovrätt över Skåne och Blekinge om een prejudiciële beslissing): Peak Holding AB tegen Axolin-Elinor AB (1)

(Merken - Richtlijn 89/104 EEG - Artikel 7, lid 1 - Uitputting van aan merk verbonden recht - In handel brengen van waren in EER door merkhouder - Begrip - Waren die aan consumenten te koop zijn aangeboden en vervolgens zijn teruggetrokken - Verkoop aan in EER gevestigde marktdeelnemer met verplichting tot in handel brengen van waren buiten EER - Wederverkoop van waren aan andere in EER gevestigde marktdeelnemer - Verhandeling in EER)

(2005/C 19/04)

Procestaal: Zweeds

In zaak C-16/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hovrätt över Skåne och Blekinge (Zweden), bij beslissing van 19 december 2002, ingekomen bij het Hof op 15 januari 2003, in de procedure: Peak Holding AB tegen Axolin-Elinor AB, voorheen Handelskompaniet Factory Outlet i Löddeköpinge AB, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en R. Silva de Lapuerta, kamerpresidenten, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet, R. Schintgen en J. N. Cunha Rodrigues, rechters, advocaat-generaal: C. Stix-Hackl, griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 30 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat van een merk voorziene waren niet kunnen worden geacht in de EER in de handel te zijn gebracht wanneer de merkhouder ze in de EER heeft ingevoerd om ze aldaar te verkopen of wanneer hij ze in zijn eigen winkels of in die van een gelieerde vennootschap aan de consumenten in de EER te koop heeft aangeboden, maar er niet in geslaagd is, ze te verkopen.

2)

In omstandigheden zoals die in het hoofdgeding sluit het bedingen van een verbod van wederverkoop in de EER in een tussen de merkhouder en een in de EER gevestigde marktdeelnemer gesloten verkoopovereenkomst het in de EER in de handel brengen in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet uit en staat het derhalve niet in de weg staat aan de uitputting van het uitsluitende recht van de merkhouder in geval van wederverkoop in de EER in strijd met het verbod.


(1)  PB C 55 van 8.3.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/3


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 2 december 2004

in zaak C-42/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje (1)

(Niet-nakoming - Visserij - Instandhouding en beheer van visbestanden - Maatregelen voor controle op visserijactiviteiten)

(2005/C 19/05)

Procestaal: Spaans

In zaak C-42/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 4 februari 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: T. van Rijn en S. Pardo Quintillán) tegen Koninkrijk Spanje (gemachtigde: N. Díaz Abad), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur), S. von Bahr, J. Malenovský en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: R. Grass, op 2 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door voor elk van de visseizoenen 1990 tot en met 1997 te hebben nagelaten:

de passende nadere bepalingen voor het gebruik van de toegekende quota vast te stellen en de door de toepasselijke gemeenschapsverordeningen verlangde inspecties en andere controles te verrichten,

de visserij voorlopig te verbieden zodra de quota waren uitgeput, en

de nodige strafrechtelijke of bestuurlijke maatregelen te treffen tegen de kapiteins van de vaartuigen die inbreuk hebben gemaakt op die verordeningen, of tegen iedere andere persoon die aansprakelijk is voor een dergelijke inbreuk,

het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, artikel 9, lid 2, van verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur, de artikelen 1 en 11, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 2241/87 van de Raad van 23 juli 1987 houdende vaststelling van bepaalde maatregelen voor controle op de visserijactiviteiten, alsmede de artikelen 2, 21, leden 1 en 2, en 31 van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 101 van 26.4.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/4


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 25 november 2004

in zaak C-109/03 (verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een prejudiciële beslissing): KPN Telecom BV tegen Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) (1)

(Telecommunicatie - Richtlijn 98/10/EG - Open Network voor spraaktelefonie - Verstrekken van abonneegegevens - Vaststelling van prijs)

(2005/C 19/06)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-109/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland), bij beslissing van 8 januari 2003, ingekomen bij het Hof op 10 maart 2003, in de procedure KPN Telecom BV tegen Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA), in tegenwoordigheid van: Denda Multimedia BV, Denda Directory Services BV, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, K. Lenaerts, S. von Bahr en K. Schiemann, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 25 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 6, lid 3, van richtlijn 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat, moet aldus worden uitgelegd dat de term „relevante informatie” uitsluitend betrekking heeft op de abonneegegevens van hen die zich er niet uitdrukkelijk tegen hebben uitgesproken dat zij op een gepubliceerde lijst worden opgenomen, en die volstaan om de gebruikers van een telefoongids in staat te stellen de abonnees die zij zoeken te identificeren. Tot deze gegevens behoren in beginsel naam en adres, postcode inbegrepen, van de abonnees, alsmede het (de) telefoonnummer(s) die hun door de betrokken organisatie zijn toegewezen. Het staat de lidstaten echter vrij te bepalen dat andere gegevens ter beschikking van de gebruikers zullen worden gesteld wanneer zij met het oog op de specifieke nationale omstandigheden noodzakelijk lijken voor de identificatie van de abonnees.

2)

Voorzover artikel 6, lid 3, van richtlijn 98/10 bepaalt dat de relevante informatie ter beschikking van derden moet worden gesteld op billijke, kostengeoriënteerde en niet-discriminerende voorwaarden, moet het aldus worden uitgelegd dat:

wat de gegevens betreft zoals naam en adres van de personen, alsmede het telefoonnummer dat hun is toegewezen, alleen de kosten in verband met de daadwerkelijke terbeschikkingstelling van deze gegevens aan derden door de aanbieder van de universele dienst in rekening mogen worden gebracht;

een dergelijke aanbieder wat de extra gegevens betreft die hij niet verplicht is ter beschikking van derden te stellen, behalve de kosten van deze terbeschikkingstelling ook zijn extra kosten voor het verkrijgen van deze gegevens in rekening mag brengen, voorzover is verzekerd dat de derden zonder discriminatie worden behandeld.


(1)  PB C 146 van 21.6.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/5


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 2 december 2004

in zaak C-226/03 P: José Martí Peix SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Hogere voorziening - Visserij - Communautaire financiële bijstand - Vermindering van bijstand - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van Raad - Artikelen 1 en 3 - Verjaring)

(2005/C 19/07)

Procestaal: Spaans

In zaak C-226/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 22 mei 2003, José Martí Peix SA, gevestigd te Huelva (Spanje), (advocaten: J.-R. García-Gallardo Gil-Fournier en D. Domínguez Pérez) andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: S. Pardo Quintillán; advocaat: J. Guerra Fernández), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet en N. Colneric (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 2 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

José Martí Peix SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/5


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 17 juni 2004

in zaak C-255/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van goederen - Maatregelen van gelijke werking - Label van kwaliteit en oorsprong - „Waals kwaliteitslabel”)

(2005/C 19/08)

Procestaal: Frans

In zaak C-255/03, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C.-F. Durand en F. Simonetti) tegen Koninkrijk België (gemachtigde: E. Dominkovits), betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door een regeling vast te stellen en te handhaven, volgens welke een „Waals kwaliteitslabel” wordt toegekend aan eindproducten van een bepaalde kwaliteit die in Wallonië zijn vervaardigd of een bewerking hebben ondergaan, de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, S. von Bahr en R. Silva de Lapuerta, rechters, advocaat-generaal: F. G. Jacobs, griffier: R. Grass, op 17 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door een regeling vast te stellen en te handhaven, volgens welke een „Waals kwaliteitslabel” wordt toegekend aan eindproducten van een bepaalde kwaliteit die in Wallonië zijn vervaardigd of een bewerking hebben ondergaan, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 200 van 23.8.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/5


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 2 december 2004

in zaak C-398/03 (verzoek van Helsingin hallinto-oikeus om een prejudiciële beslissing): E. Gavrielides Oy (1)

(Richtlijn 90/642/EEG - Maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen - Wijnrankbladeren)

(2005/C 19/09)

Procestaal: Fins

In zaak C-398/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Helsingin hallinto-oikeus (Finland) bij beslissing van 22 september 2003, ingekomen bij het Hof op 24 september 2003, in de procedure die aldaar aanhangig is gemaakt door E. Gavrielides Oy, heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues en K. Schiemann, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott, griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 2 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit, zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/42/EG van de Commissie van 22 juni 2000, is niet op wijnrankbladeren van toepassing.


(1)  PB C 275 van 15.11.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/6


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 25 november 2004

in zaak C-447/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Afvalstoffenbeheer - Fabrieksterrein en stortplaats in de provincie Foggia - Richtlijn 75/442/EEG, gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG - Artikelen 4 en 8)

(2005/C 19/10)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-447/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 22 oktober 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: R. Amorosi en M. Konstantinidis) tegen Italiaanse Republiek (gemachtigde: I. M. Braguglia, bijgestaan door M. Fiorilli), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: C. Gulmann, waarnemend president van de Vijfde kamer, G. Arestis en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: R. Grass, op 25 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de nodige maatregelen te hebben getroffen om te verzekeren dat de afvalstoffen die zijn opgeslagen of gestort op het terrein van de voormalige fabriek Enichem in Manfredonia (provincie Foggia, Italië) en op de in de omgeving van Manfredonia gelegen stortplaats voor stedelijk afval Pariti I, worden hergebruikt of verwijderd zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden gebruikt die schade toebrengen aan het milieu, en door niet de nodige maatregelen te hebben getroffen om ervoor te zorgen dat de houder van de afvalstoffen die zijn opgeslagen of gestort op het terrein van de voormalige fabriek Enichem en de houder van de afvalstoffen op de stortplaats Pariti I alsmede op de, eveneens in de omgeving van Manfredonia gelegen, stortplaats voor stedelijk afval Conte di Troia, deze stoffen afleveren aan een particuliere of openbare ophaaldienst dan wel aan een onderneming die de in bijlagen II A of II B bij richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991, genoemde handelingen verricht, of zelf voor hergebruik of verwijdering zorg te dragen, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 4 en 8 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/6


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 28 oktober 2004

in zaak C-16/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 89/654/EEG - Bescherming van werknemers - Veiligheid en gezondheid van werknemers op arbeidsplaatsen - Deuren van nooduitgangen, ramen en bovenlichtvoorzieningen - Niet-omzetting)

(2005/C 19/11)

Procestaal: Duits

In zaak C-16/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 20 januari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: H. Kreppel en D. Martin) tegen Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigden: C.-D. Quassowski en M. Lumma), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), kamerpresident, J.-P. Puissochet en J. Malenovský, rechters; advocaat-generaal: L.A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 28 oktober 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om volledig te voldoen aan richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (eerste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 59 van 6 maart 2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/7


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 2 december 2004

in zaak C-48/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/76/EG - Verbranding van afval - Niet-omzetting)

(2005/C 19/12)

Procestaal: Portugees

In zaak C-48/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 6 februari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: A. Caeiros en M. Konstantinidis) tegen Portugese Republiek (gemachtigden: L. Fernandes en F. Andrade), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, N. Colneric en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 2 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval, heeft de Portugese Republiek niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn, met name artikel 21, lid 1, op haar rustende verplichtingen.

2)

De Portugese Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 71 van 20.03.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/7


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 18 november 2004

in zaak C-85/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/17/EG - Sanering en liquidatie van verzekeringsondernemingen - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2005/C 19/13)

Procestaal: Frans

In zaak C-85/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 23 februari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: E. Traversa en P. Léouffre) tegen Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues en O. Christmann), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 18 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om te voldoen aan richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 85 van 3.4.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/8


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 18 november 2004

in zaak C-87/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/17/EG - Sanering en liquidatie van verzekeringsondernemingen - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2005/C 19/14)

Procestaal: Frans

In zaak C-87/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 23 februari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: E. Traversa en P. Léouffre) tegen Koninkrijk België (gemachtigde: E. Dominkovits), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 18 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om te voldoen aan richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 85 van 3.4.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/8


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 18 november 2004

in zaak C-91/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/29/EG - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2005/C 19/15)

Procestaal: Zweeds

In zaak C-91/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 25 februari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: K. Banks en K.Simonsson) tegen Koninkrijk Zweden (gemachtigde:A Kruse), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J-P Puissochet, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, S. von Bahr en J. Malenovský (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: R. Grass, op 18 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is het Koninkrijk Zweden de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen;

2)

Het Koninkrijk Zweden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/8


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 2 december 2004

in zaak C-97/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/76/EG - Verbranding van afval - Niet-omzetting)

(2005/C 19/16)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-97/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 26 februari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: R. Amorosi en M. Konstantinidis) tegen Italiaanse Republiek (gemachtigden: I. M. Braguglia, bijgestaan door G. Fiengo), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, N. Colneric en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 2 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval, heeft de Italiaanse Republiek niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn, met name artikel 21, lid 1, op haar rustende verplichtingen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 94 van 17.04.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/9


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 29 oktober 2004

in zaak C-360/02 P, Carlo Ripa di Meana tegen Europees Parlement (1)

(Hogere voorziening - Voormalig lid van Europees Parlement - Voorlopige pensioenregeling - Schorsing van betaling van pensioen ten gevolge van verkiezing van betrokkene tot lid van regionale raad - Beroep tot nietigverklaring - Bevestigende handeling - Niet-ontvankelijkheid - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

(2005/C 19/17)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-360/02 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 49 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie, ingesteld op 2 oktober 2002, Carlo Ripa di Meana, voormalig lid van het Europees Parlement, wonende te Montecastello di Vibio (Italië), (advocaten: W. Viscardini en G. Donà), andere partij in de procedure: Europees Parlement (gemachtigden: A. Caiola en G. Ricci), verweerder in eerste aanleg, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, J. Makarczyk, P. Kūris en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 29 oktober 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Ripa di Meana wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 305 van 7.12.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/9


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 14 oktober 2004

in zaak C-288/03 P, Bernard Zaoui e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Hogere voorziening die ten dele kennelijk ongegrond en ten dele kennelijk niet-ontvankelijk is)

(2005/C 19/18)

Procestaal: Frans

In zaak C-288/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 3 juli 2003, Bernard Zaoui, wonende te Combs-la-Ville (Frankrijk), Lucien Zaoui, wonende te Netanya (Israël), en Déborah Zaoui, echtgenote Stain, wonende te Ramat Gan (Israël), (advocaat: J. A. Buchinger), andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: P. Kuijper, F. Dintilhac en C. Tufvesson), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen, J. Makarczyk en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 14 oktober 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Bernard en Lucien Zaoui en Déborah Zaoui, echtgenote Stain, worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 19.7.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/10


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 1 oktober 2004

in zaak C-379/03 P, Rafael Pérez Escolar tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Beroep wegens nalaten - Procesbevoegdheid - Ontvankelijkheid van beroep)

(2005/C 19/19)

Procestaal: Spaans

In zaak C-379/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 10 september 2003, Rafael Pérez Escolar (advocaat: F. Moreno Pardo), andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. L. Buendía Sierra), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: R. Grass, op 1 oktober 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

R. Pérez Escolar wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 18.10.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/10


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 29 oktober 2004

in zaak C-18/04 P, Grégoire Krikorian e.a. tegen Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Beroep tot schadevergoeding - Hogere voorziening die ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond is)

(2005/C 19/20)

Procestaal: Frans

In zaak C-18/04 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 16 januari 2004, Grégoire Krikorian, wonende te Bouc-Bel-Air (Frankrijk), Suzanne Krikorian, geboren Tatoyan, wonende te Bouc-Bel-Air (Frankrijk), Euro-Arménie ASBL, gevestigd te Marseille (Frankrijk) (advocaat: P. Krikorian), andere partijen in de procedure: Europees Parlement (gemachtigden: A. Baas en R. Passos), Raad van de Europese Unie (gemachtigden: S. Kyriakopoulou en G. Marhic), Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Ladenburger en F. Dintilhac), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, N. Colneric (rapporteur) en J.N. Cunha Rodrigues, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 29 oktober 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Rekwiranten worden verwezen in de kosten van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 94 van 17 april 2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/10


Verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia van 20 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Agip Petroli SpA en Capitaneria di Porto di Siracusa, Capitaneria di Porto di Siracusa, sezione staccata di Santa Panagia, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, en met betrekking tot Arbix Diamone Shipping

(Zaak C-456/04)

(2005/C 19/21)

Procestaal: Italiaans

Het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia heeft bij beschikking van 20 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 oktober 2004, in het geding tussen Agip Petroli SpA en Capitaneria di Porto di Siracusa e.a., en met betrekking tot Arbix Diamone Shipping, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

„Omvat het begrip „reis die voorafgaat aan of volgt op de cabotage” als bedoeld in artikel 3, lid 3, van verordening nr. 3577/92 (1), alleen de reis die „functioneel en commercieel op zichzelf staat, dat wil zeggen met lading aan boord en waarvan begin/eindpunt een buitenlandse haven is”, zoals in de in de hoofdzaak bestreden maatregelen is vermeld, of strekt die term zich ook uit tot de gevallen van een reis zonder lading aan boord (zogenoemde „reis in ballast”).”


(1)  PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/11


Verzoek van het Tribunal administratif de Caen (Eerste kamer) van 5 oktober 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Chambre de commerce et d'industrie de Flers-Argentan en Directeur des services fiscaux, Dircofi Ouest

(Zaak C-458/04)

(2005/C 19/22)

Procestaal: Frans

Het Tribunal administratif de Caen (Eerste kamer) heeft bij vonnis van 5 oktober 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 oktober 2004, in het geding tussen Chambre de commerce et d'industrie de Flers-Argentan en Directeur des services fiscaux, Dircofi Ouest, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Het Tribunal administratif de Caen wenst van het Hof van Justitie te vernemen of interne financiële toewijzingen voor de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek subsidies vormen in de zin van artikel 19 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 (1).


(1)  Richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/11


Verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia, te Milaan, van 29 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Federconsumatori e.a. en Comune di Milano, en met betrekking tot AEM SpA

(Zaak C-463/04)

(2005/C 19/23)

Procestaal: Italiaans

Het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia, te Milaan, heeft bij beschikking van 29 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 2 november 2004, in het geding tussen Federconsumatori e.a. en Comune di Milano, en met betrekking tot AEM SpA, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„Is artikel 2449 codice civile (Italiaans burgerlijk wetboek), zoals toegepast in de onderhavige zaak, verenigbaar met artikel 56 EG, zoals uitgelegd in de arresten van 23 mei 2000 (C 58/99); 4 juni 2002 (C 483/99 en C 503/99), en 13 mei 2003 (C 98/01), wanneer het wordt aangevoerd door een overheidsorgaan dat weliswaar de vennootschap op aandelen niet meer controleert, maar nog een aanzienlijk aandelenpakket (in casu 33,4 %) bezit als relatieve meerderheidsaandeelhouder, en daarmee een onevenredige controlebevoegdheid verkrijgt?

Is artikel 2449 codice civile, toegepast in samenhang met artikel 4 van decreetwet nr. 332 van 31 mei 1994, omgezet in wet nr. 474 van 30 juli 1994, verenigbaar met artikel 56 EG, zoals uitgelegd in de arresten van 23 mei 2000 (C 58/99), 4 juni 2002 (C 483/99 en C 503/99), en 13 mei 2003 (C 98/01), wanneer het wordt aangevoerd door een overheidsorgaan dat weliswaar de vennootschap op aandelen niet meer controleert, maar nog een aanzienlijk aandelenpakket (in casu 33,4 %) bezit als relatieve meerderheidsaandeelhouder, en daarmee een onevenredige controlebevoegdheid verkrijgt?

Is artikel 2449 codice civile verenigbaar met artikel 56 EG, zoals uitgelegd in de arresten van 23 mei 2000 (C 58/99), 4 juni 2002 (C 483/99 en C 503/99), en 13 mei 2003 (C 98/01), voorzover het, wanneer het in concreto wordt toegepast, een resultaat oplevert dat in strijd is met een andere bepaling van nationaal recht (met name met artikel 2, lid 1, sub d, van decreetwet nr. 332 van 31 mei 1994, omgezet in wet nr. 474 van 31 mei 1994), die zelf strookt met artikel 56 EG en in elk geval met betrekking tot de uitoefenings- en toepassingsvoorwaarden de beginselen weergeeft die in voormelde arresten van het Hof van Justitie inzake bijzondere bevoegdheden zijn geformuleerd?”


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/12


Verzoek van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia, te Milaan, van 29 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Federconsumatori e.a. en Comune di Milano, en met betrekking tot AEM SpA

(Zaak C-464/04)

(2005/C 19/24)

Procestaal: Italiaans

Het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia, te Milaan, heeft bij beschikking van 29 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 2 november 2004, in het geding tussen Federconsumatori e.a. en Comune di Milano, en met betrekking tot AEM SpA, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„Is artikel 2449 codice civile (Italiaans burgerlijk wetboek), zoals toegepast in de onderhavige zaak, verenigbaar met artikel 56 EG, zoals uitgelegd in de arresten van 23 mei 2000 (C 58/99); 4 juni 2002 (C 483/99 en C 503/99), en 13 mei 2003 (C 98/01), wanneer het wordt aangevoerd door een overheidsorgaan dat weliswaar de vennootschap op aandelen niet meer controleert, maar nog een aanzienlijk aandelenpakket (in casu 33,4 %) bezit als relatieve meerderheidsaandeelhouder, en daarmee een onevenredige controlebevoegdheid verkrijgt?

Is artikel 2449 codice civile, toegepast in samenhang met artikel 4 van decreetwet nr. 332 van 31 mei 1994, omgezet in wet nr. 474 van 30 juli 1994, verenigbaar met artikel 56 EG, zoals uitgelegd in de arresten van 23 mei 2000 (C 58/99), 4 juni 2002 (C 483/99 en C 503/99), en 13 mei 2003 (C 98/01), wanneer het wordt aangevoerd door een overheidsorgaan dat weliswaar de vennootschap op aandelen niet meer controleert, maar nog een aanzienlijk aandelenpakket (in casu 33,4 %) bezit als relatieve meerderheidsaandeelhouder, en daarmee een onevenredige controlebevoegdheid verkrijgt?

Is artikel 2449 codice civile verenigbaar met artikel 56 EG, zoals uitgelegd in de arresten van 23 mei 2000 (C 58/99), 4 juni 2002 (C 483/99 en C 503/99), en 13 mei 2003 (C 98/01), voorzover het, wanneer het in concreto wordt toegepast, een resultaat oplevert dat in strijd is met een andere bepaling van nationaal recht (met name met artikel 2, lid 1, sub d, van decreetwet nr. 332 van 31 mei 1994, omgezet in wet nr. 474 van 31 mei 1994), die zelf strookt met artikel 56 EG en in elk geval met betrekking tot de uitoefenings- en toepassingsvoorwaarden de beginselen weergeeft die in voormelde arresten van het Hof van Justitie inzake bijzondere bevoegdheden zijn geformuleerd?”


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/12


Verzoek van het Tribunal Superior de Justicia de Cantabria, Sala de lo Social van 1 oktober 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Manuel Acereda Herrera en Servicio Cántabro de Salud

(Zaak C-466/04)

(2005/C 19/25)

Procestaal: Spaans

Het Tribunal Superior de Justicia de Cantabria, Sala de lo Social heeft bij beschikking van 1 oktober 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 3 november 2004, in het geding tussen Manuel Acereda Herrera en Servicio Cántabro de Salud, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Dienen de artikelen 22, lid 1, sub c, 22, lid 2, en 36 van verordening (EEG) nr. 1408/1971 van de Raad van 14 juni 1971 in de geconsolideerde versie van verordening (EG) 118/1997 (1) van de Raad, aldus te worden uitgelegd dat de toestemming van het bevoegde orgaan aan een rechthebbende om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, voor deze laatste tevens het recht inhoudt op vergoeding van de daarmee verband houdende reis-, verblijf- en/of levensonderhoudskosten door het orgaan dat de toestemming heeft verleend?

2)

Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag: bestaat er in het gemeenschapsrecht een regel of een criterium om de te vergoeden kosten en het bedrag daarvan vast te stellen?

3)

Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag: is het verenigbaar met de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen als bepaald in het EG Verdrag en, in het bijzonder, met artikel 10 (oud artikel 5) ervan, alsmede met het in artikel 249 EG (oud artikel 189) bepaalde rechtskarakter van de gemeenschapsverordeningen, dat een lidstaat via nationale bepalingen ter uitvoering van een gemeenschapsverordening de inhoud van deze laatste met nieuwe regels aanvult, waarbij voor gevallen die in de verordening onder dezelfde rechtsregeling vallen, een verschillende regeling wordt ingevoerd waardoor het voor de burgers minder interessant wordt om van de rechten en bevoegdheden waarover zij uit hoofde van de gemeenschapsregeling beschikken, gebruik te maken? Meer bepaald: is het met het EG Verdrag en met verordening (EEG) 1408/71 van de Raad verenigbaar, dat het Koninkrijk Spanje bepalingen van nationaal recht handhaaft waarbij aan de sociaalverzekerden, naast de in artikel 22 van deze verordening verleende rechten, aanvullende rechten op prestaties worden verleend, doch waarbij tussen de verschillende gevallen van dit artikel wordt gedifferentieerd, zodat enkel in het geval onder lid 1, sub c, de aanvullende prestaties niet worden verleend, zonder dat voor deze differentiatie kennelijk een objectieve, evenredige en redelijke rechtvaardiging bestaat?

4)

In elk geval:

a)

Staat het in artikel 12 EG neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in de weg aan een nationale wetsbepaling zoals die van artikel 5, lid 3, van Real Decreto 63/1995, waarbij artikel 18, lid 3, van Decreto 2766/1967 wordt afgeschaft en de Spaanse sociaalverzekerden, wanneer de prestatie waar zij recht op hebben hun, gelet op hun toestand en het te verwachten ziekteverloop, door het stelsel van openbare gezondheidszorg niet binnen een redelijke termijn wordt verstrekt, niet langer vergoeding kunnen verkrijgen van kosten van verzorging die door op Spaans grondgebied gevestigde ondernemingen of zelfstandigen uit de gezondheidszorg is verstrekt, terwijl het sociaal verzekeringsorgaan gehouden is toe te staan dat deze prestatie in dergelijke gevallen door op het grondgebied van andere lidstaten gevestigde ondernemingen of zelfstandigen uit de gezondheidszorg aan de rechthebbende wordt verleend?

b)

Staat de in de artikelen 49 en volgende EG gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting in de weg aan een nationale wetsbepaling zoals die van artikel 5, lid 3, van Real Decreto 63/1995, waarbij artikel 18, lid 3, van Decreto 2766/1967 wordt afgeschaft en de Spaanse sociaalverzekerden, wanneer de prestatie waar zij recht op hebben hun, gelet op hun toestand en het te verwachten ziekteverloop, door het stelsel van openbare gezondheidszorg niet binnen een redelijke termijn wordt verstrekt, niet langer vergoeding kunnen verkrijgen van kosten van verzorging die door op Spaans grondgebied gevestigde ondernemingen of zelfstandigen uit de gezondheidszorg is verstrekt, terwijl het sociaal verzekeringsorgaan gehouden is toe te staan dat deze prestatie in dergelijke gevallen door op het grondgebied van andere lidstaten gevestigde ondernemingen of zelfstandigen uit de gezondheidszorg aan de rechthebbende wordt verleend?

c)

Staan de mededingingsregels van de artikelen 81, 82 en 87 EG in de weg aan een nationale wetsbepaling zoals die van artikel 5, lid 3, van Real Decreto 63/1995, waarbij artikel 18, lid 3, van Decreto 2766/1967 wordt afgeschaft en de Spaanse sociaalverzekerden, wanneer de prestatie waar zij recht op hebben hun, gelet op hun toestand en het te verwachten ziekteverloop, door het stelsel van openbare gezondheidszorg niet binnen een redelijke termijn wordt verstrekt, niet langer vergoeding kunnen verkrijgen van kosten van verzorging die door op Spaans grondgebied gevestigde ondernemingen of zelfstandigen uit de gezondheidszorg is verstrekt, terwijl het sociaal verzekeringsorgaan gehouden is toe te staan dat deze prestatie in dergelijke gevallen door op het grondgebied van andere lidstaten gevestigde ondernemingen of zelfstandigen uit de gezondheidszorg aan de rechthebbende wordt verleend?


(1)  Verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale- zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, PB L 28 van 30.1.1997, blz. 1.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/14


Verzoek van het Bundesfinanzhof van 14 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Finanzamt Offenbach Main-Land en Keller Holding GmbH

(Zaak C-471/04)

(2005/C 19/26)

Procestaal: Duits

Het Bundesfinanzhof heeft bij beschikking van 14 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 5 november 2004, in het geding tussen Finanzamt Offenbach Main-Land en Keller Holding GmbH, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Is het in strijd met artikel 52 EG-Verdrag junctis artikel 58 EG-Verdrag en artikel 73 B EG-Verdrag wanneer financieringskosten van een vennootschap die in rechtstreeks economisch verband staan met op het nationale grondgebied belastingvrije opbrengsten uit deelneming in een in een andere lidstaat gevestigde kapitaalvennootschap, enkel als bedrijfskosten mogen worden afgetrokken voorzover er uit deze deelneming geen winsten belastingvrij worden uitgekeerd?


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/14


Verzoek van het Hof van Cassatie van België, van 22 oktober 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Plumex en Young Sports N.V.

(Zaak C-473/04)

(2005/C 19/27)

Procestaal: Nederlands

Het Hof van Cassatie van België heeft, bij arrest van 22 oktober 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 9 november 2004, in het geding tussen Plumex en Young Sports N.V., het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is de betekening vermeld in de artikelen 4 tot en met 11 (1) de hoofdwijze van betekening en de betekening rechtstreeks per post, vermeld in artikel 14, van bovenvernoemde verordening, een ondergeschikte wijze van betekening met dien verstande dat de eerstgenoemde wijze voorrang heeft op de tweede genoemde wijze, wanneer beide volgens de wettelijke bepalingen worden uitgevoerd ?

2.

Gaat, in geval van cumulatie van betekening overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11, enerzijds, en rechtstreeks per post overeenkomstig artikel 14, anderzijds, voor de geadresseerde van de betekening, de termijn van hoger beroep in op de datum van de betekening gedaan overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 en niet op de datum van de betekening overeenkomstig artikel 14 ?


(1)  Van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechterlijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz 37)


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/14


Verzoek van het Bundesverwaltungsgericht van 3 augustus 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Engin Torun en Stadt Augsburg, interveniërende partijen: 1. De Vertreter des Bundesinteresses bij het Bundesverwaltungsgericht, 2. Landesanwaltschaft Bayern, als Vertreter des öffentlichen Interesses

(Zaak C-481/04)

(2005/C 19/28)

Procestaal: Duits

Het Bundesverwaltungsgericht heeft bij beschikking van 3 augustus 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 22 november 2004, in het geding tussen Engin Torun en Stadt Augsburg, interveniërende partijen: 1. De Vertreter des Bundesinteresses bij het Bundesverwaltungsgericht, 2. Landesanwaltschaft Bayern, als Vertreter des öffentlichen Interesses, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Verliest het meerderjarige kind van een meer dan drie jaar in de Bondsrepubliek Duitsland legaal werkende Turkse werknemer dat een beroepsopleiding als metaalbewerker met het vakexamen heeft voltooid, zijn verblijfsrecht dat is afgeleid van het recht te reageren op ieder arbeidsaanbod krachtens artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije – behalve in de gevallen van artikel 14 van besluit nr. 1/80 en wanneer het de lidstaat van ontvangst gedurende langere tijd zonder gegronde reden verlaat – ook wanneer het:

a)

wegens gewapende roofoverval en drugsdelicten is veroordeeld tot een totale gevangenisstraf van drie jaar en drie maanden, deze straf – ook naderhand – niet voorwaardelijk is opgeschort en het de hele straf met aftrek van voorarrest heeft uitgezeten?

b)

zelf werkzaamheden heeft verricht als werknemer op de legale arbeidsmarkt van de Bondsrepubliek Duitsland en daardoor zelfstandig een van het recht op toegang tot arbeid krachtens artikel 6, lid 1, tweede of derde onderdeel, van besluit nr. 1/80 afgeleid verblijfsrecht verworven en later opnieuw verloren heeft?

Treedt een dergelijk verlies in omdat het:

aa.

door de werkgever zonder opzegtermijn uit zijn laatste betrekking is ontslagen wegens drugsverslaving?

bb.

zich na een meer dan drie maanden durende ziekte gedurende een periode van drie werkdagen tussen het einde van de arbeidsongeschiktheid en de aanhouding wegens het plegen van een strafbaar feit niet opnieuw bij de bevoegde instantie als werkloze heeft laten registreren?

cc.

wegens gewapende roofoverval en drugsdelicten is veroordeeld tot een totale gevangenisstraf van drie jaar en drie maanden, deze straf – ook naderhand – niet voorwaardelijk is opgeschort, het de hele straf met aftrek van voorarrest heeft uitgezeten en gedurende deze periode niet beschikbaar was op de legale arbeidsmarkt, maar ongeveer drie maanden na zijn invrijheidstelling opnieuw werk gevonden heeft bij een uitzendbureau, zonder over een nationaal verblijfsrecht te beschikken?

2.

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt: Verliest een Turks staatsburger het van het recht op toegang tot arbeid krachtens artikel 6, lid 1, tweede of derde onderdeel, van besluit nr. 1/80 afgeleide verblijfsrecht onder de hierboven in vraag 1 b vermelde omstandigheden?


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/15


Hogere voorziening, op 22 november 2004 ingesteld door SNF SA tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 6 september 2004 in zaak T-213/02, SNF SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-482/04 P)

(2005/C 19/29)

Procestaal: Engels

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 november 2004 hogere voorziening ingesteld door SNF SA, gevestigd te Andrézieux (Frankrijk), vertegenwoordigd door K. Van Meldegem en C. Mereu, advocaten, tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 6 september 2004 in zaak T-213/02 (1), SNF SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren;

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 september 2004 in zaak T-213/02 te vernietigen;

rekwirantes vorderingen in zaak T-213/02 ontvankelijk te verklaren;

uitspraak ten gronde te doen of, subsidiair, te zaak te verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg voor een uitspraak ten gronde, en

de Commissie te verwijzen in alle kosten en uitgaven van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat de bestreden beschikking van het Gerecht van eerste aanleg moet worden vernietigd op de volgende gronden:

a)

het Gerecht van eerste aanleg heeft artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering verkeerd uitgelegd en inbreuk gemaakt op het beginsel van het nuttig effect en de motiveringsplicht;

b)

het Gerecht van eerste aanleg heeft het recht geschonden bij de juridische beoordeling van de feitelijke omstandigheden;

c)

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg is in strijd met het recht op volledige en effectieve rechtsbescherming en de rechten van de verdediging.


(1)  PB C 233 van 28.9.2002, blz. 28.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/15


Beroep, op 22 november 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek

(Zaak C-483/04)

(2005/C 19/30)

Procestaal: Italiaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 november 2004 beroep ingesteld tegen Italiaanse Republiek door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Simonsson en E.Traversa als gemachtigden.

Verzoekster concludeert dat het den Hove behage:

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 februari 2002 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten van de Gemeenschap (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 7 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn is op 9 september 2003 verstreken.


(1)  PB L 67 van 9.3.2002, blz. 31.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/16


Beroep, op 6 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje

(Zaak C-501/04)

(2005/C 19/31)

Procestaal: Spaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 6 december 2004 beroep ingesteld tegen Koninkrijk Spanje door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa, juridisch adviseur, en R. Vidal Puig, lid van haar juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden hun contracten op te zeggen wanneer bij overdracht van een verzekeringsportefeuille de vervreemder en/of de nieuwe verkrijger een verzekeringsonderneming is die niet in Spanje is gevestigd onder het stelsel van vrijheid van vestiging of van dienstverrichting, doch niet wanneer de overdracht plaats vindt tussen Spaanse verzekeringsondernemingen, niet de verplichtingen is nagekomen die op hem rusten krachtens

artikel 12, lid 6, van richtlijn 92/49/EEG (1) van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG;

artikel 14, lid 5, van richtlijn 2002/83/EG (2) van 5 november 2002 betreffende levensverzekering;

het Koninkrijk Spanje in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 12, lid 6 van richtlijn 92/49 en artikel 14, lid 5, van richtlijn 2002/83 voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om de gelegenheid tot opzegging van de overeenkomsten te bieden, maar een lidstaat handelt in strijd met deze voorschriften wanneer hij daarbij rechtstreeks of onrechtstreeks discrimineert tussen in de betrokken lidstaat gevestigde verzekeringsondernemingen en ondernemingen uit andere lidstaten die onder het stelsel van vrijheid van vestiging of van dienstverrichting in de die lidstaat werkzaam zijn.

De Spaanse regeling is discriminerend aangezien zij Spaanse verzekeringsondernemingen anders en gunstiger behandelt dan verzekeringsondernemingen uit andere lidstaten wat de opzeggingsmogelijkheid betreft, zonder dat het verschil in behandeling terug te voeren is op objectieve verschillen tussen de betrokken situaties.

De verschillende behandeling vindt niet haar rechtvaardiging in overwegingen die verband houden met de consumentenbescherming.


(1)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1.

(2)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/16


Doorhaling van zaak C-177/02 (1)

(2005/C 19/32)

(Procestaal: Italiaans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 19 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van de zaken C-177/02, C-178/02, C-179/02 en C-180/02 (verzoeken van de Corte Suprema di cassazione om een prejudiciële beslissing): Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura – AGEA tegen Azienda Agricola Fava Allessandro e Delledonne Carla Carla (C-177/02), Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura – AGEA tegen Luigi Serpelloni (C-178/02), Azienda Agricola Coato Giovanni, Lorenzo e Vaccaro Ivana tegen Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura – AGEA (C-179/02) en Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura – AGEA tegen Battista e Giacomo Malzani (C-180/02).


(1)  PB C 156 van 29.6.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-330/02 (1)

(2005/C 19/33)

(Procestaal: Engels)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 14 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-330/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland.


(1)   PB C 274 van 9.11.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-77/03 (1)

(2005/C 19/34)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 19 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-77/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.


(1)   PB C 101 van 26.4.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-257/03 (1)

(2005/C 19/35)

(Procestaal: Engels)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 25 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-257/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-340/03 (1)

(2005/C 19/36)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 25 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-340/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-518/03 (1)

(2005/C 19/37)

(Procestaal: Zweeds)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 8 september 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-518/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden.


(1)  PB C 47 van 21.2.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-62/04 (1)

(2005/C 19/38)

(Procestaal: Italiaans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 28 september 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-62/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek.


(1)   PB C 85 van 3.4.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/17


Doorhaling van zaak C-86/04 (1)

(2005/C 19/39)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 14 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-86/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg.


(1)  PB C 85 van 3.4.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/18


Doorhaling van zaak C-92/04 (1)

(2005/C 19/40)

(Procestaal: Italiaans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 30 september 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-92/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek.


(1)   PB C 94 van 17.4.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/18


Doorhaling van zaak C-230/04 (1)

(2005/C 19/41)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 29 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-230/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/19


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 16 december 2004

in de zaken T-120/01 en T-300/01, Carlo De Nicola tegen Europese Investeringsbank (1)

(Personeel van Europese Investeringsbank - Ontvankelijkheid - Arbeidsvoorwaarden - Tuchtprocedure - Schorsing - Ontslag zonder opzeggingstermijn)

(2005/C 19/42)

Procestaal: Italiaans

In de zaken T-120/01 en T-300/01, Carlo De Nicola, wonende te Rome (Italië), vertegenwoordigd door L. Isola, advocaat, tegen Europese Investeringsbank (gemachtigden: C. Gómez de la Cruz en F. Mantegazza, bijgestaan door C. Camilli, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende, in zaak T-120/01, zakelijk weergeven, enerzijds een verzoek tot nietigverklaring van de brief van de directeur Personeelszaken van de Europese Investeringsbank van 6 maart 2001 betreffende de voorwaarden voor de herplaatsing van verzoeker ten vervolge op het arrest van het Gerecht van 23 februari 2001, De Nicola/EIB (T-7/98, T-208/98 en T-109/99, JurAmbt. blz. I-A-49 en II-185) en van het besluit van de president van de Bank van 22 mei 2001 waarbij verzoeker werd geschorst in de uitoefening van zijn functie, en anderzijds een vordering tot schadevergoeding, en in zaak T-300/01, zakelijk weergegeven, enerzijds een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de president van de Bank van 6 september 2001 waarbij verzoeker zonder opzeggingstermijn en zonder vertrektoelage werd ontslagen, en anderzijds een vordering tot schadevergoeding, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en A. W. H. Meij, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het besluit van verweerster van 22 mei 2001 waarbij verzoeker werd geschorst, wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van verweerster van 6 september 2001 waarbij verzoeker werd ontslagen, wordt nietig verklaard.

3)

Verweerster betaalt verzoeker wegens onvolledige tenuitvoerlegging van punt 2 van het dictum van het arrest van 23 februari 2001 een bedrag van 3 716 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met een financiële compensatie van de niet opgenomen verlofdagen, vermeerderd met moratoire interessen vanaf 1 juni 2001 tot op de datum van daadwerkelijke betaling. De moratoire interessen worden berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank tijdens de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten.

4)

Verweerster betaalt verzoeker een bedrag van 2 315 EUR aan bezoldigingen die deze over de periode van 1 maart 2001 tot en met 31 augustus 2001 niet heeft ontvangen, vermeerderd met moratoire interessen vanaf 1 juni 2001 tot op de datum van daadwerkelijke betaling. De moratoire interessen worden berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank tijdens de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten.

5)

Verweerster betaalt verzoeker de bezoldigingen die deze sedert 1 september 2001 niet heeft ontvangen, vermeerderd met moratoire interessen, onder aftrek van het bedrag van 1 290 EUR dat aan verzoeker als mobiliteitsvergoeding voor de maand september 2001 is betaald. De moratoire interessen worden berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank tijdens de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten.

6)

Verweerster wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 10 00 EUR ter vergoeding van diens immateriële schade.

7)

Verweerster zal haar eigen kosten dragen, daaronder begrepen die welke op de procedures in kort geding zijn gevallen, alsmede de helft van de kosten die verzoeker zijn opgekomen in de zaken T-120/01 en T-300/01 alsmede in de kortgedingprocedures in die zaken.

8)

De beroepen worden verworpen voor het overige.


(1)  PB C 227 van 11.8.2001 en PB C 44 van 16.2.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/20


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 18 november 2004

in zaak T-176/01, Ferriere Nord SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Communautaire kaderregelingen inzake staatssteun ten behoeve van het milieu - Staalonderneming - Onder EG-Verdrag vallende producten - Goedgekeurde steunregeling - Nieuwe steunmaatregel - Inleiding formele procedure - Termijnen - Recht van verweer - Gewettigd vertrouwen - Motivering - Toepasselijkheid van communautaire kaderregelingen in de tijd - Milieudoelstelling van investering)

(2005/C 19/43)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-176/01, Ferriere Nord SpA, gevestigd te Osoppo (Italië), vertegenwoordigd door W. Viscardini Donà en G. Donà, advocaten, ondersteund door Italiaanse Republiek (gemachtigden: aanvankelijk U. Leanza, vervolgens I. Braguglia en M. Fiorilli, avvocati dello Stato), domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: V. Kreuschitz en V. Di Bucci), domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking nr. 2001/829/EG, EGKS van de Commissie van 28 maart 2001 betreffende door Italië voorgenomen staatssteun aan Ferriere Nord SpA (PB L 310, blz. 22), en een vordering tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van deze beschikking, heeft het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili, A. W. H. Meij, M. Vilaras en J. Forwood, rechters, griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 18 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

3)

De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 289 van 13.10.2001.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/20


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 16 december 2004

in zaak T-11/02, Spyridon de Athanassios Pappas tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Ontheffing van ambt - Maandelijkse vergoeding bedoeld in artikel 50 van Statuut - Diensttijd die in aanmerking wordt genomen voor berekening van vergoeding - Werkzaamheden verricht vóór indiensttreding bij Gemeenschappen - Overschrijving van pensioenrechten)

(2005/C 19/44)

Procestaal: Frans

In zaak T-11/02, Spyridon de Athanassios Pappas, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Kraainem (België), vertegenwoordigd door K. Adamantopoulos en V. Akritidis, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en F. Clotuche-Duvieusart, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende vaststelling van de duur van de maandelijkse vergoeding die verzoeker op grond van artikel 50 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen wegens de ontheffing van zijn ambt om redenen van dienstbelang ontvangt, heeft het Gerecht (M. Jaeger, alleensprekend rechter); griffier: I. Natsinas, administrateur, op 16 oktober 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal eigen kosten dragen.


(1)  PB C 68 van 16.3.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Vierde kamer)

van 10 november 2004

in zaak T-164/02, Kaul GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van communautair woordmerk ARCOL als gemeenschapsmerk - Ouder communautair woordmerk CAPOL - Omvang van onderzoek door kamer van beroep - Beoordeling van voor kamer van beroep overgelegde gegevens)

(2005/C 19/45)

Procestaal: Duits

In zaak T-164/02, Kaul GmbH, gevestigd te Elmshorn (Duitsland), vertegenwoordigd door G. Würtenberger en R. Kunze, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: door A. von Mühlendahl en G. Schneider), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Bayer AG, gevestigd te Leverkusen (Duitsland), betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 4 maart 2002 (zaak R 782/2000-3) inzake een oppositieprocedure tussen Kaul GmbH en Bayer AG, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, M. Vilaras en I. Wiszniewska-Białecka, rechters; griffier: D. Christensen, administrateur, op 10 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 4 maart 2002 (zaak R 782/2000-3) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 180 van 27.7.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 9 november 2004

in de gevoegde zaken T-285/02 en T-395/02, Eva Vega Rodríguez tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Meerkeuzevragen - Juistheid van antwoorden van correctieformulier - Rechterlijke toetsing - Grenzen)

(2005/C 19/46)

Procestaal: Frans

In de gevoegde zaken T-285/02 en T-395/02, Eva Vega Rodríguez, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door J. Iturriagagoitia Bassas en, in zaak T-395/02, door J. Iturriagagoitia Bassas et K. Delvolvé, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. Currall, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende, primair, verzoeken tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/A/10/01, waarbij aan verzoekster te weinig puntenaantal zijn toegekend voor verdere deelneming aan het vergelijkend onderzoek, en van het besluit tot afwijzing van haar klacht, en, subsidiair, verzoeken tot schadevergoeding, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 9 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Partijen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 289 van 23.11.2002.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 november 2004

in zaak T-396/02, August Storck KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Driedimensionaal merk - Vorm van snoepje - Absolute weigeringsgronden - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Onderscheidend vermogen door gebruik - Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 19/47)

Procestaal: Duits

In zaak T-396/02, August Storck KG, gevestigd te Berlijn (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Wrage-Molkenthin, T. Reher, A. Heise en I. Rohr, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: B. Müller en G. Schneider), betreffende een vordering tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 14 oktober 2002 (zaak R 187/2001-4) houdende weigering van inschrijving van een driedimensionaal merk bestaande uit de vorm van een lichtbruin snoepje, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters, griffier: B. Pastor, adjunct-griffier, op 10 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 8.3.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 november 2004

in zaak T-402/02, August Storck KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Beeldmerk dat vorm van (vlindervormige) wikkelverpakking voor snoepjes afbeeldt - Voorwerp van aanvraag - Absolute weigeringsgrond - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Onderscheidend vermogen door gebruik - Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 - Recht om te worden gehoord - Artikel 73, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 - Ambtshalve onderzoek van feiten - Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2005/C 19/48)

Procestaal: Duits

In zaak T-402/02, August Storck KG, gevestigd te Berlijn (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Wrage-Molkenthin, T. Reher, A. Heise en I. Rohr, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), (gemachtigden: B. Müller en G. Schneider), betreffende een vordering tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 18 oktober 2002 (zaak R 0256/2001-2) houdende weigering van inschrijving van een merk dat een (vlindervormige) wikkelverpakking afbeeldt, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters; griffier: B. Pastor, adjunct-griffier, op 10 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 8.3.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 9 november 2004

in zaak T-116/03, Oreste Montalto tegen Raad van de Europese Unie (1)

(Ambtenaren - Aanwerving - Tijdelijk functionaris - Kennisgeving van vacature - Aanwervingsprocedure)

(2005/C 19/49)

Procestaal: Frans

In zaak T-116/03, Oreste Montalto, ambtenaar van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), wonende te Alicante (Spanje), vertegenwoordigd door G. Vandersanden, advocaat, tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: B. Hoff-Nielsen en F. Anton), betreffende enerzijds een vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Raad van 23 mei 2002 houdende benoeming van een tweede voorzitter van een kamer van beroep en voorzitter van de beroepenafdeling van het BHIM (PB 2002, C 130, blz. 2), en anderzijds een vordering tot schadevergoeding, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 9 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het besluit van de Raad van 23 mei 2002 houdende benoeming van een tweede voorzitter van een kamer van beroep en voorzitter van de beroepenafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Raad wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 7.6.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/23


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 november 2004

in zaak T-165/03, Eduard Vonier tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Vergelijkend onderzoek - Niet-plaatsing op reservelijst - Nationaal seminarie - Samenstelling van jury - Mondeling examen - Privé-leven - Talenkennis)

(2005/C 19/50)

Procestaal: Duits

In zaak T-165/03, Eduard Vonier, wonende te Amsterdam (Nederland), vertegenwoordigd door W. Schmolke, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. Currall, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende enerzijds een vordering tot nietigverklaring van het besluit van jury van vergelijkend onderzoek COM/A/6/01 van 30 juli 2002 om verzoeker niet op de reservelijst voor administrateurs voor het werkgebied Buitenlandse betrekkingen te plaatsen, en anderzijds een vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, F. Dehousse en O. Czúcz, rechters; griffier: H. Jung, op 10 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk de partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/23


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 juli 2004

in zaak T-29/03, Comunidad Autónoma de Andalucía tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) - Rapport betreffende administratief onderzoek van handel in olijfolie in Andalusië (Spanje) - Klacht - Niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 19/51)

Procestaal: Spaans

In zaak T-29/03, Comunidad Autónoma de Andalucía, vertegenwoordigd door C. Carretero Espinosa de los Monteros, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Ladenburger en S. Pardo Quintillán, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit dat vervat zou liggen in de brief van de directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van 8 november 2002 waarbij aan verzoekster is meegedeeld dat het niet mogelijk was haar klacht tegen het rapport IO/2000/7057 van het OLAF betreffende de administratieve onderzoeken van de handel in olijfolie in Andalusië (Spanje) te behandelen, heeft het Gerecht (Eerste kamer), samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, P. Mengozzi en M. E. Martins Ribeiro, rechters; griffier: H. Jung, op 13 juli 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoekster zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/24


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 9 september 2004

in zaak T-14/04, Alto de Casablanca, SA, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Vertegenwoordiging door advocaat - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2005/C 19/52)

Procestaal: Engels

In zaak T-14/04, Alto de Casablanca, SA, gevestigd te Casablanca (Chili), vertegenwoordigd door A. Pluckrose, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: O. Montalto), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Bodegas Julián Chivite, SL, gevestigd te Cintruénigo (Spanje), betreffende een verzoek tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 november 2003 (zaak R 18/2003-2) betreffende een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk VERAMONTE als gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters; griffier: H. Jung, op 9 september 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/24


BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 7 juli 2004

in zaak T-37/04 R, Região autónoma dos Açores tegen Raad van de Europese Unie

(Kort geding - Visserij - Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad - Verzoek tot opschorting van gedeeltelijke uitvoering en om andere voorlopige maatregelen - Ontvankelijkheid - Spoedeisendheid - Interventie)

(2005/C 19/53)

Procestaal: Engels

In zaak T-37/04 R, Região autónoma dos Açores, vertegenwoordigd door M. Renouf, S. Crosby en C. Bryant, solicitors, en H. Mercer, barrister, tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: J. Monteiro en F. Florindo Gijón), ondersteund door Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: T. van Rijn en B. Doherty, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg) en Koninkrijk Spanje (gemachtigden: N. Díaz Abad en E. Braquehais Conesa, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg) betreffende een verzoek tot opschorting van de gedeeltelijke uitvoering van verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003 betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 685/95 en (EG) nr. 2027/95 (PB L 289, blz. 1) voorzover deze betrekking heeft op de wateren van de Azoren, met name artikel 3, artikel 5, lid 1, artikel 11, artikel 13, sub b, en artikel 15 daarvan en de bijlage daarbij, en/of tot vaststelling van alle andere passend geachte voorlopige maatregelen, heeft de president van het Gerecht op 7 juli 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Porto de Abrigo – Organização de Produtores da Pesca CRL en GÊ-Questa – Associação de Defesa do Ambiente worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeker.

2)

Het verzoek tot tussenkomst van WWF – World Wide for Nature en Seas at Risk wordt afgewezen.

3)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/24


Beroep, op 24 augustus 2004 ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-350/04)

(2005/C 19/54)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 24 augustus 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH, te Bitburg (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Huth-Dierig, advocaat.

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Anheuser-Busch, Inc., te St-Louis (Verenigde Staten)

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 juni 2004 in zaak R 453/2002-2 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

Anheuser-Busch, Inc.

Aangevraagd gemeenschapsmerk:

het woordmerk „BUD” voor waren van klasse 32 (bier, ale, porter, alcoholhoudende dranken met mout) – aanvraag nr. 24 711

Houder van het oppositiemerk of  –teken in de oppositieprocedure:

verzoekster

Oppositiemerk of –teken:

de Duitse woord– en beeldmerken „Bit”, „BIT”, „Bitte ein Bit” en „Bitburger” voor waren en diensten van de klassen 16, 18, 20, 21, 24, 25, 28, 32, 34 en 42 (o.a. bier en alcoholvrije dranken)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep van verzoekster

Middelen:

De merken stemmen fonetisch in grote mate overeen.

Onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94.

De oudere merken BIT vallen onder de uitgebreide bescherming van artikel 8, lid 5, van de verordening.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/25


Beroep, op 24 augustus 2004 ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-351/04)

(2005/C 19/55)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 24 augustus 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH, te Bitburg (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Huth-Dierig, advocaat.

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Anheuser-Busch, Inc., te St-Louis (Verenigde Staten)

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 juni 2004 in zaak R 447/2002-2 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

Anheuser-Busch, Inc.

Aangevraagd gemeenschapsmerk:

het beeldmerk „American Bud” voor waren en diensten van de klassen 16, 25 en 32 (o.a. papier, kledingstukken, bier, ale, porter, gemoute alcoholhoudende en alcoholvrije dranken) – aanvraag nr. 398 966

Houder van het oppositiemerk of  –teken in de oppositieprocedure:

verzoekster

Oppositiemerk of –teken:

de Duitse woord– en beeldmerken „Bit”, „BIT” en „Bitte ein Bit” voor waren van de klassen 16, 18, 20, 21, 24, 25, 28, 32, 34 en 42 (o.a. bier en alcoholvrije dranken)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep van verzoekster

Middelen:

De merken stemmen fonetisch in grote mate overeen.

Onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94.

De oudere merken BIT vallen onder de uitgebreide bescherming van artikel 8, lid 5, van de verordening.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/26


Beroep, op 24 augustus 2004 ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-352/04)

(2005/C 19/56)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 24 augustus 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH, te Bitburg (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Huth-Dierig, advocaat.

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Anheuser-Busch, Inc., te St-Louis, (Verenigde Staten)

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 juni 2004 in zaak R 451/2002-2 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

Anheuser-Busch, Inc.

Aangevraagd gemeenschapsmerk:

het beeldmerk „Anheuser Busch Bud” voor waren van de klassen 16, 25 en 32 (o.a. papier, kledingstukken, bier, ale, porter, gemoute alcoholhoudende en alcoholvrije dranken) – aanvraag nr. 398 867

Houder van het oppositiemerk of  –teken in de oppositieprocedure:

verzoekster

Oppositiemerk of –teken:

de Duitse woord– en beeldmerken „Bit”, „BIT”, en „Bitte ein Bit” voor waren en diensten van de klassen 16, 18, 20, 21, 24, 25, 28, 32, 34 en 42 (o.a. bier en alcoholvrije dranken)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep van verzoekster

Middelen:

De merken stemmen fonetisch in grote mate overeen.

Onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94.

De oudere merken BIT vallen onder de uitgebreide bescherming van artikel 8, lid 5, van de verordening.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/26


Beroep, op 8 oktober 2004 ingesteld door Henkel KGaA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-398/04)

(2005/C 19/57)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 8 oktober 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Henkel KGaA, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland), vertegenwoordigd door C. Osterrieth, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

te vernietigen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 4 augustus 2004 (zaak R 771/1999-2) betreffende gemeenschapsmerkaanvraag nr. 941971, waarvan kennisgeving is geschied op 9 augustus 2004;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk:

beeldmerk in de vorm van een tweelagig tweekleurig (rood/wit) afwasmiddeltablet met een blauwe eivormige kern voor waren van de klassen 1 (chemische producten voor industriële doeleinden), 3 (zepen, enz.), 21 (sponzen, enz.) – aanvraagnr. 941971

Beslissing van de onderzoeker:

weigering van inschrijving

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep

Middelen:

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1). Misbruik van bevoegdheid


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/27


Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Arch Chemicals, Inc., en Arch Timber Protection Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-400/04)

(2005/C 19/58)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 1 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Arch Chemicals, Inc., te Norwalk, Connecticut (VSA), en Arch Timber Protection Limited, te Castleford (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

verweerster te gelasten, op het verzoek van verzoeksters te antwoorden, of;

subsidiair, besluit D 341571 (04) van de Commissie nietig te verklaren

verweerster te gelaten verzoeksters het voorlopige bedrag van 1 EUR te betalen ter vergoeding van de schade die zij hebben geleden door verweersters verzuim om de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen na te komen, namelijk door niet te antwoorden op het verzoek van verzoeksters, of, subsidiair, door besluit D 341571 (04) van de Commissie, alsmede de toepasselijke rente in afwachting van de berekening en vaststelling van het exacte bedrag;

verweerster te verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters produceren en verkopen biocide werkzame stoffen en biociden. Zij hebben verschillende stoffen aangemeld en nemen deel aan de toetsing van deze stoffen. Deze toetsing is georganiseerd bij richtlijn 98/8/EG (1) betreffende het op de markt brengen van biociden, verordening (EG) nr. 1896/2000 (2) inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG bedoelde programma en verordening (EG) nr. 2032/2003 (3) inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG bedoelde programma.

Omdat zij van mening waren dat hun rechten en verwachtingen als deelnemers aan de toetsing werden aangetast, verzochten verzoeksters verweerster, specifieke maatregelen te treffen om de gestelde onrechtmatigheden weg te werken. Zij stellen dat verordening nr. 1896/2000 en verordening nr. 2032/2003 de hun door richtlijn 98/8/EG verleende bescherming van hun gegevens aantasten. Verzoeksters betogen ook dat de verordeningen de beoordelaars toestaan actieve stoffen te vergelijken, de voorkeur geeft aan op risico gebaseerde beoordelingen in plaats van aan risicobeoordelingen, en toestaan dat rekening wordt gehouden met gegevens die door derden zijn verstrekt.

Zij stellen in de eerste plaats dat verweerster heeft nagelaten haar standpunt te bepalen en de nodige maatregelen te nemen. Subsidiair vorderen zij nietigverklaring van de brief waarbij verweerster hun verzoek heeft afgewezen.

Ter ondersteuning van hun beroep stellen verzoeksters dat verweerster niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting om richtlijn 98/8/EG conform het EG-Verdrag en de tekst zelf van de richtlijn uit te voeren, aan haar verplichting om de rechten en verwachtingen van deelnemers zoals verzoeksters te eerbiedigen, en aan haar verplichting om er overeenkomstig de beginselen van behoorlijk bestuur voor te zorgen dat de implementatie door de lidstaten in overeenstemming is met het EG-Verdrag en met de richtlijn zelf.


(1)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123, blz. 1)

(2)  Verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 2000 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende biociden bedoelde programma (PB L 228, blz. 6)

(3)  Verordening (EG) nr. 2032/2003 van de Commissie van 4 november 2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma en houdende wijziging van verordening (EG) nr. 1896/2000 (PB L 307, blz. 1)


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/28


Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Bactria Industriehygiene-Service Verwaltungs GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-401/04)

(2005/C 19/59)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 1 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Bactria Industriehygiene-Service Verwaltungs GmbH, te Kirchheimboladen (Duitsland), vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

verweerster te gelasten, op het verzoek van verzoekster te antwoorden, of;

subsidiair, besluit D 341571 (04) van de Commissie nietig te verklaren

verweerster te gelaten verzoekster het voorlopige bedrag van 1 EUR te betalen ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden door verweersters verzuim om de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen na te komen, namelijk door niet te antwoorden op het verzoek van verzoekster, of, subsidiair, door besluit D 341571 (04) van de Commissie, alsmede de toepasselijke rente in afwachting van de berekening en vaststelling van het exacte bedrag;

verweerster te verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn nagenoeg dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-400/04, Arch Chemicals en Arch Timber Protection/Commissie.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/28


Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Rhodia Consumer Specialties Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-402/04)

(2005/C 19/60)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 1 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Rhodia Consumer Specialties Limited, te Watford (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

verweerster te gelasten, op het verzoek van verzoekster te antwoorden, of;

subsidiair, besluit D 341571 (04) van de Commissie nietig te verklaren

verweerster te gelaten verzoekster het voorlopige bedrag van 1 EUR te betalen ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden door verweersters verzuim om de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen na te komen, namelijk door niet te antwoorden op het verzoek van verzoekster, of, subsidiair, door besluit D 341571 (04) van de Commissie, alsmede de toepasselijke rente in afwachting van de berekening en vaststelling van het exacte bedrag;

verweerster te verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn nagenoeg dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-400/04, Arch Chemicals en Arch Timber Protection/Commissie.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/29


Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Sumitomo Chemical (UK) PLC tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-403/04)

(2005/C 19/61)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 1 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Sumitomo Chemical (UK) PLC, te London (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

verweerster te gelasten, op het verzoek van verzoekster te antwoorden, of;

subsidiair, besluit D 341571 (04) van de Commissie nietig te verklaren

verweerster te gelaten verzoekster het voorlopige bedrag van 1 EUR te betalen ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden door verweersters verzuim om de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen na te komen, namelijk door niet te antwoorden op het verzoek van verzoekster, of, subsidiair, door besluit D 341571 (04) van de Commissie, alsmede de toepasselijke rente in afwachting van de berekening en vaststelling van het exacte bedrag;

verweerster te verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn nagenoeg dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-400/04, Arch Chemicals en Arch Timber Protection/Commissie.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/29


Beroep, op 1 oktober 2004 ingesteld door Troy Chemical Company BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-404/04)

(2005/C 19/62)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 1 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Troy Chemical Company BV, te Maassluis (Nederland), vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

verweerster te gelasten, op het verzoek van verzoekster te antwoorden, of;

subsidiair, besluit D 341571 (04) van de Commissie nietig te verklaren

verweerster te gelaten verzoekster het voorlopige bedrag van 1 EUR te betalen ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden door verweersters verzuim om de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen na te komen, namelijk door niet te antwoorden op het verzoek van verzoekster, of, subsidiair, door besluit D 341571 (04) van de Commissie, alsmede de toepasselijke rente in afwachting van de berekening en vaststelling van het exacte bedrag;

verweerster te verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn nagenoeg dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-400/04, Arch Chemicals en Arch Timber Protection/Commissie.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/29


Beroep, op 4 oktober 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-410/04)

(2005/C 19/63)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 4 oktober 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door D. Del Grazio, avvocato dello Stato.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, de beschikking nietig te verklaren voorzover hierin wordt voorzien in een vermindering van de totale middelen die op basis van beschikking 1999/659, zoals gewijzigd bij beschikking 2000/426, aan de Italiaanse Republiek worden toegewezen voor de periode 2000-2006;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze zaak wordt opgekomen tegen beschikking 2004/592/EG van de Commissie van 23 juli 2004 [C(2004)2837 def.] houdende wijziging van beschikking 1999/659/EG tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de lidstaten van de middelen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, voor maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006. (1)

Volgens verzoekster wordt door de wijziging waarin de bestreden beschikking voorziet, niet enkel de toewijzing van gemeenschapsmiddelen aan de Italiaanse Republiek voor het jaar 2004 aangepast ten opzichte van de door deze lidstaat ingediende uitgavenraming, maar wordt het totaalbedrag van de voor deze lidstaat bestemde middelen herzien, zodat door de toekenning van een totale dotatie van 4 473,2 MEuro het op basis van het zogenoemde profiel van Berlijn (gelijk aan 4 512,30 MEuro) vastgestelde bedrag met ongeveer 40 MEuro wordt verminderd.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster schending van het verbod van terugwerkende kracht aan. Zij stelt dienaangaande dat verordening nr. 817/2004 (2) op 20 april 2004 is vastgesteld en op 7 mei 2004 in werking is getreden, terwijl reeds lang was verstreken de in artikel 47, lid 1, van verordening nr. 445/2002 bedoelde vervaldag van 30 september, binnen welke de lidstaten de staat van de in het begrotingsjaar 2003 verrichte en tot het einde van dat jaar nog te verrichten uitgaven, alsmede de ramingen voor de begrotingsjaren 2004 en volgende aan de Commissie moeten meedelen. De Commissie had derhalve de op de begroting van het begrotingsjaar 2004 uitgetrokken kredieten moeten vaststellen op basis van het bepaalde in artikel 49 van die verordening, die op 30 september 2003 nog van kracht was, en nog niet op basis van artikel 57 van verordening nr. 817/2004. Bijgevolg had zij in het begrotingsjaar 2004 niet kunnen overgaan tot de vaststelling van de bestreden beschikking, die haar rechtsgrondslag in de nieuwe uitvoeringsregeling van verordening nr. 1257/1999 (3) vindt, en had zij de daarmee samenhangende aanpassing van de aanvankelijke toewijzingen per lidstaat, vastgelegd bij beschikking nr. 659/1999, zoals gewijzigd bij beschikking nr. 426/2000, niet kunnen verrichten overeenkomstig de bepalingen van het vermelde artikel 57.

Subsidiair, zelfs indien werd aangenomen dat verordening nr. 817/2004, in het bijzonder artikel 57 in zijn geheel, inderdaad ook op de overeenkomstig verordening nr. 445/2002 vóór 30 september door de lidstaten meegedeelde ramingen van toepassing was, wordt betwist dat de Commissie bevoegd is om de bij beschikking 2000/426, zoals gewijzigd bij beschikking 2000/426, vastgelegde toewijzing van middelen te herzien, ook door vermindering van het op basis van het zogenoemde profiel van Berlijn vastgestelde totaalbedrag, en om dit ook te doen ten aanzien van de Italiaanse Republiek. Dienaangaande wordt aangevoerd dat artikel 46 van verordening nr. 1257/1999 alsmede artikel 57 van verordening nr. 817/2004 zijn geschonden. Het feit dat een daadwerkelijke rechtsgrondslag voor de in de bestreden beschikking toegepaste vermindering volledig ontbreekt, toont volgens verzoekster aan dat verweerster bij het vaststellen daarvan de doelstelling van de verordening waarop de beschikking is gebaseerd, volkomen heeft miskend en bijgevolg ook haar bevoegdheid heeft misbruikt.

Nog meer subsidiair beroept verzoekster zich op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen alsmede op de motiveringsplicht.


(1)  PB L 263 van 10.8.2004, blz. 24.

(2)  Verordening (EG) nr. 817/2004 van 29 april 2004 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 153 van 30.4.2004, blz. 30).

(3)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/30


Beroep, op 13 oktober 2004 ingesteld door Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-425/04)

(2005/C 19/64)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 oktober 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de Franse Republiek, vertegenwoordigd door R. Abraham, G. de Bergues en S. Ramet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

beschikking nr. C(2004) 3060 van de Commissie van 2 augustus 2004 inzake de steun die door Frankrijk aan France Télécom is verleend, in haar geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep ten eerste schending van wezenlijke vormvoorschriften en van de rechten van de verdediging aan. Volgens verzoekster heeft de Commissie haar beschikking gebaseerd op elementen, te weten ministeriële besluiten van 12 juli 2002, die vallen buiten de werkingssfeer van de procedure zoals deze door het besluit tot inleiding van de procedure is afgebakend. Verzoekster voert aan dat de Commissie de procedure had moeten uitbreiden door een nieuw besluit tot inleiding vast te stellen.

Verzoekster beroept zich bovendien op een onjuiste rechtsopvatting van het begrip staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG. Volgens verzoekster heeft de Commissie het beginsel van de voorzichtige particuliere investeerder binnen de markteconomie verkeerd toegepast. Volgens verzoekster kon het beginsel van de voorzichtige particuliere investeerder niet worden toegepast omdat de ministeriële besluiten geen verplichting van de staat inhouden en niet als staatssteun kunnen worden aangemerkt. Verzoekster is bovendien van mening dat de Commissie op grond van twee afzonderlijke feiten, waarvan zij erkent dat geen van beide, afzonderlijk bezien, voldoet aan de voorwaarden om als staatssteun te worden aangemerkt, ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van staatssteun. Deze feiten zijn de verklaringen van juli 2002 en het plan voor een aandeelhoudersvoorschot van december 2002.

Ten derde voert verzoekster aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door aan te nemen dat de analyse van de inhoud van het interview van 12 juli 2002 de conclusie wettigde dat het ging om een verplichting van de staat als aandeelhouder, die de marktsituatie in december zou hebben beïnvloed.

Tot slot voert verzoekster aan dat de gevolgde redenering tegenstrijdigheden en onvolkomenheden bevat waardoor de litigieuze beschikking gebrekkig is gemotiveerd.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/31


Beroep, op 13 oktober 2004 ingesteld door Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-427/04)

(2005/C 19/65)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 oktober 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de Franse Republiek, vertegenwoordigd door R. Abraham, G. de Bergues en S. Ramet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

beschikking nr. C(2004) 3061 van de Commissie van 2 augustus 2004 inzake de steun die door Frankrijk aan France Télécom is verleend, in haar geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de in casu bestreden beschikking is ervan uitgegaan dat de bedrijfsbelastingregeling die van januari 1994 tot en met december 2002 van toepassing was op France Télécom (hierna: FT) een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormde.

Tot staving van haar vorderingen merkt verzoekster in de eerste plaats op dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zij bestrijdt in dit verband de analyse van de Commissie van de belastingregeling die op grond van loi no. 90-568 relative à l'organisation du service public de la Poste et de France Telecom van 2 juli 1990 op FT van toepassing is. Op grond van deze analyse heeft de Commissie in de eerste plaats de door FT van 1991 tot 1993 betaalde heffing als gemengd aangemerkt, terwijl deze louter fiscaal was, en in de tweede plaats geoordeeld dat FT in de periode 1991–1992 aan twee afzonderlijke belastingregelingen was onderworpen, terwijl het om een algehele belastingregeling ging die in twee periodes uiteenviel. Bijgevolg had verweerster ten aanzien van de periode 1991–2002 een compensatie moeten toepassen.

Verzoekster voert eveneens schending aan van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, in zoverre de Commissie rekening ermee had moeten houden dat er een periode van tien jaar was verstreken tussen de dag waarop de litigieuze steun was toegekend, te weten 2 juli 1990, op welke datum de betrokken belastingregeling in zijn geheel en definitief is vastgesteld bij de loi no. 90-568, en het eerste verzoek om inlichtingen van verweerster van 28 juni 2001.

Daarnaast voert verzoekster ook schending van het vertrouwensbeginsel aan, in zoverre de litigieuze beschikking de terugvordering van FT gelast van de steun, alsmede schending van haar recht van verweer, in zoverre de Commissie het bestaan van staatssteun heeft aangenomen zonder de Franse autoriteiten in staat te hebben gesteld zich over een essentieel onderdeel van haar argumentatie uit te spreken, te weten het gemengde karakter van de door FT tussen 1991 en 1993 betaalde heffing.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/32


Beroep, op 5 november 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-443/04)

(2005/C 19/66)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 5 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door A. Cingolo, avvocato dello Stato.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren de nota's van de Commissie van 27 augustus 2004 (DOCUP Abruzzo), 3 september 2004 (DOCUP Lazio), 15 september 2004 (POR Molise), 17 september 2004 (PON Sviluppo Imprenditoriale Locale), 17 september 2004 (DOCUP Veneto), 20 september 2004 (POR Calabria) en 22 september 2004 (DOCUP Liguria), die er alle gelijkelijk op gericht zijn de betaling van voorschotten in het kader van de steunregelingen afhankelijk te maken van voorwaarden die in geldende regeling niet worden gesteld, en wel om de kosten die in aanmerking komen voor vergoeding door de betrokken Structuurfondsen, ten onrechte te beperken;

verweerster derhalve te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-345/04, Italië/Commissie (1).


(1)  PB C 262 van 23.10.2004, blz. 55.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/32


Beroep, op 9 november 2004 ingesteld door CO-FRUTTA Soc. coop. a.r.l. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-446/04)

(2005/C 19/67)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 9 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door CO-FRUTTA Soc. coop. a.r.l., vertegenwoordigd door W. Viscardini en G. Donà, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

krachtens artikel 230 EG nietig te verklaren het in de brief [SG/B/2/MM/tf D (2004) 7079] van de secretaris-generaal van de Commissie van 10 augustus 2004 vervatte besluit tot afwijzing van het door CO-FRUTTA bij brief van 3 mei 2004 ingediende confirmatief verzoek om toegang tot de documenten die de gegevens voor de jaren 1998, 1999 en 2000 over de in de Gemeenschap geregistreerde importeurs van bananen (GMO-bananen) bevatten;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar middelen stelt verzoekster dat de Commissie het bestreden besluit niet meer kon nemen, omdat er reeds een stilzwijgend besluit tot afwijzing van het confirmatief verzoek was genomen.

Verder voert verzoekster argumenten aan die in wezen dezelfde zijn als die welke zijn aangevoerd in zaak T-355/04 (PB C 262 van 23.10.2004).


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/32


Beroep wegens nalaten, op 18 november 2004 ingesteld door Mediocurso — Estabelecimento de Ensino Particular, S.A. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-451/04)

(2005/C 19/68)

Procestaal: Portugees

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 18 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Mediocurso — Estabelecimento de Ensino Particular, S.A., gevestigd te Lissabon (Portugal), vertegenwoordigd door C. Botelho Moniz en E. Maia Cadete, advocaten te Lissabon.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

vast te stellen dat de Commissie in strijd met artikel 233 EG niet heeft voldaan aan haar verplichting tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 september 2000 in zaak C-462/98 P, Mediocurso/Commissie;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster betoogt dat de Commissie heeft nagelaten de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 september 2000 in zaak C-462/98 P, Mediocurso/Commissie.

Meer dan 50 maanden na het arrest, waarin met name uitspraak is gedaan over de aanvragen van verzoekster om betaling van het saldo, heeft de Commissie nog steeds niet de nodige uitvoeringsmaatregelen genomen.

Op verzoeksters brief van 19 juli 2004, waarin zij de Commissie verzocht het arrest uit te voeren, heeft deze laatste enkel bij brief van 31 augustus 2004 geantwoord dat haar diensten zo snel mogelijk nieuwe beschikkingen zouden uitwerken. Volgens verzoekster is dit een louter tussentijdse mededeling en geen maatregel tot uitvoering van het arrest.

De Commissie heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan onrechtmatig verzuim in de zin van artikel 232 EG, welke schending door het Hof van Justitie kan worden vastgesteld krachtens lid 1 van dezelfde bepaling.


22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/33


Doorhaling van zaak T-259/99 (1)

(2005/C 19/69)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 9 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-259/99: Tankstation Jagt BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 6 van 8.1.2000.


III Bekendmakingen

22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/34


(2005/C 19/70)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 6 van 8.1.2005

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 314 van 18.12.2004

PB C 300 van 4.12.2004

PB C 273 van 6.11.2004

PB C 262 van 23.10.2004

PB C 251 van 9.10.2004

PB C 239 van 25.9.2004

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex