ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 303

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

47e jaargang
7 december 2004


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Rekenkamer

2004/C 303/1

Speciaal verslag nr. 4/2004 over de programmering van het communautair initiatief voor trans-Europese samenwerking Interreg III, vergezeld van de antwoorden van de Commissie

1


NL

 


I Mededelingen

Rekenkamer

7.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/1


SPECIAAL VERSLAG Nr. 4/2004

over de programmering van het communautair initiatief voor trans-Europese samenwerking Interreg III, vergezeld van de antwoorden van de Commissie

(uitgebracht krachtens artikel 248, lid 4, tweede alinea, van het EG-Verdrag)

(2004/C 303/01)

INHOUD

I-XI

SAMENVATTING 5

1-11

INLEIDING 6

1-5

Achtergrond 6

6-9

Belangrijkste kenmerken van het initiatief voor de periode 2000-2006 7

10-11

De controle van de Rekenkamer 7

12-29

DE RICHTSNOEREN VAN DE COMMISSIE 8

13-14

Wordt het begrip trans-Europees project in de richtsnoeren toereikend omschreven? 8

15-16

Bevatten de richtsnoeren specifieke uitvoeringsbepalingen? 8

17-25

Bevatten de richtsnoeren specifieke, meetbare doelstellingen alsmede gerichte maatregelen? 8

19-21

Doelstellingen en indicatoren 9

22-25

Afstemmen van de maatregelen 9

26-27

Zijn de subsidiabele gebieden duidelijk afgebakend? 10

28-29

Zijn de richtsnoeren en methodologische documenten de lidstaten tijdig aangereikt? 10

30-39

HET DOOR DE COMMISSIE GEVOLGDE PROCES VOOR DE CONTROLE VAN CIP-VOORSTELLEN 10

31-34

Heeft het beoordelingsproces bijgedragen tot de kwaliteit van de CIP's? 10

35-39

Zijn de CIP's door de Commissie goedgekeurd binnen de voorgeschreven termijnen? 11

40-50

SAMENWERKING BIJ DE VOORBEREIDING EN UITVOERING 11

41-42

Zijn de CIP's opgesteld in het kader van een raadplegingsprocedure? 11

43-50

Werken de lidstaten mee aan de uitvoering van de CIP's? 12

51-69

SAMENHANG TUSSEN BASISDIAGNOSE EN GEKOZEN ACTIES, EN MEERWAARDE VAN DE EERSTE GOEDGEKEURDE PROJECTEN 12

52

Draagt de beoordeling vooraf bij tot de ontwikkeling van programma's? 13

53-54

Is er rekening gehouden met de resultaten van de voorgaande programmeringsperiode? 13

55-57

Zijn er geïntegreerde analyses uitgevoerd van de situatie waarin de regio's verkeerden? 13

58

Ontstaan de bedoelde problemen door de grenzen? 13

59-63

Vormen de vastgestelde behoeften de prioriteiten van de programma's? 14

64-65

Zijn de CIP's van Interreg III en de klassieke EFRO-steunmaatregelen complementair? 14

66-69

Zijn de eerste goedgekeurde projecten trans-Europees en hebben zij een meerwaarde? 14

70-78

DE MOGELIJKHEID OM GEBOEKTE VOORTGANG ACHTERAF VAST TE STELLEN 15

71-72

Zijn de programmadoelstellingen goed gestructureerd? 15

73-78

Zijn de doelstellingen meetbaar en gekwantificeerd? 15

79-99

CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN 16

79-96

Conclusie 16

80-83

Richtsnoeren gericht op de uitvoeringsvoorschriften, maar laat aangereikt en voorzien van te algemene doelstellingen 16

84-85

Proces van onderzoek van CIP-voorstellen voor verbetering vatbaar 16

86-87

Bij voorbereiding en begin van uitvoering werd doorgaans samengewerkt 17

88-94

Analyses in het algemeen geïntegreerd maar van weinig nut, te weinig verband tussen deze analyses en de formulering van programmamaatregelen en projecten waarvan de meerwaarde zou moeten toenemen 17

95-96

Beschikbare instrumenten ontoereikend om het effect van de CIP's af te meten aan hun doelstellingen 17

97-99

Aanbevelingen 17
Antwoorden van de Commissie 29

LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN

Beheersautoriteit

Autoriteit of orgaan belast met het beheer van een steunprogramma. Zij is enerzijds verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en regelmatigheid van het beheer en anderzijds voor de uitvoering (ontvangst, onderzoek en beoordeling van voorgestelde acties, gegevensverzameling, jaarverslag, organisatie van de tussentijdse beoordeling, enz.).

Betalingsautoriteit

Autoriteit of orgaan belast met het opstellen en indienen van betalingsaanvragen en met het ontvangen van betalingen van de Commissie.

CI

Communautair initiatief. Een van de bijstandsvormen van de structuurfondsen, naast de operationele programma's, de technische hulp en de innovatieve acties. Er zijn vier CI's: Interreg, Urban, Leader en Equal.

CIP

Communautair initiatiefprogramma.

Doelstelling 1

Een van de drie prioritaire doelstellingen van de structuurfondsen. Beoogt de ontwikkeling en structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand. In het algemeen dragen alle fondsen bij aan de op deze regio's gerichte programma's.

Doelstelling 2

Een van de drie prioritaire doelstellingen van de structuurfondsen. Beoogt de economische en sociale omschakeling van regio's met structurele problemen. Alleen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF) zijn actief op dit gebied.

EESV

Europees Economisch Samenwerkingsverband. Het betreft een bij Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad (PB L 199 van 31.7.1985, blz. 1) ingestelde rechtsvorm waarin natuurlijke en rechtspersonen uit verschillende lidstaten zich rechtens kunnen verenigen.

EFRO

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

EROP

Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Intergouvernementeel, indicatief en niet-bindend document, aangenomen te Potsdam in mei 1999, tijdens de informele Raad van de voor ruimtelijke ordening verantwoordelijke ministers. Het vormt een oriënterend beleidskader dat is vastgesteld ter verbetering van het samenspel tussen de sectorale EU-beleidslijnen met een wezenlijk effect op de ruimtelijke ontwikkeling.

GTS

Gemeenschappelijk technisch secretariaat. Ondersteunt de beheersautoriteit bij de uitvoering van haar taken.

NUTS

Nomenclatuur van de statistische territoriale eenheden, waarbij elke lidstaat hiërarchisch wordt onderverdeeld in regio's van NUTS I-niveau, waarbinnen weer NUTS II-regio's worden onderscheiden, die op hun beurt uiteenvallen in NUTS III-regio's. Aldus beslaat het grondgebied van de Europese Unie 78 regio's van NUTS I-, 210 van NUTS II- en 1 093 van NUTS III-niveau.

SF

Structuurfondsen.

Stuurgroep

Comité dat zorg draagt voor de gezamenlijke selectie van projecten en voor het gecoördineerde toezicht op de uitvoering hiervan. Bestaat uit vertegenwoordigers van de diverse landen. De taken van de stuurgroep mogen eventueel worden uitgeoefend door het toezichtcomité.

SWOT

Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats (sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen). De SWOT-analyse is een hulpmiddel bij het formuleren van een strategie. Zij inventariseert de sterke en zwakke punten van, alsmede de kansen en bedreigingen voor het voorwerp van onderzoek, in dit geval een bepaald grondgebied.

Toezichtcomité

Voor elk programma door de betrokken lidstaten aangestelde instantie. Belast met de controle van het beheer door de beheersautoriteit, het toezicht op de inachtneming van de prioriteiten en de uitvoeringsvoorschriften van het programma alsmede de controle van de beoordeling daarvan.

Trans-Europees

Algemene term van toepassing op de drie onderdelen van het initiatief: grensoverschrijdende samenwerking (onderdeel A), transnationale samenwerking (onderdeel B) en interregionale samenwerking (onderdeel C).

SAMENVATTING

I.

Het communautair initiatief (CI) Interreg is in 1990 in het leven geroepen nadat was vastgesteld dat de grensregio's in een isolement verkeerden. Het initiatief nodigt partners uit verschillende lidstaten uit tot samenwerking en draagt aldus bij tot het openen van de grenzen. Interreg is verlengd met de perioden 1994-1999 (Interreg II) en 2002-2006 (Interreg III). Met vastleggingskredieten ten belope van 4 875 miljoen euro is Interreg III het belangrijkste CI.

II.

De controle van Interreg III door de Rekenkamer bestreek de periode van de voorbereiding van de richtsnoeren door de Commissie tot en met de eerste beschikkingen tot goedkeuring van projecten van begunstigden. Het onderzoek was gericht op het beantwoorden van de volgende vragen:

a)

Kunnen de richtsnoeren bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het CI?

b)

Heeft de Commissie de CIP-voorstellen onderzocht op basis van een toereikend controleproces en zijn de besluiten genomen binnen de voorgeschreven termijnen?

c)

Verloopt de medewerking van de betrokken partijen overeenkomstig de richtsnoeren?

d)

Bestaat er samenhang tussen de basisdiagnose van de betrokken regio en de gekozen prioriteiten en maatregelen van het CIP, zoals is voorgeschreven in de richtsnoeren?

e)

Kan de geboekte voortgang achteraf worden gemeten?

III.

De richtsnoeren van Interreg III hebben betrekking op de uitvoeringsvoorschriften van programma's die een betere samenwerking ten doel hebben. De richtsnoeren werden echter aangereikt terwijl minstens een jaar eerder al was begonnen met de voorbereiding van CIP-voorstellen. Zij bieden geen gerichte, meetbare en kwantificeerbare doelstellingen. Er zijn geen indicatoren om de algemeen geboekte voortgang te meten.

IV.

Er zijn procedures vastgelegd en in werking gesteld voor het onderzoek van de CIP-voorstellen door de Commissie. De voorbereiding van de beoordelingscriteria was echter ontoereikend en de constatering van belangrijke zwakke punten op het niveau van de voorstellen heeft tot onvoldoende verbeteringen geleid. De programma's werden met vertraging vastgesteld, wat leidde tot een onderbreking van het proces van samenwerking tussen de in aanmerking komende regio's en tot onderbesteding van de beschikbare kredieten.

V.

De voorbereiding van de programma's vond plaats in het kader van een overlegprocedure, zoals aanbevolen in de richtsnoeren. De partners uit de verschillende lidstaten werken in het algemeen samen aan de uitvoering. De opzet van werkelijk gemeenschappelijke structuren ter uitvoering van de CIP's en de toewijzing van de financiële middelen uit het EFRO worden echter nog steeds belemmerd.

VI.

Wat betreft cohesie omvatten de programma's van de onderdelen A en B meerdere analyses. Deze zijn echter van weinig nut. De prioriteiten en maatregelen zijn namelijk ingegeven door andere overwegingen, die in de programma's niet uiteengezet worden. Verder is er niet voor gekozen specifieke problemen rond de grenzen te verhelpen en lenen deze analyses zich niet voor het vaststellen van de uitgangssituatie waaraan de voortgang kan worden afgemeten. De eerste goedgekeurde projecten zijn voorbereid en zullen worden uitgevoerd in een samenwerkingsverband van de verschillende betrokken partners. Hun bijdrage aan het verhelpen van de problemen rond de grenzen is echter niet altijd even substantieel, aangezien bepaalde projecten slechts een uitwisseling van ervaring behelzen.

VII.

De indicatoren zijn ongeschikt voor het achteraf beoordelen van de geboekte voortgang. De doelstellingen komen er onvoldoende in tot uitdrukking. Voorts moet een aantal indicatoren worden omschreven en dient te worden vermeld aan welke bronnen de te verwerken informatie moet worden ontleend. In het merendeel van de onderzochte gevallen ontbrak de computer als hulpmiddel nog.

VIII.

Voor de huidige periode geeft de Rekenkamer in overweging, in de indicatorensystemen van elk CIP vereenvoudigingen en verbeteringen aan te brengen, teneinde het effect daarvan op dienstige wijze te meten. De selectiecriteria voor projecten dienen te worden aangescherpt ter vergroting van de meerwaarde van deze projecten, die bestaat in hun bijdrage tot het verhelpen van de grensproblematiek.

IX.

Indien het initiatief na 2006 wordt verlengd, moet de Commissie een analyse verrichten om vast te stellen welke grensproblematiek nog steeds speelt. Ongeacht de gevolgde aanpak zou een dergelijke analyse van pas komen bij de formulering van concrete doelstellingen die als prioritair voor het CI worden beschouwd en die hieraan een meerwaarde verschaffen. Per onderdeel zouden dan ook indicatoren moeten worden vastgesteld. Voorts dient de Commissie door het formuleren van precieze beoordelingscriteria voor de CIP-voorstellen een proactieve benadering van de lidstaten mogelijk te maken. De op het niveau van elk CIP vereiste analyses zouden moeten worden gebruikt voor het formuleren van specifieke doelstellingen en voor het meten van de op dat niveau geboekte voortgang.

X.

De richtsnoeren en methodologische documenten dienen beschikbaar te zijn vóórdat de voorbereiding van de CIP's begint, en de rol van de beoordelaar vooraf alsmede de inhoud van het programmacomplement moeten worden verduidelijkt.

XI.

Ter bevordering van de samenwerking dienen de voor het initiatief vrijgemaakte financiële middelen niet langer per lidstaat te worden toegewezen en moeten de werkzaamheden betreffende de juridische samenwerkingsinstrumenten worden afgerond en de aanbevelingen uitgevoerd.

INLEIDING

Achtergrond

1.

Het communautair initiatief (CI) Interreg is in 1990 in het leven geroepen, nadat was vastgesteld dat de grensregio's in een isolement verkeerden. De nationale grenzen vormen een belemmering voor de evenwichtige ontwikkeling en eenwording van Europa: enerzijds snijden zij grensgemeenschappen in economisch, sociaal en cultureel opzicht af, waardoor zij een coherent beheer daarvan in de weg staan (1); anderzijds worden grensregio's in het kader van het nationale beleid nogal eens over het hoofd gezien, waardoor zij binnen het nationale grondgebied in de periferie zijn gedrongen. Het CI is verlengd met de perioden 1994-1999 (Interreg II) en 2000-2006 (Interreg III). Doordat dit initiatief met name is gericht op samenwerking tussen regio's van verschillende lidstaten, speelt het een sleutelrol bij de opbouw van Europa.

2.

In de basisregelgeving inzake de structuurfondsen (SF) (2) wordt Interreg uitdrukkelijk genoemd. Interreg wordt gevoerd op initiatief van de Commissie, die daartoe de richtsnoeren met de doelstellingen, het toepassingsgebied en de uitvoeringsvoorschriften bepaalt. Tabel 1 maakt het verband duidelijk tussen de basisregelgeving en de projecten die uiteindelijk zullen worden uitgevoerd door de begunstigden van de bijstand.

3.

Voor de periode 2000-2006 zijn voor Interreg vastleggingskredieten van 4 875 miljoen euro gereserveerd uit hoofde van de bijstandsverlening van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), een van de vier structuurfondsen, terwijl voor de vier CI's een totaalbedrag van 10 432,5 miljoen euro beschikbaar is (3). Dit is het belangrijkste initiatief. Tabel 2 geeft weer hoe de beschikbare kredieten sinds het begin van de periode zijn besteed.

4.

De Rekenkamer heeft het CI Interreg reeds aan het eind van de eerste uitvoeringsperiode (Interreg I) gecontroleerd (4). De belangrijkste conclusies betroffen:

a)

het weinig grensoverschrijdende karakter van de projecten en het gebrek aan grensoverschrijdende samenwerking, óók bij het beheer van communautaire initiatiefprogramma's (CIP's);

b)

het ontbreken van indicatoren alsmede het onbevredigende karakter van de effectbeoordeling van de CIP's;

c)

de vertragingen bij de goedkeuring van de programma's door de Commissie.

5.

Aan het eind van de tweede uitvoeringsperiode (Interreg II) was de Commissie van mening dat het grensoverschrijdende karakter van de projecten, de beoordeling vooraf en de indicatorsystemen dienden te worden verbeterd (5).

Belangrijkste kenmerken van het initiatief voor de periode 2000-2006

6.

Interreg III bestaat uit drie onderdelen (6): onderdeel A betreft de grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio's (53 CIP's), onderdeel B betreft de transnationale samenwerking binnen grote groepen van regio's (13 CIP's) en deel C betreft interregionale samenwerking binnen de gehele Gemeenschap (vier CIP's). Hun belangrijkste kenmerken zijn weergegeven in tabel 3. Het initiatief is dus niet langer beperkt tot grensoverschrijdende samenwerking, zoals het geval was bij de totstandbrenging in 1990, maar uitgegroeid tot een trans-Europees samenwerkingsinitiatief (zie de lijst van afkortingen en begrippen) (7).

7.

Ten opzichte van de voorgaande rondes van het initiatief zijn de in de richtsnoeren van Interreg III opgenomen bepalingen ter verbetering van de samenwerking er aanzienlijk op vooruitgegaan, met name wat betreft:

a)

het algemene karakter van de strategie voor het subsidiabele gebied;

b)

de uniciteit van de uitvoerende organen van de CIP's: elk programma dient te beschikken over één enkele beheersautoriteit, één enkele betalingsautoriteit, één gemeenschappelijk technisch secretariaat (GTS), één stuurgroep met vertegenwoordigers van de diverse landen en één enkel toezichtcomité (zie de lijst van afkortingen en begrippen); elke subsidieovereenkomst dient te worden gesloten met één enkele, wettelijk verantwoordelijke, uiteindelijke begunstigde, die zijn rechten en plichten vervolgens contractueel moet regelen met zijn partners bij het betrokken project (8);

c)

de uniciteit van de financiële elementen van de CIP's: er mag slechts één financieringsplan zijn, aangezien de bijdrage van het EFRO niet meer per lidstaat wordt verdeeld; ook mag er maar één bankrekening voor de ontvangst van de EFRO-betalingen zijn (9).

8.

De uniciteit van de uitvoeringsorganen en de financiële elementen zou in beginsel moeten bijdragen tot de ontwikkeling van een gezamenlijke strategie en aanpak voor het betrokken gebied. Bovendien zal dit het beheer van de CIP's door de Commissie kunnen vereenvoudigen; zij had voorheen bij elk CIP te maken met afzonderlijke partners en betalingsaanvragen uit elke betrokken lidstaat.

9.

Voorts wordt er in de nieuwe richtsnoeren voor het eerst op gewezen dat de complementariteit met de andere bijstandsverlening uit de SF moet worden benadrukt, en dat het CI Interreg nu met het oog op vereenvoudiging uitsluitend wordt bekostigd door het EFRO.

De controle van de Rekenkamer

10.

Gelet op het belang van het initiatief (zie paragraaf 3), de geconstateerde problemen (zie de paragrafen 4 en 5) en de omvangrijke wijzigingen die zijn aangebracht voor de periode 2000-2006 (zie paragraaf 7), heeft de Rekenkamer de programmering van Interreg III gecontroleerd. Hierbij gold als oogmerk de beantwoording van de navolgende vragen middels onderzoek van de maatregelen die waren getroffen naar aanleiding van de opmerkingen die de Rekenkamer in het kader van haar eerste onderzoek had geformuleerd (zie paragraaf 4):

a)

Kunnen de richtsnoeren bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het CI?

b)

Heeft de Commissie bij het onderzoek van de CIP-voorstellen gewerkt volgens een adequaat controleproces en zijn de besluiten binnen de voorgeschreven termijnen genomen?

c)

Verloopt de medewerking van de tussenkomende partijen overeenkomstig de richtsnoeren?

d)

Bestaat er samenhang tussen de basisdiagnose van de betrokken regio en de prioriteiten en maatregelen van de CIP's, zoals is voorgeschreven in de richtsnoeren?

e)

Kan de geboekte voortgang achteraf worden gemeten?

11.

De controle bestreek de periode van de voorbereiding van de richtsnoeren door de Commissie tot en met de eerste beschikkingen tot goedkeuring van projecten van begunstigden. Voor deze projecten waren nog geen kosten gedeclareerd. De eerste twee vragen zijn onderzocht op het niveau van de Commissie en de volgende drie op het niveau van de lidstaten. Er is een achttal CIP's geselecteerd, en wel zodanig dat de verschillende bestaande situaties in de steekproef zijn vertegenwoordigd, dat wil zeggen de verschillende in de richtsnoeren van de Commissie genoemde onderdelen, alsook de diverse contexten (zie tabel 4). De steekproef vertegenwoordigt 20 % van het voor het initiatief vrijgemaakte budget. De controle was niet gericht op aspecten die verband houden met de samenwerking aan de buitengrenzen, aangezien deze specifiek van aard zijn, met name wat betreft de coördinatie met andere financiële instrumenten (10).

DE RICHTSNOEREN VAN DE COMMISSIE

12.

Voor een CI stelt de Commissie richtsnoeren vast met daarin voorwaarden die een meerwaarde moeten waarborgen ten opzichte van de klassieke bijstand van de doelstellingen 1 en 2 (zie de lijst van afkortingen en begrippen). De Rekenkamer meent dat in de richtsnoeren de bijzondere eisen met betrekking tot de door de begunstigden uit te voeren projecten dienen te worden vastgelegd, evenals de specifieke voorschriften voor het functioneren op het niveau van de CIP's en de subsidiabele gebieden. Ook moeten er specifieke, operationele en meetbare doelstellingen alsmede gerichte maatregelen worden geformuleerd. Teneinde op bevredigende wijze rekening te kunnen houden met de richtsnoeren, is het van belang dat deze worden aangereikt vóórdat met de voorbereiding van de CIP's wordt begonnen.

Wordt het begrip trans-Europees project in de richtsnoeren toereikend omschreven?

13.

De Commissie heeft het concept trans-Europees project (11) in de richtsnoeren omschreven uit het oogpunt van de uitvoering en het effect: de acties moeten „geselecteerd en uitgevoerd worden ofwel in twee of meer lidstaten of derde landen, ofwel in één lidstaat, mits wordt aangetoond dat de actie een wezenlijke impact heeft op andere lidstaten of derde landen” (12). In de richtsnoeren wordt tevens bepaald dat de meerwaarde van de trans-Europese aanpak voor alle maatregelen en projecten moet worden aangetoond.

14.

Het is derhalve zaak, op het niveau van elk CIP de definitie van „trans-Europees project” operationeel te maken en te waarborgen dat de projecten bijdragen tot de oplossing van de grensproblematiek (zie de paragrafen 66-69).

Bevatten de richtsnoeren specifieke uitvoeringsbepalingen?

15.

Er zijn reeds verschillende aanbevelingen betreffende de uitvoering geformuleerd in de op verzoek van de Commissie verrichte beoordeling achteraf van Interreg I. Vervolgens is in het kader van het project „Linkage Assistance and Cooperation for the European border regions” (LACE) (13) een typologie van de Interreg II-CIP's opgesteld op basis van de uitvoeringsbepalingen van de programma's, waarbij de meest geïntegreerde praktijken voor het voetlicht zijn gebracht. De in de richtsnoeren (zie paragraaf 7) verwerkte aanbevelingen behelsden:

a)

de grootst mogelijke betrokkenheid van alle sectoren, met inbegrip van de particuliere en de non-profitsector, vanaf de voorbereidingsfase van elk CIP;

b)

gezamenlijke voorbereiding en beheer, bij voorkeur door een permanente grensoverschrijdende organisatie; de Commissie zou derhalve de vorming van permanente grensoverschrijdende structuren moeten bevorderen en standaardovereenkomsten tussen regio's moeten opstellen;

c)

het gebruik van één enkele bankrekening voor communautaire middelen, die ook voor nationale middelen dienst kan doen;

d)

het steeds sluiten van een subsidieovereenkomst met één partner, op wiens rekening de bijstand wordt gestort; deze begunstigde dient zelf contractuele banden te onderhouden met partners aan weerszijden van de grens.

16.

Met de richtsnoeren wordt beoogd Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV's) op te richten (zie de lijst van afkortingen en begrippen), teneinde samenwerking via werkelijk gemeenschappelijke structuren mogelijk te maken. Van de zijde van de lidstaten is echter gewezen op juridische problemen, waarin de Commissie zich door tijdgebrek niet meer heeft kunnen verdiepen (zie paragraaf 44). In januari 2003 heeft de Commissie een studie ingesteld naar de rechtsinstrumenten die in het kader van de trans-Europese samenwerking kunnen worden aangewend.

Bevatten de richtsnoeren specifieke, meetbare doelstellingen alsmede gerichte maatregelen?

17.

Wat betreft doelstellingen en indicatoren is in de beoordeling achteraf van Interreg I reeds gewezen op:

a)

de noodzaak om het voorwerp van de samenwerking te verduidelijken, aangezien de Interreg-programma's worden opgezet met dezelfde oogmerken als de klassieke programma's, terwijl die over veel ruimere financiële middelen beschikken en niet alle subsidiabele regio's met ontwikkelingsproblemen kampen;

b)

het gebrek aan duidelijke en gekwantificeerde uitgangsdoelstellingen;

c)

de behoefte aan relevante indicatoren.

18.

De Commissie heeft met het oog op het advies van het Parlement over de richtsnoeren voor Interreg III, een eerste balans van Interreg II opgemaakt (14). Deze korte nota is echter zeer algemeen en heeft betrekking op uitvoeringsaspecten. Ondanks de in paragraaf 15 genoemde analyses en de resultaten van de tussentijdse beoordeling van de Interreg II-CIP's beschikte de Commissie in het algemeen voor Interreg I noch II over een analyse van de specifieke situatie van de grensgebieden, en evenmin over informatie betreffende de voortgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het initiatief of van de specifieke doelstellingen van de CIP's. Deze situatie stond het formuleren van specifieke en concrete doelstellingen in de weg.

Doelstellingen en indicatoren

19.

De specifieke doelstellingen die de richtsnoeren van Interreg III aan elk onderdeel verbinden, zijn breed (zie tabel 3). Bovendien stellen de richtsnoeren, gelet op de algemene richtsnoeren van de SF en het communautaire beleid, tevens werkgelegenheid, mededinging, duurzame ontwikkeling en de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de voorgrond.

20.

De Commissie heeft aan de autoriteiten van de lidstaten die leiding geven aan CIP's, de verantwoordelijkheid gelaten om concrete doelstellingen te formuleren op basis van een diagnose van de grensproblematiek. Zij heeft wel voorschriften voor het functioneren vastgesteld (zie de paragrafen 7, 15 en 16), maar geen specifieke en meetbare doelstelling geformuleerd. Het is derhalve bijzonder belangrijk dat de Commissie er bij het onderzoeken van de programmavoorstellen van de lidstaten voor zorgt dat er gegronde en gerichte keuzes worden gemaakt.

21.

De documenten die zijn bedoeld om deze autoriteiten te helpen bij het opstellen van de CIP's wat betreft de beoordeling vooraf en de specifieke Interreg-indicatoren (15) hadden vooral de aandacht moeten vestigen op een aantal centrale ideeën over de prioriteiten van de Commissie, met name met het oog op de beoordeling achteraf. Op grond daarvan en van de ervaring opgedaan met de voorgaande versies van het CI zou het nuttig geweest zijn, een minimale gemeenschappelijke indicatorenstructuur vast te stellen voor alle programma's binnen eenzelfde onderdeel. In deze documenten echter:

a)

worden vooral de problemen benadrukt rond het verrichten van een beoordeling vooraf, het vaststellen van prioriteiten voor acties, en het meten van het effect van programma's; de documenten zijn van weinig nut bij de tenuitvoerlegging van een effectbeoordelingssysteem voor CIP's;

b)

blijft enige verwarring bestaan ten aanzien van indicatoren; hoewel er wordt gepleit voor het vaststellen van een beperkt aantal indicatoren, worden er achtereenvolgens indicatoren voor context, effect, samenwerking/integratie, uitvoering en resultaat genoemd, alsmede sleutelindicatoren, en wordt tevens het gebruik van kwalitatieve indicatoren aanbevolen; er worden voorbeelden gegeven van uitvoering, resultaat en effect; ook bestaat er nog steeds onduidelijkheid over de afbakening van deze verschillende categorieën, met name betreffende de scheidslijn tussen indicatoren voor uitvoering en voor resultaat, zodat bijvoorbeeld het aantal deelnemers aan projecten soms wordt beschouwd als indicator voor het resultaat;

c)

wordt niet ingegaan op onderdeel C, waarvoor is besloten om de indicatoren gaandeweg vast te stellen, aangezien de Commissie dit onderdeel heeft ingesteld als een samenwerkingsverband, zonder de specifieke behoeften en de daarmee verband houdende doelstellingen precies te kennen (zie paragraaf 24); hoewel er met het EFRO sinds 1995 interregionale samenwerkingsprojecten worden gesteund, beschikte de Commissie bij de voorbereiding van de richtsnoeren voor onderdeel C niet over beoordelingen van deze projecten.

Afstemmen van de maatregelen

22.

Voor onderdeel A van het initiatief bevatten de richtsnoeren van de Commissie een slechts indicatief bedoelde lijst met maatregelen. De Commissie heeft de lidstaten de mogelijkheid gelaten om programma's zeer ruim op te zetten. Deze mogen — evenals bij de steunprogramma's van de doelstellingen 1 en 2 — maatregelen op economisch, sociaal, cultureel en milieugebied omvatten, maar gaan vergezeld van bijzondere uitvoeringsvoorschriften ter versterking van de grensoverschrijdende samenwerking. Hun financiële middelen zijn echter veel bescheidener dan die welke voor deze traditionele programma's worden uitgetrokken, met name als ook rekening wordt gehouden met gebieden die voor steun uit hoofde van de CIP's in aanmerking komen. Deze gebieden kunnen ook delen omvatten die niet in aanmerking komen voor EFRO-maatregelen krachtens de doelstellingen 1 en 2, dat wil zeggen: regio's zonder bijzondere problemen op het gebied van ontwikkeling of omschakeling. Deze elementen zouden voor de Commissie reden te meer moeten zijn (zie paragraaf 20), zich bij de controle van de programmavoorstellen van de lidstaten te verzekeren van het gerichte karakter van de maatregelen (zie de paragrafen 59-63).

23.

Voor onderdeel B moeten overeenkomstig de richtsnoeren de prioriteiten van de communautaire beleidslijnen, en met name de trans-Europese netwerken in aanmerking worden genomen, alsook de in het kader van het Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief (EROP) (zie de lijst van afkortingen en begrippen) geformuleerde aanbevelingen voor de territoriale ontwikkeling. Dit verleent het onderdeel een zekere specificiteit, hoewel het om een heel uitgebreid gebied gaat en de financiële middelen beperkt zijn, zodat er uit de mogelijke acties een keuze moet worden gemaakt.

24.

Voor onderdeel C geven de eerste richtsnoeren van de Commissie slechts een algemene doelstelling aan, namelijk het doelmatiger maken van het regionaal en cohesiebeleid en de instrumenten daarvan (zie tabel 3). De inhoud hiervan is bij een tweede mededeling, gepubliceerd op 15 mei 2001, nader ingevuld met vijf thema's op het gebied van interregionale samenwerking (16), waaronder een rubriek „diversen”. Vanaf het begin van de uitvoering van de CIP's uit dit onderdeel zijn de meeste aanvragen en toekenningen van bijstand onder deze noemer gebracht, waaruit blijkt dat dit onderdeel in zijn geheel te breed is.

25.

De doelstellingen die de Commissie in haar richtsnoeren heeft vastgelegd zijn zeer algemeen. Verder bevorderen de aangereikte werkdocumenten onvoldoende de invoering, door de beheerders, van toereikende operationele indicatoren waarmee moet worden gemeten in hoeverre de doelstellingen zijn gerealiseerd. De subsidiabele maatregelen zijn derhalve ongelijksoortig, wat tot sterke versnippering van de projecten kan leiden. Het zijn precies de redenen die de Commissie in haar werkdocument nr. 6 aanvoerde als verklaring voor de geringe kwaliteit van de beoordelingen van de oude programma's. Concentratie van acties is echter een van de belangrijkste beginselen bij de bijstandsverlening uit de SF, en moet de doeltreffendheid daarvan waarborgen. Doordat op het niveau van de CIP's geen knopen worden doorgehakt om tot concrete doelstellingen te komen en het actieterrein te verkleinen, zal hun tenuitvoerlegging leiden tot versnippering van de middelen en wordt de geboekte voortgang bijzonder moeilijk meetbaar.

Zijn de subsidiabele gebieden duidelijk afgebakend?

26.

Bij de voorbereiding van de nieuwe richtsnoeren is de afbakening van de subsidiabele gebieden aan de orde gesteld voor onderdeel A. Grensoverschrijdende samenwerking buiten een strook van 50 tot 70 km van de grens boet aan doelmatigheid in. Bij gebreke van een instrument waarmee de indeling van het grondgebied kan worden verfijnd, zijn de gebieden opnieuw vastgesteld op basis van de NUTS III-nomenclatuur (zie de lijst van afkortingen en begrippen), die leidt tot de afbakening van gebieden die zich uitstrekken tot 200 km van de grens – en in bepaalde lidstaten nog verder. Bijna alle onderzochte CIP's van onderdeel A omvatten subsidiabele gebieden die tot meer dan 70 km van de grens reiken (CIP Regio Eems-Dollard, CIP Alpen, CIP Ierland – Wales, CIP Spanje – Portugal).

27.

Deze kwestie speelt niet voor de onderdelen B en C, omdat hierbij geen sprake is van samenwerking tussen naburige gebieden, zoals het geval is voor onderdeel A.

Zijn de richtsnoeren en methodologische documenten de lidstaten tijdig aangereikt?

28.

Eind 1997 voerde de Commissie haar eerste strategisch beraad over Interreg III. In maart 1998 werd een document opgesteld met de basismogelijkheden (17). De richtsnoeren van de Commissie zijn pas tussen januari en mei 2000 afgerond; voor onderdeel C gebeurde dit nog later, in de eerste maanden van 2001. Gelet op de bijzondere moeilijkheden in verband met het opstellen van een Interreg-programma, waren de lidstaten echter reeds aan hun werkzaamheden begonnen. Een soortgelijke situatie deed zich voor bij de verschillende specifiek voor Interreg bedoelde methodologische werkdocumenten die de Commissie had opgesteld (zie paragraaf 21).

29.

Gegeven de complexe aard van het CI Interreg, heeft het feit dat de richtsnoeren en methodologische documenten laattijdig zijn aangereikt, ertoe bijgedragen dat de daadwerkelijke start van de CIP's is vertraagd. Ook kon het hierdoor gebeuren dat CIP's van ontoereikende kwaliteit werden voorgedragen.

HET DOOR DE COMMISSIE GEVOLGDE PROCES VOOR DE CONTROLE VAN CIP-VOORSTELLEN

30.

De Commissie gaat na of de CIP's aan de richtsnoeren voldoen. De Rekenkamer meent dat het controleproces voldoende gedetailleerd zou moeten zijn en dat de constatering van zwakke punten tot verbeteringen van de CIP's zou moeten leiden. Het is ten slotte van belang dat de CIP's onverwijld worden goedgekeurd om te voorkomen dat de met Interreg II opgezette samenwerking wordt onderbroken en om de besteding van de beschikbare kredieten mogelijk te maken.

Heeft het beoordelingsproces bijgedragen tot de kwaliteit van de CIP's?

31.

Er zijn procedures vastgelegd en in werking gesteld voor de controle van programmavoorstellen. Deze procedures omvatten twee fasen. De eerste fase betreft de ontvankelijkheid en beoogt de formele naleving van communautaire regelgeving te waarborgen. De tweede controlefase betreft de kwaliteit van de programma's en vormt de basis voor de bij de onderhandelingen met de lidstaten aan te brengen inhoudelijke verbeteringen.

32.

De diensten van de Commissie hebben alleen voor de eerste fase een lijst met criteria voor het onderzoeken van CIP-voorstellen gehanteerd. Deze lijst is tamelijk algemeen en de uitgevoerde controles waren er enkel op gericht te waarborgen dat bepaalde elementen formeel in de programmavoorstellen waren opgenomen. Niet van alle opmerkingen die de Commissie in de tweede controlefase aan de lidstaten heeft meegedeeld, kon tijdens de controlebezoeken van de Rekenkamer duidelijk worden achterhaald wat de aanleiding ertoe was. De stukken omvatten niet altijd een follow-updocument waaruit blijkt in hoeverre aan de verzoeken of opmerkingen uit de brief aan de lidstaten gevolg is gegeven (uitgezonderd de CIP's Ierland-Wales, Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein, Regio Eems-Dollard, en een deel van het CIP Westelijke Middellandse Zee).

33.

Het controleproces voor CIP-voorstellen heeft niet altijd geleid tot de gewenste kwalitatieve verbeteringen van de CIP's:

a)

er is niet altijd voldoende rekening gehouden met de aspecten die leidden tot de niet-ontvankelijkheid van een eerste programmavoorstel. Zo functioneerde het GTS van het CIP Spanje-Portugal volgens de beoordeling niet overeenkomstig de richtsnoeren. Dit kwam opnieuw aan de orde bij de onderhandelingen van de Commissie met de lidstaten. Het programmavoorstel werd nadien door de Commissie goedgekeurd, zonder dat het wezenlijk was gewijzigd;

b)

hoewel er talrijke wijzigingen in de CIP-voorstellen zijn aangebracht, is in belangrijke leemten niet voorzien; niettemin was vanaf de eerste controlefase gewezen op een aantal zwakke punten, bijvoorbeeld op het gebied van strategie en indicatoren (CIP Alpen, CIP Spanje-Portugal, CIP Westelijke Middellandse Zee). Voorts oordeelden de speciaal met de beoordeling van het regionaal beleid belaste diensten van de Commissie in bepaalde gevallen (CIP Spanje-Portugal, CIP Westelijke Middellandse Zee) dat een aantal CIP-voorstellen niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.

34.

Gelet op het aantal te controleren programma's en de complexiteit van deze controle, had een meer gestructureerde, op gedetailleerde criteria gebaseerde aanpak, die erop gericht was een transparante en homogene beoordeling mogelijk te maken, de CIP's inhoudelijk ten goede kunnen komen (zie de paragrafen 51-78). Deze criteria hadden dan in een van de werkdocumenten van de Commissie aan de lidstaten moeten worden meegedeeld vóórdat deze met de voorbereiding van de CIP's begonnen (zie paragraaf 21).

Zijn de CIP's door de Commissie goedgekeurd binnen de voorgeschreven termijnen?

35.

Voor de reglementaire termijnen voor de goedkeuring van programmavoorstellen door de Commissie geldt:

a)

de lidstaten moeten de voorstellen indienen binnen zes maanden na de publicatie van de mededeling van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie, ofwel uiterlijk op 22 november 2000 voor de onderdelen A en B en op 14 november 2001 voor onderdeel C;

b)

de Commissie dient binnen vijf maanden na ontvangst van een ontvankelijk voorstel tot goedkeuring te besluiten, dat wil zeggen uiterlijk op 21 april 2001 voor de onderdelen A en B en op 13 april 2002 voor onderdeel C.

36.

De reglementaire termijnen zijn flink overschreden. Van de CIP-voorstellen in het kader van de onderdelen A en B zijn er slechts 27 van de 66 binnen de voorgeschreven termijn afgehandeld. Geen enkel voorstel kon binnen de termijn van vijf maanden worden goedgekeurd; de goedkeuringstermijn varieerde van 7 1/2 tot 14 1/2 maanden, met een gemiddelde van ongeveer een jaar.

37.

Controle van dit besluitvormingsproces bij de steekproef van acht programma's wijst uit dat de gemiddelde termijn bestaat uit:

a)

zowat een maand om het programma ontvankelijk te verklaren;

b)

nog eens bijna drie maanden om de lidstaten schriftelijke opmerkingen over het ontvangen voorstel toe te zenden;

c)

acht maanden om met de lidstaten te onderhandelen, een gewijzigd voorstel te ontvangen, te controleren en goed te keuren; wanneer er eenmaal overeenstemming over het programma is bereikt met de autoriteiten van de lidstaten, neemt het eigenlijke besluitvormingsproces gemiddeld circa een maand in beslag.

38.

Na de goedkeuring van elk programma door de Commissie dient er binnen drie maanden door het toezichtcomité van elk CIP een programmacomplement te worden opgesteld en goedgekeurd. Dit document dient ter precisering van bepaalde aspecten van uitvoering en toezicht. Voor meerdere onderzochte programma's kon deze aanvulling niet binnen de voorgeschreven termijn door het toezichtcomité worden vastgesteld (CIP Ierland-Wales, CIP Spanje-Portugal). In enkele gevallen kon de Commissie vanwege de geringe kwaliteit pas na een jaar of langer haar goedkeuring verlenen aan de tekst van dit document (CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein, CIP Regio Eems-Dollard). Deze aanvullingen bevatten veel herhalingen en hebben het voorbereidingsproces aanzienlijk vertraagd (18).

39.

De vertragingen bij de goedkeuring van de programma's hebben geen gevolgen voor de begindatum van de periode waarbinnen uitgaven van uiteindelijke begunstigden in de lidstaten subsidiabel zijn. Deze periode wordt namelijk vastgesteld op basis van de datum waarop de Commissie een ontvankelijk CIP-voorstel ontvangt. De vertragingen leiden niettemin tot onderbreking van het samenwerkingsproces. De begunstigden verkiezen namelijk met de uitvoering van hun project te wachten totdat hun aanvraag is gehonoreerd, wat pas mogelijk is na goedkeuring van het programma door de Commissie, en de vastlegging en instelling van andere elementen zoals de criteria voor de selectie van projecten. Deze vertragingen moeten, in combinatie met de late bekendmaking van de richtsnoeren, worden gerekend tot de factoren die leidden tot de herverdeling van de vastleggingskredieten van de tranche 2000 en de geringe besteding van de beschikbare betalingskredieten in 2001, 2002 en 2003 (zie tabel 2).

SAMENWERKING BIJ DE VOORBEREIDING EN UITVOERING

40.

Krachtens de richtsnoeren dient er bij de voorbereiding en uitvoering van de CIP's te worden samengewerkt, met name om de ontwikkeling van een gezamenlijke strategie voor het subsidiabele gebied te bevorderen en aldus de projecten van de begunstigden van de bijstand kwalitatief te verbeteren.

Zijn de CIP's opgesteld in het kader van een raadplegingsprocedure?

41.

De richtsnoeren moedigen het aan om de particuliere sector, universiteiten en niet-gouvernementele organisaties reeds bij het opstellen van een CIP aan het proces te laten deelnemen. Voor de CIP's van onderdeel A is inderdaad vanaf de eerste beraadslagingen een beroep gedaan op deze sectoren, zij het in één geval met vertraging (CIP Spanje-Portugal). Voor de CIP's van onderdeel B, waarbij veel lidstaten zijn betrokken, heeft raadpleging slechts ten dele of in het geheel niet plaatsgevonden vanwege de reeds bijzonder ingewikkelde voorbereiding. Wanneer er al raadpleging plaatsvond, leverde dit matige resultaten op. Voor onderdeel C werd de voorbereiding van de CIP's door de Commissie en de voor deze programma's verantwoordelijke secretariaten gezamenlijk verzorgd.

42.

Aan de opbouw volgens de „bottom up”-benadering zijn echter geen keuzes voor bepaalde prioritaire acties gekoppeld, hetgeen leidt tot zeer brede steunprogramma's die uit ongelijksoortige acties bestaan en tot versnippering van de beschikbare middelen leiden (zie de paragrafen 59-63).

Werken de lidstaten mee aan de uitvoering van de CIP's?

43.

Tot de belangrijkste wijzigingen die zijn aangebracht in de derde generatie Interreg-programma's (zie paragraaf 7) behoren de uniciteit van respectievelijk de beheersautoriteit, de betalingsautoriteit, het toezichtcomité, de bankrekening waarop de EFRO-steun wordt gestort en het financieringsplan, alsmede de betrokkenheid van een GTS en een stuurgroep.

44.

Voor elk programma zijn één beheersautoriteit en één betalingsautoriteit aangewezen. Er is een stuurgroep met vertegenwoordigers van de verschillende betrokken landen opgericht. De pogingen om EESV's op te richten als actoren bij de uitvoering van Interreg-programma's zijn niet geslaagd (CIP Alpen, CIP Noordwest-Europa), hoewel de Commissie dit streven aanmoedigde (zie paragraaf 16). Deze rechtspersonen zouden evenwel de verschillende bij het CIP betrokken lidstaten kunnen vertegenwoordigen. Dit is niet mogelijk wanneer de unieke organen regionale overheden zijn, zoals het geval is bij de onderzochte programma's.

45.

De GTS zijn opgezet volgens verschillende modellen, welke soms afwijken van de geest van de richtsnoeren; die zijn er namelijk ook op gericht de samenwerking te bevorderen op het niveau van de aan CIP's uitvoering gevende organen. De Commissie heeft deze modellen niettemin aanvaard, met name om goedkeuring van het programma zonder verdere vertraging mogelijk te maken:

a)

het meest geslaagde model is het op één lokatie gevestigde GTS waarin personen uit de verschillende betrokken lidstaten samenwerken, met over het algemeen bijkantoren in bepaalde of alle lidstaten; in het beste geval is het GTS geïntegreerd in een door de lidstaten opgericht trans-Europees samenwerkingsorgaan (CIP Regio Eems-Dollard); in een ander geval is het GTS afhankelijk van een niet bij de uitvoering van het CIP betrokken onderneming, maar draagt het niettemin een trans-Europees karakter (CIP Noordwest-Europa); dan weer maakt het GTS juridisch deel uit van de beheersautoriteit — hoewel het hier in fysiek opzicht los van staat — en vertegenwoordigt het de verschillende regio's van de lidstaten (CIP Alpen);

b)

een model waarin de geest van de richtsnoeren minder goed tot uitdrukking komt, is dat van het GTS dat fysiek bij de beheersautoriteit is ondergebracht, maar geen vertegenwoordigers van de andere lidstaten telt, ofschoon die wel worden geraadpleegd (CIP Ierland-Wales en CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein);

c)

een laatste model wijkt nog sterker af van de geest van de richtsnoeren (CIP Spanje-Portugal): het omvat slechts bijkantoren die deel uitmaken van het regionale bestuur aan weerszijden van de grens; deze bevinden zich dikwijls buiten het subsidiabele gebied, dat zich bovendien uitstrekt tot zeer ver van de grens; zo wordt de grensoverschrijdende regio een centrum onthouden vanwaaruit bekendheid kan worden gegeven aan het CIP.

46.

Bij elk van de onderzochte programma's wordt een afzonderlijke bankrekening gebruikt voor de communautaire middelen.

47.

Ook kent elk onderzocht CIP één financieringsplan, dat wil zeggen zonder uitsplitsing per lidstaat. Niettemin komt het voor dat het plan per lidstaat wordt ingediend als bijlage bij een inhoudelijk door de Commissie gecontroleerd programmacomplement (CIP Alpen) of dat het CIP een indicatie van het aandeel van elke lidstaat in de EFRO-subsidiëring bevat (CIP Spanje-Portugal, CIP Westelijke Middellandse Zee). Bovendien wordt in de publiciteit ten behoeve van het CIP in één geval uitsluitend het aandeel van een van beide lidstaten vermeld (CIP Spanje-Portugal).

48.

Over het algemeen wordt de besteding van de middelen door elke lidstaat wel in aanmerking genomen voor het opstellen van het financieringsplan van het CIP. In feite ligt aan het opstellen van het enig financieringsplan per CIP, enerzijds ten grondslag de verdeling van de aan het EFRO toegekende middelen per lidstaat en per soort steun (19), en anderzijds de verdeling door elke lidstaat van deze middelen per Interreg-programma naar gelang van zijn prioriteiten.

49.

In de richtsnoeren wordt aanbevolen, subsidieovereenkomsten te sluiten met één enkele begunstigde die als leidende partner geldt en vervolgens met zijn trans-Europese projectpartners een overeenkomst over zijn rechten en verplichtingen moet sluiten. Dit beginsel is bij elk van de onderzochte programma's toegepast, behalve in het ene geval waarin elk steunvoorstel door alle projectpartners wordt ondertekend (CIP Ierland-Wales).

50.

Nog steeds stuit de samenwerking tussen alle bij de onderzochte CIP's betrokken partners op hindernissen. Het gaat om juridische aspecten en de toekenning van de financiële middelen van het EFRO aan het CI. Toch kon met de richtsnoeren van Interreg III de samenwerking tussen alle partners worden versterkt, ook al varieert hun streven naar samenwerking per CIP.

SAMENHANG TUSSEN BASISDIAGNOSE EN GEKOZEN ACTIES, EN MEERWAARDE VAN DE EERSTE GOEDGEKEURDE PROJECTEN

51.

Krachtens de richtsnoeren moeten de CIP's volgens eenzelfde soort proces worden ontwikkeld als de basisregelgeving voor de SF. Dit proces is erop gericht om de keuze voor bepaalde acties, waaronder de projecten van begunstigden van bijstand, te baseren op een diagnose van de regionale situatie. Zowel bij deze diagnose als bij de ontwikkeling van het CIP dient rekening te worden gehouden met het advies van een door de lidstaten uitgekozen beoordelaar. Het welslagen van het CI hangt met name af van de coherentie van dit proces; in het onderhavige geval houdt dit in dat de acties moeten zijn toegesneden op de geconstateerde problemen. De projecten dienen niet alleen trans-Europees van opzet zijn, maar tevens bij te dragen tot het oplossen van de grensproblematiek.

Draagt de beoordeling vooraf bij tot de ontwikkeling van programma's?

52.

De beoordelaars vooraf hebben dikwijls een belangrijke bijdrage geleverd aan de voorbereiding en redactie van de CIP's. De uitgebrachte documenten, de zogeheten „beoordelingen vooraf”, worden in het algemeen samengesteld uit reeds integraal in de CIP's opgenomen teksten en uit elementen die de inhoud hiervan moeten rechtvaardigen. Derhalve hebben de beoordelaars vooraf zich over het algemeen niet kritisch uitgelaten over de bij de Commissie ingediende programmavoorstellen, die zijzelf mede hebben ontwikkeld. In één geval (CIP Noordwest-Europa) is op een aantal punten echter wel fundamentele kritiek geleverd; zo is erop gewezen dat de doelstelling van het CIP te breed was en dat men er goed aan zou doen, één enkele, duidelijke en ondubbelzinnige doelstelling te formuleren. Juist in het geval waarin de beoordelaar zich afzijdig heeft gehouden van de voorbereiding van het CIP (CIP Ierland-Wales), heeft hij niettemin de belangrijkste kwesties aan de orde gesteld: het nut van meerdere analyses, het geringe verband tussen de analyse en de formulering van prioriteiten en maatregelen, alsook de gebrekkige inventarisatie van problemen en mogelijkheden rond de grens. De weinig kritische opstelling bij de ontwikkeling van de CIP-voorstellen, in combinatie met het algemene karakter van de doelstellingen van het CI, het ontbreken van specifieke informatie voor elk subsidiabel gebied (zie de paragrafen 17-25) en de afwezigheid van vooraf opgestelde, gedetailleerde kwaliteitscriteria (zie paragraaf 34), heeft de voorbereiding van goede CIP's in de weg gestaan.

Is er rekening gehouden met de resultaten van de voorgaande programmeringsperiode?

53.

Bij de voorbereiding van de Interreg III-programma's waren alleen de tussentijdse beoordelingen van de voorgaande periode beschikbaar. De hierin vervatte aanbevelingen voor de nieuwe periode variëren sterk. De door de beoordelaars aan de orde gestelde aspecten die het meest opvielen en waarmee onvoldoende rekening lijkt te zijn gehouden waren:

a)

de onduidelijkheid over de voor het programma vastgestelde strategie en prioriteiten (zie de paragrafen 58-63);

b)

de noodzaak om indicatoren vast te stellen waarmee het effect van het programma kan worden gemeten; ondanks de inspanningen op dit gebied (zie paragraaf 21) zijn de voorstellen terzake nog steeds ontoereikend (zie de paragrafen 73-77).

54.

Onderdeel C bestond niet binnen Interreg II. Wel beheerde de Commissie uit hoofde van de innovatieve acties van de SF rechtstreeks interregionale samenwerkingsprojecten. De Commissie beschikte niet over een beoordeling hiervan.

Zijn er geïntegreerde analyses uitgevoerd van de situatie waarin de regio's verkeerden?

55.

Er is een geïntegreerde en statistisch onderbouwde beschrijving van de regio's ingediend, behalve voor één van de onderzochte programma's (CIP Ierland-Wales). De onderzochte programma's van onderdeel B bevatten de meest geïntegreerde analyse. Dit hangt beslist samen met het feit dat hierbij het grootste aantal lidstaten per programma betrokken was. Er doen zich tal van problemen voor bij het verkrijgen van geharmoniseerde en bijgewerkte statistieken: het ontbreken van statistieken in een lidstaat, onderling verschillende inleverdata of definities, onbetrouwbaarheid door indeling in gebieden van beperkte geografische omvang bij onderdeel A.

56.

Deze analyses hebben maar weinig nut, aangezien zij niet hun beide functies vervullen:

a)

zij zijn niet gevolgd door gerichte keuzes die leiden tot strategieën voor de betrokken regio's, op grond waarvan de prioriteiten en acties van de CIP's zouden moeten worden bepaald (zie de paragrafen 58-63);

b)

de aan de analyses ten grondslag liggende statistieken zijn niet geschikt voor het vaststellen van de regionale uitgangssituatie waaraan door middel van de indicatoren het effect van de CIP's wordt afgemeten (zie de paragrafen 73-77); dit roept twijfels op over de deugdelijkheid van een effectbeoordeling.

57.

Voor onderdeel C zijn de behoeften noch duidelijk vastgesteld in de richtsnoeren van de Commissie (zie paragraaf 24), noch in de CIP's van dit onderdeel, die geen enkele analyse bevatten. Derhalve laten de doelstellingen van deze programma's en de wijze waarop de geboekte voortgang wordt gemeten, zich moeilijk vaststellen.

Ontstaan de bedoelde problemen door de grenzen?

58.

De beschrijvingen schetsen de ontwikkelingsproblematiek, zoals bij een klassiek EFRO-steunprogramma, zonder doorgaans specifiek in te gaan op door de grenzen veroorzaakte problemen zoals „ontbrekende schakels” (20). Echter:

a)

op sommige terreinen kunnen de grenzen de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van ontwikkeling bemoeilijken. Het gaat met name om milieuproblemen die, als zij aan de ene zijde van de grens spelen, ook aan gene zijde van invloed zijn (waterkwaliteit, brandbestrijding, herbebossing, gezamenlijke acties in beschermde gebieden, natuurrampengevaar, enz.);

b)

bepaalde programma's getuigen van grensoverschrijdende samenwerking en de voordelen die dit met zich mee kan brengen in bepaalde sectoren zoals de arbeidsmarkt, vervoer en communicatie, wetenschap en gezondheidszorg (CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein en CIP Regio Eems-Dollard). Een ander programma (CIP Spanje-Portugal) toont het belang aan van samenwerking op bepaalde terreinen zoals spoorverbindingen, ruimtelijke ordening, rivieren en drinkwaterbronnen in het grensoverschrijdend gebied;

c)

een programma van onderdeel B (CIP Noordwest-Europa) toont duidelijk het transnationale belang aan van een serie nieuwe thema's rond territoriale ontwikkeling (EROP), zoals de ontwikkeling van alternatieve vervoersmiddelen en hun complementariteit, de coördinatie van het beheer van grote rivieren in de regio, herbebossing, de ontwikkeling van interstedelijke complementariteit, de ontwikkeling van het vervoer uit de afgelegen gebieden in de regio, de coördinatie van maatregelen tegen de vervuiling van het Kanaal, enzovoort.

Vormen de vastgestelde behoeften de prioriteiten van de programma's?

59.

De meeste programma's van onderdeel A zijn opgezet volgens de „bottom up”-benadering die de Commissie voorstaat in haar richtsnoeren: eventueel in het CI geïnteresseerde partners werden uitgenodigd om voorstellen in te dienen voor de terreinen waarop projecten zouden kunnen worden gerealiseerd. Hiervan is gebruikgemaakt bij het opstellen van de acties en vervolgens de prioriteiten, zonder dat er ooit keuzes zijn gemaakt. Men wilde liever zeer brede programma's opzetten om zoveel mogelijk deelnemers bij de uitvoering daarvan te kunnen betrekken. Soms zijn de acties nog vóór de analyse van de regionale situatie door de betrokken lidstaten onderling vastgesteld (CIP Regio Eems-Dollard, CIP Spanje-Portugal).

60.

Vaak levert dit zeer brede programma's op met maatregelen die kunstmatig onder één noemer zijn gebracht, hetgeen leidt tot de formulering van abstracte prioriteiten en doelstellingen waarvan het resultaat zich niet laat meten. Bij de beoordeling van voorgaande perioden en door een aantal beoordelaars vooraf zijn opmerkingen van dezelfde strekking geformuleerd (zie de paragrafen 52 en 53). Zo blijken alle onderzochte programma's van onderdeel A acties te omvatten op het gebied van economie, sociale zaken, plattelandsontwikkeling, personeel, milieu, cultureel erfgoed en toerisme. Dit verklaart waarom deze CIP's niet verschillen van de klassieke steunprogramma's, behalve wat betreft de specifieke uitvoeringsbepalingen bij het initiatief (zie de paragrafen 43-49). In het geval waarin de Commissie het bereik van de acties te ruim vond (CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein) is één prioriteit geschrapt, maar zijn de betrokken acties bij de resterende prioriteiten ondergebracht.

61.

Wat betreft onderdeel B zijn de acties specifieker, aangezien zij in de twee onderzochte gevallen verband houden met het EROP. Om tot een akkoord tussen de diverse lidstaten te komen, zijn de verschillende prioriteiten van het EROP (21) niettemin gehandhaafd en zijn er andere aan toegevoegd, terwijl het programma een gebied bestrijkt dat qua oppervlakte gelijk is aan de grootste lidstaten van de Unie. Derhalve is elke actie slechts van gering belang.

62.

De programma's van onderdeel C, die geen behoeftenanalyse of uitwerking van de in de richtsnoeren voor dit onderdeel vastgelegde algemene doelstelling bevatten, kennen geen uitsplitsing van prioriteiten en maatregelen.

63.

Alle onderzochte programma's van de onderdelen A en B vertonen derhalve een leemte tussen de analyse van de voor Interreg-steun in aanmerking komende regio en de formulering van de strategie en de prioriteiten van het programma. De hoofdlijnen van de programma's zijn vastgesteld op grond van andere, niet in deze programma's tot uitdrukking gebrachte overwegingen, en hun inhoud is zeer breed. Door „top down”- en „bottom up”-benaderingen te combineren zou rekening moeten kunnen worden gehouden met zowel de bij de analyses vooraf gebleken als de door de lokale actoren kenbaar gemaakte behoeften. Hoewel de uniciteit van de uitvoeringsorganen en de financiële elementen van de CIP's de samenwerking bevordert (zie paragraaf 50), heeft zij niet geleid tot een gerichte strategie om de grensproblematiek te verhelpen.

Zijn de CIP's van Interreg III en de klassieke EFRO-steunmaatregelen complementair?

64.

De onderzochte CIP's van onderdeel A bevatten soms overwegingen waaruit de complementariteit met de klassieke steunprogramma's moet blijken. Deze complementariteit vloeit echter eenvoudig voort uit het zeer brede karakter van de Interreg-CIP's, die talrijke op de klassieke steunprogramma's lijkende acties omvatten; in het algemeen wijken alleen hun uitvoeringsvoorschriften hiervan af (22) (zie de paragrafen 22-25, 59 en 60).

65.

Voor de onderdelen B en C is bij de controle geen vergelijking gemaakt, aangezien de betrokken regio's over het algemeen voor ettelijke tientallen verschillende programma's uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2 in aanmerking kwamen. Eventuele overwegingen over complementariteit zijn een formeel antwoord op de vereisten in de voorschriften (CIP Noordwest-Europa).

Zijn de eerste goedgekeurde projecten trans-Europees en hebben zij een meerwaarde?

66.

In alle onderzochte programma's krijgt de in de richtsnoeren van de Commissie (zie de paragrafen 13 en 14) vervatte definitie van „trans-Europees project” gestalte door middel van subsidiabiliteits- en selectiecriteria, waaraan een waardering wordt toegekend (CIP Regio Eems-Dollard uitgezonderd). Deze criteria hebben bijvoorbeeld betrekking op het effect aan weerszijden van de grens, de intensiteit van de samenwerking tussen de partners, alsmede de grensoverschrijdende netwerkvorming. Hieraan worden andere criteria ter beoordeling van de algemene kwaliteit van het project toegevoegd, zoals de mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de maatregel, het innovatieve karakter van het project, de duurzaamheid van de effecten en het vermogen van de partners om het tot een goed einde te brengen. Er wordt niet altijd een totaalscore per project berekend om de projecten onderling te kunnen vergelijken (CIP Alpen, CIP Spanje-Portugal, CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein, CIP Noordelijk gebied). Overigens is voor geen van de onderzochte programma's aangegeven aan welke minimale kwaliteitseis projecten moeten voldoen om te kunnen worden voorgelegd of goedgekeurd. Een dergelijke definitie zou echter nuttig zijn, aangezien het streven naar kredietbesteding wel eens zou kunnen leiden tot goedkeuring van minder goede projecten.

67.

Het merendeel van de onderzochte projecten (23) is trans-Europees, aangezien zij door partners uit verschillende lidstaten gezamenlijk zijn opgezet en moeten worden uitgevoerd. Zij staan in het teken van samenwerking. Sommige projecten bestaan echter hoofdzakelijk in de gelijkschakeling van subprojecten aan weerszijden van de grens; hun trans-Europese gehalte is betrekkelijk beperkt (onderdeel A: ontwikkeling van infrastructuur op het gebied van riviertoerisme aan weerszijden van de grens, musea, de renovatie van twee historische woningen, hoewel het voornemen bestaat ervoor te zorgen dat deze projecten grensoverschrijdend worden; renovatie van twee wegen aan de ene kant van de grens en aanleg van een weg aan de andere kant; aanleg van een deel van een technologiepark, aan de ene kant, en van een bedrijvenpark aan de andere kant van de grens; onderdeel B: netwerkvorming tussen acht partners uit vier lidstaten om voor elke regio een portaalsite op te zetten op basis van eenzelfde model).

68.

De projecten dragen niet altijd evenveel bij tot de oplossing van de grensproblematiek, want een aantal blijft nagenoeg beperkt tot uitwisseling van ervaring en is onvoldoende gericht op acties (onderdeel A: overdracht van know how in de medische sector, uitwisseling van ervaring tussen landbouwers, netwerkvorming tussen bedrijfsondersteunende organisaties door het houden van gezamenlijke seminars; onderdeel B: uitwisseling van ervaring op het gebied van de bestrijding van kusterosie).

69.

Uit onderzoek van de eerste goedgekeurde projecten blijkt dat men zich houdt aan de definitie van „trans-Europees project” en dat er in veel gevallen wordt samengewerkt door verscheidene partners. Van een aantal projecten is de meerwaarde echter gering, omdat zij niet op actie gericht zijn of evengoed in andere regio's hadden kunnen worden gerealiseerd. Hoewel de systemen met selectiecriteria voor verbetering vatbaar zijn, is dit zwakke punt hoofdzakelijk toe te schrijven aan de onduidelijkheid van de nagestreefde doelstellingen en de uitgebreidheid van de acties op het niveau van elk CIP (zie de paragrafen 59-63).

DE MOGELIJKHEID OM GEBOEKTE VOORTGANG ACHTERAF VAST TE STELLEN

70.

Volgens de basisregelgeving van de structuurfondsen moeten acties worden beoordeeld, in het bijzonder na afloop, teneinde het effect hiervan te evalueren. De resultaten van de beoordeling zouden moeten worden gebruikt voor het verbeteren van in volgende perioden uit te voeren acties.

Zijn de programmadoelstellingen goed gestructureerd?

71.

Zoals blijkt uit het proces waarin de prioriteiten en maatregelen van de gecontroleerde CIP's van de onderdelen A en B (zie de paragrafen 55-63) werden vastgesteld, kunnen de doelstellingen niet zijn geformuleerd op basis van de analyse van de situatie waarin de betrokken regio verkeerde of van keuzes die in het kader van een strategie werden gemaakt. De programma's kennen doorgaans een of twee zeer algemene doelstellingen, gevolgd door enkele subdoelstellingen, uitgezonderd bepaalde programma's waarvoor tal van subdoelstellingen zijn geformuleerd (15 voor CIP Spanje-Portugal, 21 voor CIP Noordwest-Europa en 10 voor CIP Westelijke Middellandse Zee) (zie tabel 5). Het ontbreken van een duidelijke en concrete hoofddoelstelling waarvan de belangrijkste subdoelstellingen zijn afgeleid, belooft problemen bij de effectbeoordeling.

72.

De CIP's van onderdeel C zijn opgezet op basis van één door de Commissie geformuleerde doelstelling, namelijk het regionaal en cohesiebeleid en de instrumenten daarvan doelmatiger te maken. Er is geen enkele subdoelstelling geformuleerd.

Zijn de doelstellingen meetbaar en gekwantificeerd?

73.

De Commissie heeft benadrukt dat elk programma indicatoren moet bevatten, uitgezonderd de programma's van onderdeel C, waarvoor de vaststelling hiervan is uitgesteld tot het moment waarop voldoende voorstellen zijn goedgekeurd, teneinde een beter beeld te krijgen van de inhoud van de uit te voeren acties. Er zijn dus indicatoren ontwikkeld. Voor de onderzochte programma's is echter niet of zeer onvolledig beschreven hoe het effect wordt gemeten; de indicatoren meten namelijk slechts één aspect van de vermelde doelstellingen, of weerspiegelen, in het geval van een prioriteit, maar een deel van de betreffende maatregelen (zie tabel 5). Voorts mag bij bepaalde programma's elke indiener van een project tevens zijn eigen indicatoren vaststellen (CIP Regio Eems-Dollard, CIP Alpen, CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein).

74.

Bepaalde programma's van onderdeel A vermelden indicatoren die los staan van de geformuleerde doelstellingen: de indicatoren voor het grensoverschrijdend gehalte (24) en voor de mate van samenwerking (25) (CIP Alpen, CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein, CIP Regio Eems-Dollard; in het CIP Spanje-Portugal is er wel sprake van deze indicatoren, maar zijn zij niet ontwikkeld). Hoewel zij per programma verschillen, zijn zij zeer algemeen van aard en is hun belang voor het betrokken programma beperkt. Op het meest algemene niveau van onderdeel A van het initiatief hadden zij evenwel van een zeker belang kunnen zijn door verbetering en geharmoniseerde toepassing ervan op alle CIP's van dit onderdeel.

75.

Een ander zwak punt is dat noch de informatiebronnen waaruit wordt geput voor de berekening van de indicatoren, noch de wijze waarop zij worden verkregen worden beschreven. Het is vaak onmogelijk aan te geven wat het verband is tussen de indicatoren op het laagste, en die op het hoogste niveau, dat wil zeggen van de projecten tot de algemene doelstellingen van de CIP's.

76.

Ondanks de geconstateerde tekortkomingen is er voor meerdere programma's naar kwantificering gestreefd, soms op algemeen niveau, soms op dat van prioriteiten en soms op dat van maatregelen. Het was echter niet mogelijk werkdocumenten te verkrijgen op basis waarvan kon worden nagegaan hoe een kwantificering tot stand was gekomen. Deze gekwantificeerde doelstellingen zijn alleen van belang indien zij achteraf met de resultaten kunnen worden vergeleken, zodat hier conclusies aan kunnen worden verbonden. Indien niet kan worden achterhaald onder welke omstandigheden de doelen zijn gesteld, zal deze vergelijking tot weinig gegronde conclusies leiden.

77.

Bij het bepalen in hoeverre de doelstellingen zijn verwezenlijkt, wordt nogal eens vertraging ondervonden. Het algemene karakter van de op het niveau van de CIP's gehanteerde doelstellingen alsmede de ongelijksoortigheid van de acties verhinderen de formulering van adequate en nuttige indicatoren. Het is echter van belang om duidelijkheid te scheppen over de indicatoren en slechts de indicatoren te handhaven die nodig zijn voor het volgen van de voortgang van het CIP, voor de besluitvorming en voor het meten van het effect van het CIP.

78.

Slechts twee van de acht gecontroleerde programma's (CIP Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein en CIP Regio Eems-Dollard) beschikten over een computersysteem voor projectbeheer en een database voor het verzamelen van gegevens betreffende indicatoren. Regio's van lidstaten hebben afzonderlijk systemen ontwikkeld, hetgeen slechts meer kosten en vertragingen bij de uitvoering van de follow-up van de CIP's kan opleveren.

CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN

Conclusie

79.

Ten opzichte van de zwakke punten die de Rekenkamer constateerde tijdens haar onderzoek van Interreg I, zijn het trans-Europese karakter van de projecten en de samenwerking bij de tenuitvoerlegging van de CIP's versterkt (zie paragraaf 7). Niettemin is geconstateerd dat er nog steeds sprake is van forse vertragingen en dat er, ondanks bepaalde inspanningen, geen bevredigende oplossing is gevonden voor de beoordeling van het effect van een CI, hetgeen ten dele samenhangt met het onduidelijke en zeer brede karakter van de in de richtsnoeren en op het niveau van de CIP's nagestreefde doelstellingen.

Richtsnoeren gericht op de uitvoeringsvoorschriften, maar laat aangereikt en voorzien van te algemene doelstellingen

80.

De richtsnoeren van de Commissie bevatten een bij elk CIP (zie de paragrafen 13 en 14) toe te passen definitie van het begrip „trans-Europees project”, en scherpen de eisen aan die ter bevordering van de samenwerking aan de uitvoering worden gesteld. Er is echter onvoldoende ingegaan op de tenuitvoerlegging van de samenwerking door middel van werkelijk gezamenlijke structuren zoals de EESV's. Deze structuren mogen de diverse betrokken regio's vertegenwoordigen en uitvoerende verantwoordelijkheden dragen (zie de paragrafen 15 en 16).

81.

De Commissie beschikt niet over een analyse van de specifieke situatie in de subsidiabele gebieden of van de voortgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het CI of van de specifieke doelstellingen van de CIP's. De nieuwe richtsnoeren bevatten geen gerichte en meetbare doelstellingen. Zij bakenen veeleer een terrein met mogelijke acties af, waarop de lidstaten samen kunnen werken aan thema's die zij gezamenlijk mogen vaststellen. Als er op het niveau van de CIP's niet wordt gekozen voor het formuleren van concrete doelstellingen, zal de tenuitvoerlegging van het CI verwatering van de middelen tot gevolg hebben. De Commissie heeft geen gemeenschappelijke indicatoren vastgesteld waarmee de door de tenuitvoerlegging van het initiatief geboekte vooruitgang op het niveau van de Gemeenschap kan worden gemeten (zie de paragrafen 17-25).

82.

Er is geen oplossing gevonden voor het probleem bij onderdeel A dat bepaalde lidstaten door de kenmerken van de bestaande NUTS-nomenclatuur gebieden omvatten die te uitgebreid zijn voor een doeltreffende samenwerking (zie paragraaf 26).

83.

De richtsnoeren van de Commissie en de werkdocumenten ter ondersteuning van de lidstaten bij het uitwerken van hun programma's zijn pas laat bekendgemaakt, toen in de lidstaten al was begonnen met de voorbereiding van CIP-voorstellen. Dit had vertraging bij de tenuitvoerlegging van de CIP's tot gevolg en heeft ook tot programma's van ontoereikende kwaliteit kunnen leiden (zie de paragrafen 28 en 29).

Proces van onderzoek van CIP-voorstellen voor verbetering vatbaar

84.

De kwalitatieve controlecriteria voor de door de lidstaten ingediende programmavoorstellen waren onvoldoende voorbereid en uitgewerkt. De procedure aan de hand waarvan de CIP-voorstellen zijn onderzocht, heeft niet altijd tot de gewenste verbeteringen geleid (zie de paragrafen 31-33 a)).

85.

Het onderzoek van de programmavoorstellen heeft veel langer geduurd dan was voorzien. Deze vertragingen verkorten de periode waarin de projecten kunnen worden ontwikkeld en veroorzaken een zekere onderbreking van het proces van samenwerking tussen de voor steun in aanmerking komende regio's van de lidstaten. Zij hebben geleid tot herverdeling van de vastleggingskredieten in 2000 en tot gering gebruik van de betalingskredieten gedurende de eerste vier jaar van de periode (zie de paragrafen 35-39).

Bij voorbereiding en begin van uitvoering werd doorgaans samengewerkt

86.

Voor de meeste programma's is vooraf een proces van raadpleging met mogelijke indieners van projecten georganiseerd. Aangezien hieraan echter geen keuzes werden verbonden, leidt een dergelijk proces tot tamelijk ongerichte CIP's (zie de paragrafen 41 en 42).

87.

De unieke uitvoeringsorganen en de unieke financiële elementen van de CIP's zijn tot stand gebracht. De samenwerking tussen alle partners is daadwerkelijk versterkt. Er kunnen echter nog verbeteringen worden aangebracht: enerzijds heeft het ontbreken van werkelijk gezamenlijke structuren ter vertegenwoordiging van de verschillende lidstaten de beheersautoriteiten een kunstmatige rol bezorgd (zie paragraaf 43 en 44); anderzijds is niet altijd gehandeld in de geest van samenwerking die kenmerkend hoort te zijn voor de oprichting van GTS en is de uniciteit van het financieringsplan in meerdere gevallen niet volledig in acht genomen, aangezien de aan de SF — en de communautaire initiatieven in het bijzonder — toegekende middelen per lidstaat werden uitgesplitst (zie de paragrafen 45-50).

Analyses in het algemeen geïntegreerd maar van weinig nut, te weinig verband tussen deze analyses en de formulering van programmamaatregelen en projecten waarvan de meerwaarde zou moeten toenemen

88.

Aangezien de beoordelaars vooraf over het algemeen betrokken waren bij het voorbereiden en opstellen van de CIP's, kunnen zij het van hen verlangde kritische advies niet in alle onafhankelijkheid verstrekken (zie paragraaf 52).

89.

De analyses op grond waarvan de prioriteiten en maatregelen van de CIP's horen te worden vastgesteld, zijn bewerkelijk en vergen tijd. Inschakeling van deskundigen is hier vereist. Hoewel de analyses in het algemeen wel per subsidiabele regio worden samengevoegd, zijn zij van weinig nut, met name omdat de gegevens daarin zich niet lenen voor het vaststellen van de regionale uitgangssituatie waaraan door middel van de indicatoren het effect van de CIP's dient te worden afgemeten. Wanneer de „bottom up”-overlegprocedure ertoe leidt dat de resultaten van deze analyses terzijde worden gelegd, zouden de programma's de redenen hiervoor moeten toelichten (zie de paragrafen 55-57).

90.

Voorts zijn de geconstateerde problemen van algemene aard en hangen zij niet specifiek samen met de aanwezigheid van grenzen, hoewel bij bepaalde CIP's maatregelen (milieu, territoriale aspecten in verband met het EROP…) gerechtvaardigd zijn, aangezien de grenzen daar naar hun aard een belemmering vormen (zie paragraaf 58).

91.

Het oorzakelijk verband tussen deze analyses en de prioriteiten van de CIP's is onduidelijk. De nagestreefde doelstellingen alsmede de prioriteiten en maatregelen worden ingegeven door andere overwegingen dan de zorg om de specifieke grensproblematiek op te lossen door gerichte acties. De programma's omvatten een scala aan maatregelen, hetgeen leidt tot versnippering van middelen en verwatering van het effect. Hoewel de uniciteit van de uitvoeringsorganen van de CIP's de samenwerking bevordert, heeft zij niet geleid tot een gerichte strategie (zie de paragrafen 59-63).

92.

De programma's van onderdeel C zijn het minst afgebakend, aangezien zij onduidelijke specifieke richtsnoeren paren aan het ontbreken van een beoordeling vooraf waarin de behoeften hadden moeten worden aangegeven. Uit het feit dat er geen indicatoren konden worden vastgesteld, blijkt tevens dat de Commissie onvoldoende was voorbereid op de invoering van dit onderdeel (zie de paragrafen 24, 57, 62 en 72).

93.

De complementariteit tussen de CIP's van onderdeel A met de klassieke acties is hoofdzakelijk het gevolg van het brede karakter van de Interreg-CIP's. De complementariteit hoeft slechts te worden onderzocht bij CIP's die meer gericht zijn (zie de paragrafen 64 en 65).

94.

Het merendeel van de eerste goedgekeurde projecten is in samenwerking voorbereid en zal in samenwerking worden uitgevoerd. De bijdrage die projecten leveren tot het verhelpen van grensproblematiek is niet altijd even groot, aangezien bepaalde projecten tot een uitwisseling van ervaring beperkt blijven of geen verband houden met de aanwezigheid van grenzen. De Rekenkamer vindt deze meerwaarde te gering en wijt dit hoofdzakelijk aan het onduidelijke karakter van de nagestreefde doelstellingen en de uitgebreidheid van de maatregelen van elk CIP (zie de paragrafen 66-69).

Beschikbare instrumenten ontoereikend om het effect van de CIP's af te meten aan hun doelstellingen

95.

De CIP's omvatten doelstellingen op algemeen niveau, op het niveau van prioriteiten en op het niveau van maatregelen. De doelstellingen vloeien niet voort uit keuzes ten behoeve van het oplossen van specifieke grensproblematiek en hun onderlinge verband wordt niet kenbaar gemaakt (zie de paragrafen 71 en 72).

96.

De talrijke indicatoren van de CIP's brengen de doelstellingen slechts onvoldoende of in het geheel niet tot uitdrukking. Zij worden eerder vermeld omdat dit verplicht is, dan vanuit de behoefte om de met betrekking tot de geformuleerde doelstellingen geboekte voortgang te meten. Bovendien moeten sommige indicatoren nader worden bepaald en dienen de gegevensbronnen te worden vermeld. Voor een aantal indicatoren zijn pogingen tot kwantificering ondernomen, maar deze berusten niet op de basisdiagnose en betreffen weinig relevante doelstellingen. In het merendeel van de gecontroleerde gevallen ontbreekt vooralsnog het computerhulpmiddel voor het verzamelen van statistische informatie over de indicatoren (zie de paragrafen 73-78).

Aanbevelingen

97.

Voor de lopende periode:

a)

moeten er verbeteringen en vereenvoudigingen worden aangebracht in de voor elk CIP gehanteerde indicatorensystemen om het effect hiervan op dienstige wijze te kunnen vaststellen, rekening houdend met de elders uiteengezette zwakke punten;

b)

dienen de selectiecriteria voor de nieuwe projecten die in aanmerking kunnen komen voor de nog op het niveau van elk CIP vast te leggen kredieten dusdanig te worden aangescherpt dat zij een grotere bijdrage leveren tot de aanpak van specifieke grensproblematiek.

98.

Bij voortzetting van het initiatief na 2006:

a)

dient een analyse te worden uitgevoerd om vast te stellen welke problemen zich rond de grenzen blijven voordoen, en bij welke problemen Interreg een meerwaarde biedt ten opzichte van de klassieke maatregelen van de doelstellingen 1 en 2;

b)

moet de Commissie voor elk van de onderdelen van Interreg concrete doelstellingen formuleren die zij, gelet op de door haar verkregen gegevens over de situatie in de subsidiabele gebieden, als prioritair beschouwt. Zij dient vervolgens per onderdeel een gemeenschappelijk indicatorensysteem voor te stellen waarmee de geboekte voortgang kan worden gevolgd;

c)

dienen er gedetailleerde beoordelingscriteria voor CIP-voorstellen te worden opgesteld. Hiermee zouden de lidstaten proactief kunnen worden benaderd om de kwaliteit van de CIP-voorstellen en de relevantie van de hierin vervatte gegevens vanaf het begin te verbeteren; aldus zouden door verduidelijking van de doelstellingen van het CI projecten met een grotere meerwaarde kunnen worden gerealiseerd;

d)

moeten de voor elk CIP vereiste analyses als uitgangspunt dienen bij het formuleren van de doelstellingen en het meten van de vooruitgang;

e)

dienen de ter voorbereiding van de CIP-voorstellen benodigde richtsnoeren, werkdocumenten en overige gegevens vóór het begin van de voorbereiding beschikbaar te zijn;

f)

dienen de rol van de beoordelaar vooraf en de inhoud van zijn beoordeling te worden verduidelijkt, aangezien het verlenen van assistentie bij het opstellen van een CIP-voorstel enerzijds, en het kritisch controleren van de inhoud hiervan anderzijds, taken zijn die niet altijd eenvoudig samengaan;

g)

moet het nut van de in het programmacomplement vervatte gegevens worden gecontroleerd en dient de inhoud ervan te worden gestroomlijnd;

h)

dienen de aan het initiatief toegewezen financiële middelen niet per lidstaat maar gezamenlijk te worden bestemd;

i)

moeten de gestarte werkzaamheden betreffende de wettelijke instrumenten voor samenwerking worden voortgezet, zodat zij in het kader van Interreg kunnen worden toegepast.

99.

Het CI Interreg nodigt partners uit verschillende lidstaten uit tot samenwerking en draagt bij aan het openen van de grenzen. Het initiatief brengt in alle fasen van zijn tenuitvoerlegging meerdere lidstaten en hun regio's samen. Het verdient aanbeveling, nog gedurende de programmeringsperiode 2000-2006 te streven naar verbetering op het gebied van indicatoren, het meten van het effect ervan en selectiecriteria. Indien de Commissie overweegt, het initiatief na 2006 voort te zetten, moeten bovendien de inspanningen ten behoeve van de volgende periode zich hoofdzakelijk richten op het ontwerp en de uitvoeringsbepalingen.

Dit verslag werd door de Rekenkamer te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 1 juli 2004.

Voor de Rekenkamer

Juan Manuel FABRA VALLÉS

President


(1)  Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er aan de ene kant van de grens besluiten op milieugebied (vervuiling, watervoorraden…) worden genomen, zonder dat de situatie aan de andere kant in aanmerking wordt genomen, dat er infrastructuur wordt aangelegd (wegen, gebouwen…) zonder dat er rekening wordt gehouden met de behoeften aan de andere kant, en dat openbaar vervoer stopt bij de grens of niet wordt gecoördineerd, enzovoort.

(2)  Overweging 38 en artikelen 20 en 21 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1).

(3)  Krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1) wordt 5,35 % van de vastleggingskredieten van de structuurfondsen voor de periode 2000-2006, die uitgedrukt in prijzen van 1999 195 miljard euro bedragen, gereserveerd voor de financiering van communautaire initiatieven (Interreg, Urban, Leader en Equal). Artikel 20 voegt hieraan toe dat ten minste 2,5 % van dit bedrag van 195 miljard euro wordt toegewezen aan Interreg.

(4)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 1994, de paragrafen 4.61-4.72 en 4.89 (PB C 303 van 14.11.1995).

(5)  Zie „Community Initiative Interreg II 1994-1999: an initial evaluation”, januari 2000, en „Working document nr. 6 (5 mei 2000) – Ex Ante Evaluation and Indicators for Interreg (Strand A)”. Dit laatste document is in werkdocument nr. 7 ook van toepassing verklaard op onderdeel B.

(6)  Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 28 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese Ruimte – Interreg III (PB C 143 van 23.5.2000, blz. 6) en Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 7 mei 2001 – „Interregionale samenwerking” – Onderdeel C van het communautaire initiatief Interreg III (PB C 141 van 15.5.2001, blz. 2).

(7)  Hoewel de regio's van de kandidaat-lidstaten en van derde landen bij de tenuitvoerlegging van bepaalde Interreg-CIP's worden betrokken (zie de aanduiding van bepaalde CIP's op kaart 1, de gearceerde regio's op kaart 2, en bepaalde regio's of landen op kaart 3), ontvangen zij geen financiële ondersteuning van het CI. De steun die zij ontvangen wordt bekostigd uit andere communautaire instrumenten dan de SF.

(8)  Voorheen werden er voor elk van de bij een CIP betrokken lidstaten afzonderlijke uitvoeringsorganen en verschillende eindbegunstigden aangewezen.

(9)  Voorheen omvatte het CIP evenveel financieringsplannen en bankrekeningen voor communautaire betalingen als er lidstaten waren betrokken bij het CIP.

(10)  Zie het Jaarverslag over het begrotingsjaar 2002, de paragrafen 7.46-7.59 (Tacis-programma voor grensoverschrijdende samenwerking) en 8.51-8.57 (Phare-programma voor grensoverschrijdende samenwerking) (PB C 286 van 28.11.2003).

(11)  Onder deze algemene term worden de drie onderdelen van het initiatief verstaan: grensoverschrijdende samenwerking (onderdeel A), transnationale samenwerking (onderdeel B) en interregionale samenwerking (onderdeel C).

(12)  Paragraaf 7 van de mededeling aan de lidstaten van 28 april 2000.

(13)  „L'évaluation ex post des PIC transfrontaliers 1989-1993” – door Fère Consultants verrichte beoordeling van het initiatief Interreg I – augustus 1996. Het project „Linkage Assistance and Cooperation for the European border regions” (LACE) is georganiseerd door de Werkgemeenschap van Europese grensgebieden (WVEG). De WVEG is opgericht in 1971 met als oogmerk de Europese grensoverschrijdende regio's te vertegenwoordigen. De vereniging telt bijna 80 leden en bestrijkt 160 gebieden die de binnen- en buitengrenzen van de Europese Unie overschrijden. Zij heeft onder meer de volgende documenten opgesteld: „Cross-border cooperation on maritime borders” (juni 1998), „Institutional aspects of cross-border cooperation” (maart 1999), „Interreg IIIA: Programme Management Models” (november 1999). Er bestaan meer documenten, maar die zijn opgesteld na de voorbereiding van de richtsnoeren: „Crossborder financial management” (januari 2000) en „An Operational Guidance Paper for the Preparation and Management of Interreg III A Programmes (2000-2006)” (juni 2000).

(14)  „Community Initiative Interreg II 1994-1999: an initial evaluation”, januari 2000, Europese Unie — regionaal beleid.

(15)  Het betreftwerkdocumentnr. 6 (5 mei 2000) „Ex ante Evaluation and indicators for Interreg (Volet A)” en werkdocument nr. 7 (oktober 2000), dat de inhoud van nr. 6 herhaalt en aanvult met betrekking tot onderdeel B. De beoordeling vooraf moet met name dienen om de coherentie van de strategie en de gebruikte doelstellingen te beoordelen, gelet op de geconstateerde sterke en zwakke punten.

(16)  „Projecten die werden ondersteund in het kader van doelstelling 1 en doelstelling 2 van de structuurfondsen”, „Interregionale samenwerking met overheden of daarmee gelijk te stellen instanties die bij andere Interreg-programma's betrokken waren”, „Interregionale samenwerking op het gebied van stadsontwikkeling”, „Interregionale samenwerking tussen regio's die werken met een of meer thema's voor regionale innovatieve acties voor 2000-2006” en „Andere thema's die zich lenen voor samenwerking”.

(17)  „Trans-European co-operation initiative for balanced development”, 6 maart 1998, DG XVI/A/1.

(18)  Zie Speciaal verslag nr. 7/2003 over de uitvoering van de programmering van de acties in de periode 2000-2006 in het kader van de structuurfondsen, de paragrafen 18-24 (PB C 174 van 23.7.2003).

(19)  Tot deze verdeling is besloten tijdens een bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders op 24 en 25 maart 1999 in Berlijn.

(20)  De uitdrukking „missing links” („ontbrekende schakels”) wordt gebruikt in werkdocument nr. 6 (5 mei 2000) van de Commissie – „Ex Ante Evaluation and Indicators for Interreg (Strand A)” – blz. 7. Hiermee wordt het effect van de grens als barrière bedoeld. De Commissie noemt als voorbeelden het ontbreken van grensoverschrijdende verbindingen, grensoverschrijdende riviervervuiling en het ontbreken van wederzijdse erkenning van kwalificaties.

(21)  De prioriteiten van het EROP behelzen: „policentrische ruimtelijke ontwikkeling en nieuwe verhouding stad/platteland”, „gelijkwaardige toegang tot infrastructuur en kennis” en „verstandig beheer van natuur en cultureel erfgoed”.

(22)  Het is moeilijk aan te geven hoe de financiële middelen die ter beschikking worden gesteld uit hoofde van Interreg III, respectievelijk de bijstandsprogramma's van de doelstellingen 1 en 2, zich voor een bepaalde subsidiabele regio onderling verhouden, aangezien de subsidiabele gebieden niet volledig samenvallen; de voor steun uit Interreg in aanmerking komende regio's zijn niet noodzakelijkerwijs subsidiabel uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2. Voor de Interreg-programma's van onderdeel A kan men er echter van uitgaan dat de verhouding tussen deze financiële middelen varieert van 1:20 tot 1:50.

(23)  De controle had betrekking op een steekproef uit de eerste projecten die de bevoegde autoriteiten van elk in het kader van de controle onderzocht CIP hadden goedgekeurd. Voor deze projecten waren nog geen onkosten gedeclareerd.

(24)  Bijvoorbeeld: aantal grensoverschrijdende werknemers, aantal ondernemingen met een grensoverschrijdende activiteit, percentage van de bevolking dat de taal van het buurland spreekt.

(25)  Bijvoorbeeld: aantal gezamenlijke informatiesystemen, aantal grensoverschrijdende netwerken.


Image

Tabel 2

Begrotingsuitvoering van Interreg III

(miljoen euro)

 

2000

2001

2002

2003 (voorlopig)

Vastleggingen

Oorspronkelijke kredieten

818,0

777,0

762,9

688,9

– herverdeling

– 818,0 (1)

 

+ 147,3

+ 188,0

– overschrijvingen

 

–73,3 (2)

–46,7 (2)

 

+ overgedragen kredieten

 

 

+ 109,4 (3)

 

= beschikbare kredieten (a)

 

703,7

972,8

876,9

Uitvoering (b)

 

594,3

972,8

876,9

Over te dragen kredieten (a)–(b)

 

109,4 (3)

0,0

0,0

Uitvoeringspercentage (b)/(a)

0 %

84 %

100 % (4)

100 % (4)

Betalingen

Aanvankelijke kredieten

139,0

223,6

370,0

563,3

– overschrijvingen

 

–22,7 (5)

 

– 370,0 (5)

= beschikbare kredieten (a)

 

200,9

370,0

193,3

Uitvoering (b)

 

82,9

267,5

182,2

Geannuleerde kredieten (a)–(b)

139,0

118,0 (5)

102,5 (5)

11,1 (5)

Uitvoeringspercentage (b)/(a)

0 %

41 % (5)

72 % (5)

94 % (5)


Tabel 3

Hoofdkenmerken van de drie onderdelen van het CI Interreg III

 

Doelstelling

Subsidiabele gebieden

Prioritaire terreinen

Middelen

Onderdeel A:

Grensoverschrijdende samenwerking

Grensoverschrijdende samenwerking tussen naburige regio's, ontwikkeling van grensoverschrijdende sociaal-economische centra in het kader van gezamenlijke strategieën voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Gebieden langs de binnen- of buitenlandgrenzen van de Europese Gemeenschap; sommige zeeregio's die voorkomen in de bijlage bij de mededeling van de Commissie; aangrenzende gebieden komen onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking. Zie kaart 1.

Vermeld in bijlage bij de richtsnoeren, zij het niet uitputtend (stedelijke, plattelands- en kustontwikkeling; KMO's; werkgelegenheidsinitiatieven; arbeidsmarkt en maatschappelijke integratie; verdeling van personeel en faciliteiten; milieu, energie; vervoer, communicatie; juridische en bestuurlijke samenwerking; menselijk en institutioneel potentieel…).

Ten minste 50 % van de Interreg-toewijzing van elke lidstaat, ofwel 3 539,2 miljoen euro in prijzen van 2003. Dit onderdeel omvat 53 CIP's.

Voorbeelden van projecten:

invoering van een dagkaart voor alle openbaarvervoermiddelen in een grensoverschrijdend gebied;

gezamenlijke acties ter bevordering van een toeristische grensoverschrijdende regio (opleiding van gidsen, promotionele activiteiten, boekingssysteem).

Onderdeel B:

Transnationale samenwerking

Grote groepen van Europese regio's ruimtelijk sterker integreren, teneinde tot een duurzame, harmonische en evenwichtige ontwikkeling in de Gemeenschap en een grotere territoriale integratie met de kandidaat-lidstaten en andere buurlanden te komen.

Grote in de richtsnoeren afgebakende geografische gebieden die meerdere Europese regio's of hele lidstaten beslaan. Zie kaart 2.

Vermeld in bijlage bij de richtsnoeren, zij het niet uitputtend (strategieën voor transnationale ruimtelijke ontwikkeling; bevordering van duurzaam en doeltreffend vervoer en van de toegankelijkheid van de informatiemaatschappij; bevordering van het milieu, van het cultureel erfgoed en van de natuurlijke hulpbronnen; bevordering van de integratie van maritieme regio's en van eilandregio's; bevordering van de samenwerking tussen de ultraperifere regio's).

Ten minste 14 % van de Interreg-toewijzing van elke lidstaat, ofwel 1 313,6 miljoen euro in prijzen van 2003. Dit onderdeel omvat 13 CIP's.

Voorbeelden van projecten:

door 14 partners uit vier lidstaten gevoerde geïntegreerde acties ter bevordering van het bestaande spoornet voor hogesnelheidstreinen (gezamenlijke verkooppunten, rondreizende evenementen en exposities, onderzoek naar behoeften en tevredenheid van reizigers, publicaties enz.);

het door partners uit drie lidstaten in een regio uitvoeren van experimenten en ontwikkelen van modellen op het gebied van landbouw, bosbeheer en milieu met het oog op bestrijding van bodemerosie, doorstroming van oppervlaktewater en neerslagretentie. Extrapolatie naar twee andere regio's en voorlichtingscampagnes, met name met het oog op integratie in de planning van het bodemgebruik.

Onderdeel C:

Interregionale samenwerking

Het regionale ontwikkelings- en cohesiebeleid en de instrumenten daarvan doeltreffender maken door netwerkvorming tussen partners.

In de gehele Gemeenschap: tussen partners uit niet-aangrenzende regio's in verschillende lidstaten. Zie kaart 3.

Vijf thema's op het gebied van interregionale samenwerking (activiteiten betreffende doelstelling 1 of 2, Interreg-programma's, stedelijke ontwikkeling, innoverende regionale acties en in het algemeen elk thema dat betrekking heeft op interregionale samenwerking).

6 % van de Interreg-toewijzing van elke lidstaat, ofwel 307, 5 miljoen euro in prijzen van 2003. Dit onderdeel omvat vier CIP's.

Voorbeeld van een project:

opzetten van een netwerk van 19 partners uit 13 landen voor het beheer van de programma's van de structuurfondsen, met het oog op de uitwisseling van informatie en ervaring op het gebied van plattelandsontwikkeling (conferenties, seminars, in het bijzonder voor de nieuwe lidstaten).


Tabel 4

Programma's onderzocht in het kader van de controle

CIP

Type — EFRO-middelen

Kenmerk

Oppervlakte van het subsidiabele gebied in 1 000 km2

Regio Eems-Dollard (D en NL)

Onderdeel A — 35,4 miljoen euro

Klein programma

19

Alpen (F en I)

Onderdeel A — 63,3 miljoen euro

Bergen

45

Ierland-Wales (IRL en VK)

Onderdeel A — 47,6 miljoen euro

Zee

27

Spanje-Portugal (E en P)

Onderdeel A — 806,9 miljoen euro In aanmerking genomen zijn twee subprogramma's met EFRO-middelen ten belope van 330,2 miljoen euro

Grootste programma

137

Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein (A, D, CH en LI)

Onderdeel A — 17,5 miljoen euro

Klein programma

27

Noordwest-Europa (NWE) (B, D, F, IRL, L, NL, VK)

Onderdeel B — 329,7 miljoen euro

Transnationaal onderdeel

787

Westelijke Middellandse Zee (MEDOCC) (E, F, I, P, VK)

Onderdeel B — 103,8 miljoen euro

Transnationaal onderdeel

545

Noordelijk gebied (ZN) (DK, D, S, SF)

Onderdeel C — 32,8 miljoen euro

Interregionaal onderdeel

Niet van toepassing (6)


Tabel 5

Voorbeelden van indicatoren voor het meten van het globale effect of resultaat (7) van programma's

Deze tabel vermeldt voor de acht gecontroleerde CIP's voorbeelden van indicatoren voor het meten van het effect of resultaat hiervan, in hun algemeenheid en/of op het niveau van de subdoelstellingen. Er zijn ook resultaatindicatoren op lagere niveaus van de CIP's. Zij zullen aanvullende gegevens verschaffen, maar zoals is opgemerkt in paragraaf 75, is niet vastgesteld hoe deze bij de hogere niveaus dienen te worden gevoegd.


CIP

Globale doelstelling

Meten van het globale effect of resultaat

Prioriteiten of speerpunten van acties of subdoelstellingen

Meten van het effect of resultaat

Regio Eems-Dollard (onderdeel A)

Duurzame bevordering van de sociaal-economische integratie en de ontwikkeling van de regio Eems-Dollard met het oog op optimale benutting van het menselijk, economisch en natuurlijk potentieel voorzover dit momenteel niet het geval is vanwege de grens

1.

Bevordering van kwalitatieve groei

2.

Structurele netwerkvorming

3.

Ontwikkeling van menselijk potentieel

4.

Bevordering van ontmoetingen, taalverwerving en uitwisseling van ervaring

5.

Benutting van potentieel op het gebied van informatie en communicatie

6.

Bevordering van mobiliteit en toegankelijkheid

Resultaatindicatoren:

1.

Aantal projecten

2.

Aantal netwerken

3.

Aantal partners

4.

Aantal gecreëerde en behouden banen

5.

Aantal personen dat de buurtaal heeft geleerd

6.

Gelijkheid van kansen

7.

Duurzaamheid van het project

Met de gehanteerde indicatoren kan niet worden gemeten in hoeverre de globale doelstelling of de subdoelstellingen zijn gehaald.

Alpen (onderdeel A)

Bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van het grensoverschrijdend gebied door vermindering van met de grens samenhangende belemmeringen

1.

Toename van de werkgelegenheid

2.

Stoppen van de leegloop van het platteland en de berggebieden

3.

Twee indicatoren voor het aantal samenwerkings-initiatieven

1.

Gezamenlijk beheer van de openbare ruimte met het oog op duurzame ontwikkeling

2.

Versterking van de grensoverschrijdende identiteit in het kader van het Europees burgerschap

3.

Bevordering van het concurrentievermogen van de grensstreken

Ter illustratie: de laatste subdoelstelling dient te worden gemeten aan de hand van effectindicatoren:

1.

Het ontwikkelingsniveau van de plattelandsactiviteiten

2.

De spreiding in tijd en ruimte van het toerisme

3.

Twee indicatoren voor samenwerking tussen bedrijven

4.

De toename van het aantal gecertificeerde bedrijven en producten met keurmerk

Als globale doelstelling geldt eenvoudig de algemene doelstelling van onderdeel A. Duurzame ontwikkeling wordt slechts voor een deel gemeten. De indicatoren van de derde subdoelstelling zijn redelijk geschikt, maar zijn niet alle nader uitgewerkt.

Ierland-Wales (onderdeel A)

Komen tot duurzame ontwikkeling door geleidelijke integratie van lokale economische, sociale en milieuontwikkeling van een toekomstgerichte regio die aantrekkelijk is wat betreft levenskwaliteit, sociale gelijkheid, milieu en communicatienetwerken; het scheppen van een regio die kan concurreren in de wereldeconomie. Dit wordt bereikt door het aanhalen van de banden tussen de overheids-, particuliere en vrijwilligerssectoren teneinde kwaliteitsbanen te scheppen in het kader van een moderne economie.

1.

Bevordering van de economische, sociale en technische ontwikkeling van het grensoverschrijdende gebied

2.

Bereiken van duurzame groei door een algemene kwalitatieve verbetering van het grensoverschrijdend gebied

Ter illustratie: de eerste subdoelstelling dient te worden gemeten aan de hand van resultaatindicatoren:

1.

Bruto aantal gecreëerde en behouden banen

2.

Aantal deelnemers aan opleidingscursussen

3.

Deel van de projecten dat betrekking heeft op informatie- en communicatietechnologie

Voor de tweede subdoelstelling:

1.

Aantal gezamenlijke culturele evenementen

2.

Aantal gezamenlijke initiatieven ter bevordering van het toerisme

3.

Aantal gezamenlijke maritieme en milieuonderzoeken

De doelstellingen zijn complex en breed. De indicatoren houden slechts zijdelings verband met de doelstellingen en hebben weinig betrekking op het effect van het CIP.

Spanje-Portugal (onderdeel A)

Bevordering van de harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de grensoverschrijdende territoria door middel van een grote verscheidenheid aan mogelijkheden voor het herpositioneren van de grensoverschrijdende ruimte, met perifere economische stelsels, binnen de lidstaten van de Europese Gemeenschap

15 specifieke doelstellingen die onder vier acties vallen. Zo omvatten de doelstellingen van de eerste actie:

1.

Bevordering van de economische integratie en de integratie van de markt

2.

Vermeerdering van de grensoverschrijdende investeringsstromen, economische banden en bezoekers

3.

Planning van het gebruik van de territoria ter verbetering van hun concurrentievermogen

4.

Bevordering van de territoriale integratie en de ontwikkeling van de plattelandsgebieden

Voor de eerste actie gelden de volgende effectindicatoren:

1.

Stroom van personen en goederen

2.

Mate waarin is voorzien in afwateringstelsels

3.

Spoorweg- en andere verbindingen tussen de voornaamste stedelijke centra

De globale doelstelling is breed en omvat tal van subdoelstellingen. De indicatoren zijn ontoereikend, gelet op de reikwijdte van de doelstellingen.

Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein (onderdeel A)

Bevordering van de duurzame ontwikkeling van de regio alsmede het opzetten en intensiveren van grensoverschrijdende netwerken

Resultaatindicatoren:

1.

Aantal gesubsidieerde projecten

2.

Aantal gesubsidieerde samenwerkingsverbanden

3.

Aantal studies en documenten voor basisplanning

4.

Aantal ondersteunde netwerken

5.

Aantal projecten ter verbetering van de infrastructuur

1.

Economische ontwikkeling

2.

Ecologische en ruimtelijke ontwikkeling

3.

Socio-culturele ontwikkeling

De resultaatindicatoren voor elke prioriteit zijn gericht op het meten van het aantal projecten op bepaalde terreinen, zoals het aantal projecten voor regionale stimulering en het aantal projecten op het gebied van innovatieoverdracht.

De doelstellingen zijn zeer algemeen en worden met de indicatoren niet gemeten.

Noordwest-Europa (onderdeel B)

Door middel van een innovatieve en geïntegreerde benadering van transnationale samenwerking op het gebied van territoriale kwesties bijdragen aan een hechtere, evenwichtigere en duurzamere ontwikkeling van het Europese grondgebied, met name van het noordwesten daarvan

Resultaatindicatoren:

1.

Geraamd aantal projecten per prioriteit

2.

Aantal transnationale documenten over ruimtelijke ordening

3.

Aantal permanente netwerken opgezet voor werknemers in de publieke en particuliere sector

4.

Aantal mechanismen voor interministeriële samenwerking inzake kwesties die sterk met ruimtelijke ordening verband houden

21 doelstellingen, zoals voor de prioriteit „externe en interne bereikbaarheid van de regio”:

1.

Verzekering van een duurzame verbinding tussen NWE en de rest van de wereld

2.

Bijdragen tot de territoriale cohesie door middel van duurzame vervoermiddelen

3.

Verbetering van de toegang tot kennis en informatie

4.

Verbetering van de basis waarop toekomstige beslissingen kunnen worden genomen

Effectindicatoren voor de prioriteit „externe en interne bereikbaarheid van de regio”:

1.

Bereikbaarheid van het grondgebied (extern en intern)

2.

Ontwikkeling van vervoersmiddelen (modal split), in het bijzonder in de „euro-corridors”

3.

Vermindering van verkeersknelpunten;

4.

Aantal innoverende initiatieven

5.

Aantal netwerken voor transnationale samenwerking

6.

Bedrag aan kleinschalige investeringen

De globale doelstelling is breed en voorzien van indicatoren waarmee niet kan worden vastgesteld in hoeverre zij is gehaald. Er zijn talrijke subdoelstellingen, waarvoor indicatoren zijn geformuleerd. Deze zijn door hun grote aantal echter moeilijk hanteerbaar.

Westelijke Middellandse Zee (onderdeel B)

Vergroting van het concurrentievermogen van het gehele gebied; versterking van de cohesie in het gebied waarbinnen wordt samengewerkt door middels meer institutionele integratie te zorgen voor een coherenter territoriaal ontwikkelingsbeleid; bevordering en initiëring van intensievere en talrijkere samenwerkingsverbanden met het oog op duurzame ontwikkeling op het niveau van de voor steun van het programma in aanmerking komende Europese regio's, alsmede met de derde landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee

Resultaatindicatoren:

1.

Aantal bij de projecten betrokken organen

2.

Aantal verrichte strategische en ruimtelijke analyses

3.

Aantal netwerken waarbij openbare organen zijn aangesloten

4.

Aantal projecten waarbij meer dan twee landen zijn betrokken, of ten minste één derde land

Vier prioritaire acties:

1.

Middellandse-Zeegebied

2.

Territoriale ontwikkelingsstrategie en steden

3.

Vervoerssystemen en informatiemaatschappij

4.

Milieu, valorisatie van erfgoed en duurzame ontwikkeling

Voorbeelden van resultaatindicatoren voor actie 1:

Aantal gefinancierde projecten voor ruimtelijke ordening rond de Middellandse Zee

Aantal overeenkomsten tussen overheden aan weerszijden van de Middellandse Zee

Aantal opgeleide personen

Aantal gezamenlijke portalen van bedrijven aan weerszijden van de Middellandse Zee

Toename van het gebruik van nieuwe technologie door de gefinancierde overheden en bedrijven

De globale doelstelling is bijzonder ruim en de verwezenlijking ervan wordt met de gehanteerde indicatoren niet gemeten.

Noordelijk gebied (onderdeel C)

Verbetering van de doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen en instrumenten voor regionale ontwikkeling en cohesie door netwerkvorming, met name voor achterstands- en omschakelingsregio's

De doelstellingen van onderdeel C en de desbetreffende CIP's zijn nog onvoldoende gedefinieerd. Er zijn nog geen indicatoren vastgesteld.

Image

Bron:Commissie, DG Regio.

Image

Bron:Commissie, DG Regio.

Image

Bron:Commissie, DG Regio.


(1)  Herverdeling van tranche 2000 over de tranches 2002 tot 2006, aangezien er in 2000 geen enkel Interreg-CIP is goedgekeurd.

(2)  Overschrijving naar „innovatieve acties” wegens de vertragingen bij de goedkeuring van bepaalde CIP's of de vertragingen bij bepaalde lidstaten. In 2001: Griekenland-Albanië (onderdeel A), Griekenland-Fyrom (onderdeel A), Italië-Albanië (onderdeel A), Italië-Adriatische Zee (onderdeel A), Caraïben (onderdeel B), Réunion (onderdeel B) en Zuidelijk gebied (onderdeel C). In 2002: Griekenland-Italië (onderdeel A), Griekenland-Turkije (onderdeel A), Archimed (onderdeel B) en Westelijke Middellandse Zee (onderdeel B).

(3)  Kredieten overgedragen van 2001 naar 2002 als gevolg van de vertraging bij de goedkeuring van bepaalde CIP's: Ierland/Noord-Ierland (onderdeel A), Griekenland-Cyprus (onderdeel A), Spanje-Atlantische Oceaan (onderdeel B), Noordwest-Europa (onderdeel B) en Westelijk gebied (onderdeel C).

(4)  Percentage van 100 %, gelet op het mechanisme voor automatische vastlegging van jaartranches op 30 april van elk jaar (artikel 31 van Verordening (CE) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999).

(5)  Aanzienlijke overschrijvingen van betalingskredieten alsmede geannuleerde kredieten, en geringe uitvoeringspercentages. Deze situatie wordt veroorzaakt door de vertragingen bij de goedkeuring van de CIP's door de Commissie en door de tijd die vervolgens nodig is voor de selectie en lancering van de eerste projecten (zie de paragrafen 35-39). De in 2001, 2002 en 2003 betaalde bedragen komen voor circa 70 % overeen met de betaling van automatische voorschotten van 7 % op de deelname van het EFRO aan de goedgekeurde CIP's.

NB:Zie het jaarverslag over het begrotingsjaar 2001, de paragrafen 3.7, 3.8 en 3.34 (PB C 295 van 28.11.2002).

Bron:Jaarrekeningen en DG REGIO.

(6)  Het grondgebied van de Unie is in vieren verdeeld, waarbij elk deel wordt bestreken door een CIP van onderdeel C. Alleen de leidende partner van een project hoeft in het subsidiabele CIP-gebied gevestigd te zijn, om alle kosten van dit project op te kunnen voeren bij het desbetreffende CIP, terwijl de overige partners buiten het betrokken subsidiabele gebied mogen zijn gevestigd. De oppervlakte van het subsidiabele gebied is dus niet relevant.

(7)  „Effecten” betreffen de lange termijn, terwijl „resultaat” direct en onmiddellijk is.


ANTWOORDEN VAN DE COMMISSIE

SAMENVATTING

III.

Gezien het grote aantal grensoverschrijdende programma’s, de verscheidenheid van de betrokken gebieden en de prioritaire doelstelling van ontwikkeling van grensoverschrijdende economische en sociale zones, heeft de Commissie in haar richtsnoeren gekozen voor een „bottom up”-benadering. In de richtsnoeren voor de onderdelen A en C wordt derhalve een brede en niet noodzakelijkerwijs volledige opsomming van prioritaire gebieden gegeven. De toegevoegde waarde zit in de ontwikkeling van grensoverschrijdende samenwerking en de katalysatoreffecten die daaruit voortvloeien. Aan de hand van indicatoren kan de vooruitgang op deze gebieden worden gemeten. Door de immateriële aard van een groot aantal maatregelen zijn echter moeilijk gerichte indicatoren op te stellen.

De grote lijnen van de richtsnoeren waren de belangrijkste actoren bekend, en de Commissie had regelmatig contact met hen, ruim voor de publicatie van de richtsnoeren.

IV.

Verbeteringen zijn nog altijd mogelijk, maar de Commissie meent dat zij de procedures voldoende heeft voorbereid en de voornaamste zwakke punten heeft gecorrigeerd, een en ander binnen de beperkingen van de onderhandelingssituatie. De vertragingen zijn derhalve grotendeels te wijten aan de tijd die nodig was om de zwakke punten te corrigeren, gegeven de noodzaak het akkoord te verkrijgen van alle betrokken lidstaten. De impact van de vertraging op de start van de programma’s is beperkt gebleven.

V.

De totstandbrenging van echte gemeenschappelijke beheerstructuren met rechtspersoonlijkheid zou de tenuitvoerlegging van de samenwerkingsprogramma’s vergemakkelijken. De Commissie heeft, in haar derde rapport over economische en sociale cohesie, aangekondigd dat zij de Raad een nieuw juridisch instrument wil voorstellen, in de vorm van een Europese samenwerkingsstructuur.

VI.

De bottom up-benadering brengt punten van zorg naar voren die in de analyses van de deskundigen niet zijn geïdentificeerd, maar wel zijn geuit door de regionale en lokale autoriteiten, die de strategie en de keuzes van prioriteiten bepalen. Aangezien de globale doelstelling van de grensoverschrijdende CIP’s is bij te dragen tot de ontwikkeling van grensoverschrijdende economische en sociale zones, kan elk projet dat de samenwerking op dit gebied vergemakkelijkt, daar een bijdrage toe leveren.

VII.

De Commissie erkent dat het moeilijk is passende indicatoren te vinden, een gevolg van het feit dat de toegevoegde waarde van het Interreg-initiatief verschillende vormen kan hebben. De sets indicatoren in individuele Interreg III-programma’s zijn echter een veelbelovende start in deze richting.

De Commissie moedigt de lidstaten aan informatiesystemen te installeren voor het beheer van de projecten en gegevensbanken voor het verzamelen van informatie voor de indicatoren.

VIII.

Naar aanleiding van de conclusies van de tussentijdse evaluaties heeft de Commissie bij de beheerautoriteiten van de programma’s vaak aangedrongen op verbetering van de systemen voor de indicatoren. De Commissie heeft de lidstaten, in het kader van de vereenvoudigingsmaatregelen, verzocht de resultaatindicatoren te vereenvoudigen en hun aantal te beperken.

IX.

De Commissie is van mening dat de toegevoegde waarde groter is wanneer de CIP’s bijdragen tot het ontstaan van grensoverschrijdende economische zones, en niet alleen tot de oplossing van de bestaande grensproblematiek. De keuze van deze benadering is van invloed op de mogelijkheid standaardindicatoren op te stellen, al zijn verbeteringen op dit gebied niet onmogelijk.

X.

De Commissie zal ruim voor de start van de volgende programmeringsperiode richtsnoeren en methodologische documenten presenteren. In het kader van de opstelling van de nieuwe regels onderzoekt de Commissie de rol van de evaluatie ex-ante.

XI.

De Commissie onderzoekt de aanbeveling van de Rekenkamer in de context van de voorbereiding van de volgende programmeringsperiode. Aan de juridische samenwerkingsinstrumenten wordt gewerkt.

INLEIDING

4.

a)

De Commissie wijst erop dat bij de richtsnoeren van Interreg III rekening is gehouden met de aanbeveling in paragraaf 4 a). Zij verwijst naar de constatering van de Rekenkamer in paragraaf 7 b).

DE RICHTSNOEREN VAN DE COMMISSIE

12.

De Commissie is het met de Rekenkamer eens dat het belangrijk is dat de richtsnoeren worden aangenomen voordat de voorbereiding van de programma’s van start gaat.

Met betrekking tot het tijdstip waarop de richtsnoeren voor Interreg III zijn aangereikt, verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 28. Wat de specifieke, operationele en meetbare doelstellingen en gerichte maatregelen betreft, verwijst zij naar haar antwoorden op de paragrafen 17 tot en met 25.

15.

b)

Grensoverschrijdende instellingen waren in bepaalde regio’s betrokken bij de Interreg-programma’s. De verschillende nationale juridische situaties betekenen echter dat de Commissie geen samenwerkingsstructuren kon voorschrijven. De richtsnoeren blijven daarom beperkt tot het vereiste dat er gemeenschappelijke beheerorganen moeten zijn.

16.

De Commissie noemt in haar richtsnoeren de Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV’s) als een nader te verkennen spoor. Meerdere programma’s zijn die weg ingeslagen, maar de resultaten vallen tegen, als aangegeven in paragraaf 44. Het eindrapport over de evaluatie ex post van Interreg II, dat in december 2003 is gepubliceerd, heeft sindsdien bevestigd dat het EESV-instrument niet gericht is op samenwerking tussen op openbaarrechtelijke autoriteiten en dat het veel tijd vergde en hulpmiddelen kostte om een en ander op te zetten en ook voor praktische moeilijkheden heeft gezorgd bij het functioneren.

In verband met de werkzaamheden naar aanleiding van de studie inzake de juridische samenwerkingsinstrumenten heeft de Commissie, in het kader van de voorstellen in het derde rapport inzake economische en sociale cohesie, overwogen een rechtsinstrument tot stand te brengen om het beheer van de samenwerkingsprogramma’s te vergemakkelijken.

17.

a)

De grensoverschrijdende programma’s zijn gericht op doelstellingen die vergelijkbaar zijn met die van de klassieke programma’s van de structuurfondsen, maar met de in paragraaf 9 van de richtsnoeren aangegeven bijzonderheid dat grensoverschrijdende economische en sociale zones moeten worden ontwikkeld. Dit kan slechts worden bereikt door zo veel mogelijk banden te ontwikkelen tussen de sociaal-economische structuren in buurlanden, die als gevolg van de grenzen, nog niet met elkaar zijn verwoven. Het fundamentele probleem van grensoverschrijdende zones zijn de beperkte uitwisselingen tussen actoren aan weerszijden van eenzelfde grens.

b)

Het immateriële karakter van een groot aantal maatregelen van Interreg maakt kwantificering van de impact moeilijk. De Commissie verwijst naar haar opmerkingen in verband met paragraaf 21 a).

18.

De Commissie is van mening dat de analyses waarover zij beschikte, voldoende waren om de algemene doelstellingen in de richtsnoeren te bepalen.

19.

De richtsnoeren van Interreg III bevatten de algemene doelen die moeten worden nagestreefd. De situatie in een specifieke grensregio is uiteindelijk echter bepalend voor de concrete maatregelen die moeten worden genomen in het kader van een programma.

20.

De definitie van de concrete doelstellingen en prioriteiten voor de programma’s door de autoriteiten van de lidstaten op basis van de Interreg-richtsnoeren is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

21.

Gezien de verscheidenheid aan situaties wilde de Commissie niet ex ante gemeenschappelijke indicatoren vaststellen. Zij heeft de lidstaten echter voorbeelden van indicatoren voorgelegd. De definitie van relevante indicatoren dient telkens opnieuw te geschieden en in partnerschap tussen de Commissie, de beheerautoriteiten en de toezicht- en stuurcomités.

a)

Enkele van de belangrijkste voordelen van Interreg zijn niet kwantificeerbaar. Een van de voornaamste voordelen is dat voor de eerste maal een context wordt gecreëerd waarin sprake is van grensoverschrijdende samenwerking tussen personen, publieke en particuliere instellingen en bedrijfsleven.

Hoe groter de immateriële aard van projecten, hoe moeilijker het is om indicatoren te ontwikkelen. De Commissie heeft zich geconcentreerd op de ontwikkeling van indicatoren om de concrete resultaten van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in specifieke programma’s te meten. De huidige sets indicatoren in individuele Interreg III-programma’s zijn echter een start in deze richting.

b)

Ondanks de inherente moeilijkheid om effecten te kwantificeren die grotendeels immaterieel zijn, heeft de Commissie in haar documenten getracht voorbeelden te geven van indicatoren die in de praktijk zouden kunnen worden gebruikt. In het licht van de ervaring die is opgedaan met het gebruik van de indicatoren, erkent de Commissie dat er ruimte is voor verbetering van de richtsnoeren voor indicatoren.

c)

De Commissie was op de hoogte van de behoeften op het gebied van interregionale samenwerking (onderdeel C). In de periode 1994-1999 heeft zij vijf oproepen tot het indienen van voorstellen georganiseerd, waarop ruim 1 500 inschrijvingen zijn binnengekomen, die telkens verschillende partners vertegenwoordigen. Naar aanleiding van deze oproepen heeft zij ongeveer 150 samenwerkingsprojecten gefinancierd en gevolgd. Op basis van deze ervaring heeft de Commissie besloten dit type samenwerking te richten op verbetering van de efficiency van het beleid en de instrumenten voor regionale ontwikkeling en cohesie. De Commissie wijst op het nut van dit type samenwerking in de nu tot 25 lidstaten uitgebreide EU, met veel instanties en autoriteiten die beleid voeren of maatregelen beheren op het gebied van regionale ontwikkeling.

22.

De Commissie heeft gekozen voor een benadering met een aantal opties waaruit de lidstaten kunnen kiezen, dit vanwege het grote aantal verschillende situaties in de regio’s. Zowel in de richtsnoeren als gedurende onderhandelingen kregen de lidstaten de aanbeveling, onder meer vanwege de beperkte beschikbare middelen, om de maatregelen in het kader van elk programma te richten op bepaalde prioritaire maatregelen die zijn afgeleid van de sociaal-economische analyse van de situatie in de betrokken regio’s.

Alleen NUTS III-gebieden aan de grens kunnen in de programma’s worden opgenomen. Dergelijke regio’s ondervinden mogelijk een nadeel ten opzichte van de NUTS II-regio’s waartoe zij behoren. De NUTS III-gebieden aan de Beiers-Tsjechische grens verkeren in een andere sociaal-economische situatie dan het gemiddelde van de NUTS II-gebieden van Niederbayern of Oberpfalz, die dichter in de buurt liggen van het EU15-gemiddelde over 2001.

24.

De Commissie wilde de gedecentraliseerde overheden laten kiezen op welke gebieden zij wensen samen te werken om hun beleid en ontwikkelingsinstrumenten te verbeteren. Zo kunnen de stuurcomités de projecten selecteren die optimaal beantwoorden aan de doelstellingen voor regionale ontwikkeling en cohesie.

25.

De concentratie van de maatregelen geschiedt door projecten met een sterke samenwerkingscomponent (ongeacht op welk gebied) voorrang te geven, dit om de redenen die zijn uiteengezet in de paragrafen 17 en 22 voor de grensoverschrijdende projecten en paragraaf 24 voor de interregionale projecten. Een sectorale concentratie is gepast in regio’s met duidelijke sectorale problemen, maar niet voor gebieden die te kampen hebben met het algemene probleem dat het sociaal-economische weefsel zwak is als gevolg van de aanwezigheid van de grens. In elk geval op dit gebied worden de mogelijkheden om voor de evaluatie exacte indicatoren op te stellen beperkt door de immateriële aard van de effecten van de samenwerking.

26.

De Commissie heeft erop gelet het beheer van de programma’s niet te compliceren, aangezien een andere afbakening van de gebieden dan die voor NUTS III de analyse en organisatie van het partnerschap zou bemoeilijken en ook tot geschillen zou leiden op het gebied van de geografische criteria voor de projecten.

28.

De Commissie heeft op 30 november en op 13. en 20. Dezember 1999 ontwerp-versies van de richtsnoeren besproken met het Comité voor de ontwikkeling en de omschakeling van de regio’s. Vóór de formele goedkeuring van de richtsnoeren hadden de diensten van de Commissie ook regelmatig contact met de regio’s en verstrekten zij advies over de opstelling van de programma’s. Ontwerp-versies van de specifieke richtsnoeren voor evaluatie ex ante en indicatoren voor Interreg III werden reeds in november 1999 ter beschikking gesteld van de lidstaten in de technische groep voor evaluatie.

29.

Als gezegd in paragraaf 28 was de inhoud van de richtsnoeren ruimschoots voor de definitieve publicatie bekend. De Commissie denkt daarom niet dat de publicatiedatum de kwaliteit van de voorstellen heeft beïnvloed.

HET DOOR DE COMMISSIE GEVOLGDE PROCES VOOR DE CONTROLE VAN CIP-VOORSTELLEN

32.

De tweede fase van het onderzoek van de voorstellen betrof het overleg tussen de verschillende diensten en mondde uit in een beleidsnota. Die werd opgesteld in overeenstemming met de interne instructies die bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat de programma’s van goede kwaliteit zijn. Het diende als basis voor de onderhandelingen met de autoriteiten van de lidstaten. Alle opmerkingen tijdens het overleg tussen de verschillende diensten en alle correspondentie met de lidstaten werden in het computersysteem opgeslagen en daarvan werd ook een hard copy bewaard. Desk officers controleerden systematisch de punten die in de beleidsnota’s werden genoemd en tijdens de onderhandelingsbijeenkomsten werden besproken.

33.

De Commissie moest een evenwichtige oplossing vinden in partnerschap met de lidstaten.

a)

In de eerste versie van het CIP Spanje-Portugal is geen sprake van de oprichting van secretariaten die zelfstandig opereren op het niveau van de subprogramma’s alleen. In de gecorrigeerde versie van het programma, die ontvankelijk werd geacht, wordt de oprichting van een echt GTS toegevoegd ter ondersteuning van het algemene beheer van het programma (onder de beheerautoriteit), alsmede van de subprogramma’s voor wat de maatregelen betreft die onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid van beide landen vallen.

Teneinde het opstarten van het programma niet te vertragen, is de Commissie akkoord gegaan met dit voorstel, dat zij niet beschouwt als ideaal, maar dat wel een vooruitgang is. Vervolgens heeft de Commissie diverse initiatieven genomen om de situatie van het GTS te verbeteren.

b)

Het voorstel voor het programma Spanje-Portugal werd niet-ontvankelijk geacht na controle van het eerste voorstel dd. 18 december 2000. Het voorstel werd op 14 februari 2001 ontvankelijk verklaard na aanlevering van aanvullende documentatie.

De opmerkingen van de coördinerende eenheid over de ontvankelijkheid van het Medoc-programma waren van kwalitatieve aard en konden niet worden gebruikt om te rechtvaardigen dat het programma niet-ontvankelijk was verklaard. De opmerkingen waren van het type dat kan worden overwogen in de context van een beleidsnota.

34.

De Commissie is van mening dat de interne instructies adequaat waren om te zorgen voor een samenhangende en transparante afhandeling van de programma’s, terwijl ook werd voorzien in de nodige flexibiliteit om de grote verscheidenheid van programmagebieden en kwalitatieve verschillen tussen de programmavoorstellen aan te pakken. Zij is ook van mening dat de lidstaten adequate instructies hebben ontvangen om de voorstellen op te stellen (zie antwoord op paragraaf 28). Verdere instructies zouden in strijd zijn geweest met het subsidiariteitsbeginsel en de behoefte om de regels zo eenvoudig mogelijk te houden.

36.

Het overschrijden van de tijdslimiet voor de goedkeuring van de programma’s was grotendeels te wijten aan de vertraging van de programma-autoriteiten bij het herzien van hun voorstellen, waarover eerst overeenstemming moest worden bereikt met hun partners (zie de opmerkingen van de Rekenkamer onder paragraaf 37 c)). Ook binnen de Commissie was het een hele klus om een groot aantal dossiers tegelijkertijd af te handelen. Ongeveer de helft van de programmavoorstellen kwam binnen in een periode van enkele weken kort voor de indieningstermijn.

Als aangegeven in haar antwoord op paragraaf 19 van het Speciaal verslag nr. 7/2003 (zie voetnoot 19), is de Commissie van mening dat de voorgeschreven termijnen niet erg realistisch bleken te zijn, met name voor Interreg.

37.

c)

De Commissie verwijst naar haar antwoord op paragraaf 36.

38.

De Commissie heeft aangekondigd dat de programmacomplementen in de volgende programmeringsperiode worden afgeschaft.

39.

Veel actoren waren bezig met projecten in het kader van de oude Interreg II-programma’s, die nog konden worden uitgevoerd tot eind 2001. Hierdoor is in de praktijk het potentieel voor nieuwe projecten in het kader van de nieuwe programma’s verminderd en dus ook het effect van de vertraging bij de publicatie van de richtsnoeren en de goedkeuring van de programma’s. De Commissie verwijst tevens naar haar mededeling van 20. September 2002 (COM(2002) 528) over de ontwikkeling van de begrotingsuitvoering voor de structuurfondsen, en met name van de RAL.

SAMENWERKING BIJ DE VOORBEREIDING EN UITVOERING

41.

Door de specifieke kenmerken van de drie onderdelen liep de betrokkenheid van de verschillende partners uiteen. Zoals bepaald in de richtsnoeren (paragrafen 22 en 23), moeten grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s worden opgezet door de regionale of plaatselijke autoriteiten in partnerschap met de nationale autoriteiten, terwijl transnationale samenwerkingsprogramma’s moeten worden opgezet door de nationale autoriteiten in nauwe samenwerking met de regionale of plaatselijke autoriteiten.

42.

De Commissie verwijst naar haar antwoorden op de paragrafen 59-63.

44.

In het kader van het Interreg III B-programma Noord-Westregio is getracht een transnationale associatie op te zetten in de vorm van een EESV die als beheersautoriteit optreedt en het GTS verzorgt. Tijdens de onderhandelingen bleek echter dat niet in alle lidstaten in de wetgeving is voorzien in dit type instelling met publieke taken. Wat betreft een mogelijk nieuw rechtsinstrument in de volgende periode verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 16.

45.

Het GTS verleent, overeenkomstig de richtsnoeren, bijstand aan de beheerautoriteit bij tenuitvoerlegging en operationeel beheer van de programma’s. Het accent ligt op efficiency en operationele aspecten, terwijl de strategische aspecten worden gereserveerd voor de beheerautoriteit en het toezichtcomité. In deze optiek beantwoordt het op één lokatie gevestigde GTS waarin personen uit de verschillende betrokken lidstaten samenwerken over het algemeen het beste aan de richtsnoeren.

48.

In de richtsnoeren stelt de Commissie dat het financiële beheersysteem een bijdrage van het EFRO mogelijk moet maken. Bij voorkeur echter moet worden gestreefd naar nationale cofinanciering (paragraaf 25 van de richtsnoeren).

SAMENHANG TUSSEN BASISDIAGNOSE EN GEKOZEN ACTIES, EN MEERWAARDE VAN DE EERSTE GOEDGEKEURDE PROJECTEN

52.

De Commissie verwijst naar het methodologische werkdocument nr. 2 (Evaluatie ex ante van maatregelen van de structuurfondsen), waarin een onafhankelijke en objectieve evaluatie wordt aanbevolen. Ook wordt gewezen op het evenredigheidsbeginsel, het belang van een interactieve band tussen de evaluatie ex ante en de uitwerking van de strategie. Verder wordt voorgesteld het werk van de beoordelaars voor te leggen aan de Commissie, in de vorm van een bijlage of als afzonderlijk document of reeks documenten.

54.

De uit hoofde van de innovatieve acties van het EFRO beheerde samenwerkingsprojecten zijn eind 2002 afgesloten, na de start van onderdeel C dus. Hoewel deze projecten niet zijn beoordeeld door een externe instantie, heeft de opgedane ervaring de secretariaten geholpen die belast zijn met de tenuitvoerlegging van de CIP’s van dit onderdeel.

56.

a)

De Commissie verwijst naar haar antwoorden op de paragrafen 57 en 63-66.

b)

De Commissie verwijst naar haar antwoord op paragraaf 63.

57.

Onderdeel C richt zich op de doelstelling van verbetering van de effectiviteit van het beleid en de instrumenten voor regionale ontwikkeling, en de Commissie meent dan ook dat het de taak van de gedecentraliseerde overheidsinstanties is om de samenwerkingsgebieden vast te stellen.

58.

De beschrijvingen schetsen juist de ontwikkelingsproblematiek omdat het belangrijkste probleem dat door de aanwezigheid van de grens wordt veroorzaakt, de te geringe intensiteit van de economische en sociale betrekkingen tussen naburige actoren is, waardoor de ontwikkeling wordt belemmerd. Dit is een probleem waarvan de oplossing veel tijd en moeite kost, omdat daarvoor samenwerking tussen overheid en organisaties van allerlei aard aan weerszijden van de grens tot stand moet worden gebracht. De ontbrekende schakels betreffen een zeer groot aantal sectoren van activiteit. Zie voor dit onderwerp het antwoord op paragraaf 17.

b)

De voorbeelden laten zien welke verschillen er bestaan tussen de samenwerkingsbehoeften in het kader van de verschillende programma’s. Zij bevestigen ook het standpunt van de Commissie dat de regio’s aanzienlijke ruimte moeten krijgen om voor zichzelf te kiezen welke typen samenwerking zij het meest urgent achten.

Het is juist dat de bottom up-benadering die de Commissie voor regionale ontwikkeling essentieel acht, mogelijk in tegenspraak is met het beginsel van concentratie van de financiële middelen „op een beperkt aantal thema’s en maatregelen” (paragraaf 11 van de richtsnoeren). Met name voor programma’s met een lange samenwerkingshistorie en een geringere ontwikkelingsachterstand (aan de oude binnengrenzen) is er een tendens om een groot aantal thema’s te dekken, teneinde de samenwerking te verdiepen in plaats van deze te concentreren op een klein aantal gebieden.

60.

Programma’s in het kader van Interreg deel A onderscheiden zich van klassieke steunprogramma’s door het feit dat zij gericht zijn op samenwerking en om dit doel te bereiken gebruikmaken van innovatieve mechanismen. Gezien de problematiek die deze gebieden ervaren (zie de paragrafen 17, 21-22 en 58) is het normaal hier dezelfde thema’s aan te treffen als bij de klassieke programma’s.

61.

Onderdeel B is ten opzichte van onderdeel A specifieker doordat degenen die de programma’s hebben opgezet, de aanbevelingen van het EROP voor de structurering van de samenwerking hebben opgevolgd. De CIP’s van onderdeel B hebben vrijwel alle een structuur die gerelateerd is aan de prioriteiten van het EROP: polycentrische ontwikkeling en verhouding stad/platteland, gelijkwaardige toegang tot communicatie-infrastructuur en kennis en verstandig beheer van natuur en cultureel erfgoed. De Commissie erkent echter dat sommige CIP’s beter gericht hadden kunnen zijn, wat met een transnationaal partnerschap niet altijd mogelijk is.

62.

De Commissie verwijst naar haar antwoord op paragraaf 57.

63.

Het is onvermijdelijk dat de strategie en de prioriteiten niet uitsluitend uit SWOT-analyses voortvloeien, en wel om vier redenen: 1. de betrokken gebieden ressorteren niet onder dezelfde overheid; 2. de statistieken betreffen niet de gehele betrokken gebieden; 3. het grote probleem, als uiteengezet in paragraaf 17, is dat de samenwerkingsbanden te zwak zijn, en om die reden is een bottom up-benadering de beste methode om te bepalen wat moet worden gedaan; 4. ten slotte zijn de programma’s het resultaat van onderhandelingen tussen in verschillende lidstaten gevestigde partners die naar consensus streven.

Om deze vier redenen meent de Commissie dat voor de grensoverschrijdende CIP’s een bottom up-benadering de beste resultaten geeft. Deze benadering leidt onvermijdelijk tot een minder sterk gerichte aanpak dan de top down-benadering, hoewel altijd rekening moet worden gehouden met de strategie en de prioriteiten van het programma. De bottom up-benadering staat ook dichter bij de zorgen van de autoriteiten die voor ontwikkeling verantwoordelijk zijn en van de spelers op lokaal niveau. De onder 3 en 4 genoemde punten moeten in de CIP’s expliciet worden gemaakt en worden opgenomen in de SWOT-analyse.

Bij de grensoverschrijdende samenwerking kan ook een sterker gerichte aanpak niet alle met de grenzen samenhangende problemen oplossen. Sommige daarvan (bijvoorbeeld de verschillen tussen de stelsels voor belastingen en sociale zekerheid) vallen niet onder het werkgebied van het EFRO of kunnen slechts gedeeltelijk worden aangepakt (zoals juridische en administratieve samenwerking — zie bijlage II, punt 7). Voor de toepassing van oplossingen op die gebieden zijn alleen de lidstaten verantwoordelijk.

Wat de transnationale CIP’s betreft kan de Commissie meegaan met de analyse van de Rekenkamer en de kritiek dat de maatregelen onvoldoende gericht zijn. De lidstaten zijn onvoldoende betrokken geweest bij de vaststelling van projecten die zorgen voor een werkelijke structurering van de betroffen gebieden. In de toekomst moet voor dit onderdeel worden gedacht aan de ontwikkeling van werkmethoden die in meerdere mate top-down zijn, en waarbij de nationale diensten worden betrokken.

64.

De complementariteit is met name te vinden in het element van grensoverschrijdende samenwerking dat een aanvulling vormt op de klassieke economische en sociale ontwikkeling. Twee grensregio’s kunnen bijvoorbeeld in hun regionale programma’s de financiering van dienstverlening aan het bedrijfsleven opnemen, en als aanvulling in Interreg de uitwisseling van ervaringen over de financiering van dergelijke diensten.

65.

In de complementariteit wordt voor onderdeel B voorzien door het feit dat de CIP’s zorgen voor de financiering van transnationale projecten die te gecompliceerd zijn om door de mainstream te worden gefinancierd. Voor onderdeel C vloeit de complementariteit voort uit de doelstelling om het regionale beleid te verbeteren, evenals de instrumenten waarvan er enkele dienen voor de tenuitvoerlegging van maatregelen in het kader van de mainstream.

66.

Het selectiecomité moet bij zijn besluiten kunnen uitgaan van zijn beoordeling van de kwaliteit van de projecten. Aan de hand van gekwantificeerde criteria kunnen in dat verband snel de sterke en zwakke punten van een project worden vastgesteld, en worden besproken in het stuurcomité. De Commissie deelt het standpunt van de Rekenkamer dat door vaststelling van een minimale kwaliteitseis het selectiesysteem voor bepaalde programma’s kan worden verbeterd.

67.

De trans-Europese aard van de projecten is een van de belangrijkste eisen van de richtsnoeren. De Rekenkamer benadrukt met reden dat enkele Interreg-projecten van onderdeel A niet gezamenlijk door partners aan weerszijden van een grens worden uitgevoerd. Dit is volgens de richtsnoeren toegestaan indien een significante impact aan de andere zijde van de grens kan worden aangetoond.

68.

De Commissie is van mening dat uitwisseling van ervaringen bijdraagt tot verbetering van de knowhow van de instanties die bij deze uitwisseling betrokken zijn. Maatregelen voor lokale samenwerking die bijvoorbeeld worden gefinancierd via de samen met Interreg gefinancierde mainstream-programma’s of grensoverschrijdende programma’s, kunnen door deze instanties daardoor in bepaalde gevallen efficiënter worden gerealiseerd. Dit is het geval voor de verbetering van de dienstverlening aan het bedrijfsleven en de bestrijding van kusterosie.

69.

Volgens de Commissie zijn projecten voor de uitwisseling van ervaringen vaak noodzakelijk als voorwaarde voor de ontwikkeling van innoverende maatregelen en een betere benutting van de openbare middelen. Wat de onvoldoende gerichtheid betreft, verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 63.

DE MOGELIJKHEID OM GEBOEKTE VOORTGANG ACHTERAF VAST TE STELLEN

71.

Zoals uiteengezet in het antwoord op paragraaf 63 impliceert de bottom up-benadering dat bij de vaststelling van doelstellingen rekening wordt gehouden met het standpunt van de partners en niet alleen met de SWOT-analyse. Anderzijds maken de algemene doelstelling van de grensoverschrijdende CIP’s, namelijk het ontwikkelen van samenwerking tussen overheden en organisaties van allerlei aard aan weerszijden van de grens (zie paragraaf 63), en het immateriële karakter van veel van de gekozen activiteiten, een exacte kwantificering van de impact van de maatregel moeilijk (zie de paragrafen 21-22).

73.

De diensten van de Commissie verrichten momenteel een grondige analyse van de tussentijdse evaluatierapporten. Dit zal bijdragen tot een oplossing voor de problemen en leemten die de Rekenkamer constateert wat betreft de relevantie van de indicatoren. In dit stadium van de analyse kan de Commissie constateren dat in veel van de rapporten kritiek wordt geleverd op onder meer het feit dat elke indiener van een project zelf de indicatoren kan opstellen. In het kader van haar officiële reactie op deze rapporten zal zij de aanbeveling overnemen om de projectindieners te verplichten gebruik te maken van de indicatoren die in de programmeringsdocumenten zijn vastgesteld (programma en complement). De onvoldoende precisie waarmee de impact wordt beoordeeld, is voornamelijk te wijten aan de immateriële aard van een groot aantal van de gefinancierde activiteiten.

74.

De contextindicatoren in strikte zin moeten de uitgangssituatie beschrijven door een beeld van de regio te geven waarnaar kan worden verwezen bij het constateren van de mogelijke impact van het programma op deze situatie. Het is waar dat deze indicatoren niet noodzakelijk worden beïnvloed door de maatregel en dat hun belang voor het betrokken programma daardoor beperkt kan zijn. Bij eerdere Interreg-evaluaties is vaak geconstateerd dat de impactdoelstellingen niet kunnen worden gekwantificeerd wanneer de uitgangssituatie niet bekend is. De Commissie merkt op dat een eerste stap is gezet, maar dat een harmonieuze toepassing op alle CIP’s van groter belang zou kunnen zijn.

75.

Voor de kwantificeerbare indicatoren (die voor verwezenlijkingen en resultaten) worden de bereikte resultaten doorgaans aangegeven door de begunstigden. Voor sommige indicatoren wordt dit gedaan door het gemeenschappelijk secretariaat.

Het is normaal dat de bijdrage die specifieke projecten leveren aan de algemene doelstellingen moeilijk vast te stellen is.

77.

De Commissie moedigt de lidstaten aan slechts een minimaal aantal relevante indicatoren te selecteren. In het kader van de vereenvoudigingsoperatie (mededeling van 25 april 2003 — C(2003) 1255) heeft zij deze aanbeveling aan de lidstaten in herinnering gebracht.

78.

De Commissie heeft de lidstaten aangemoedigd informatiesystemen voor het beheer van de projecten te installeren en gegevensbanken op te zetten voor het verzamelen van gegevens in verband met indicatoren.

CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN

79.

De vertraging die is opgelopen bij de publicatie van de richtsnoeren en de goedkeuring van de programma’s heeft geen beslissende invloed gehad op de kwaliteit van de programma’s (zie de antwoorden op de paragrafen 28-29 en 36-39). Wat de evaluatie betreft is vooruitgang geboekt door sterkere kwantificering van de doelstellingen, al bleef deze vooruitgang beperkt als gevolg van de immateriële aard van een aantal ervan (zie het antwoord op paragraaf 21).

80.

Het systeem voor het beheer van de CIP’s is dankzij de richtsnoeren van de Commissie sterk vooruitgegaan ten opzichte van de voorgaande periode. Op basis van de huidige ervaring en de uitwisseling tussen de beheersinstanties in het kader van het Interact-programma worden verdere vorderingen verwacht. Voor de komende programmeringsperiode wil de Commissie de Raad een nieuw rechtsinstrument voorstellen om het opzetten van gemeenschappelijke structuren te vergemakkelijken.

81.

Wat betreft de analyses waarover zij de beschikking had, verwijst de Commissie naar haar antwoord op de opmerkingen in paragraaf 18. Zoals aangegeven bij de paragrafen 17 en 58 is de algemene doelstelling van de grensoverschrijdende samenwerking de totstandbrenging van een grensoverschrijdende economie door het ontwikkelen van grensoverschrijdende sociaal-economische zones met als uitgangspunt de twee economieën die door de grens worden gescheiden. Dit betekent dat alle mogelijkheden voor de ontwikkeling van samenwerking tussen overheden en sociaal-economische actoren aan weerszijden van de grens moeten worden bevorderd. Daaruit vloeit voort dat de richtsnoeren opzettelijk in een relatief breed toepassingsgebied voorzien. Niettemin is het voor bepaalde CIP’s mogelijk gebleken, door de identificatie van specifieke grensoverschrijdende problematiek, gerichte doelstellingen vast te stellen en de beschikbare middelen op die doelstellingen te concentreren. Deze twee benaderingen sluiten elkaar dus niet uit, zoals blijkt uit de voorbeelden van gerichtheid op dergelijke problemen die de Rekenkamer in paragraaf 58 geeft.

82.

De Commissie verwijst naar haar antwoorden op de paragrafen 26 en 55.

83.

Aangezien de lidstaten feitelijk vóór de publicatie met de richtsnoeren bekend waren, en de Commissie bij het uitwerken van de voorstellen regelmatig in contact was met de regio’s, denkt zij niet dat de kwaliteit van de programma’s heeft geleden onder de vertraging die bij de publicatie van de richtsnoeren was opgelopen. Zij verwijst naar haar antwoord op paragraaf 28.

84.

De Commissie heeft de beoordeling van de kwaliteit van de ingediende voorstellen op systematische wijze georganiseerd en houdt toezicht op de manier waarop haar opmerkingen in aanmerking worden genomen. Dat zij haar eisen niet in alle gevallen kan doorzetten, komt doordat zij complexe onderhandelingen voert met een groep partners die ook met elkaar over de gevraagde aanpassingen moeten onderhandelen.

85.

Vertraging is niet alleen opgelopen bij het onderzoek van de voorstellen door de Commissie, maar is ook veroorzaakt door de trage reactie van de lidstaten, die onderling overleg moesten plegen en een akkoord bereiken over de door de Commissie gevraagde verbeteringen. Zoals uitgelegd in de paragrafen 37 en 38 duurde dat over het algemeen langer dan het onderzoek door de Commissie.

Wat betreft het geringe gebruik van de betalingskredieten verwijst de Commissie naar haar antwoord op paragraaf 39.

86.

Het streven naar consensus, noodzakelijk voor programma’s waarbij meerdere lidstaten betrokken zijn, en het doel van de programma’s leiden tot CIP’s die gericht zijn op intensievere samenwerking en niet op tevoren gedefinieerde sectoren van activiteit. De Commissie verwijst ook naar haar antwoorden op de paragrafen 58 en 59.

87.

De Commissie meent dat wat gemeenschappelijke structuren betreft nog verbeteringen nodig zijn. Het is bemoedigend dat de uniciteit van het financieringsplan in de meeste gevallen wordt gerespecteerd, ondanks dat de aan de structuurfondsen toegewezen middelen per lidstaat worden uitgesplitst.

88.

De Commissie verwijst naar haar antwoord op paragraaf 52.

89.

Zoals de Commissie heeft uiteengezet in paragraaf 63, zijn door de bottom up-benadering punten van zorg naar voren gekomen die door de analyses van de deskundigen niet zijn vastgesteld. Deze redenen voor bezorgdheid van de regionale en lokale autoriteiten in de grensgebieden voegen zich bij de studies die de deskundigen hebben verricht om de strategie en de prioriteiten vast te stellen. Het meten van de impact van de CIP’s is bemoeilijkt door de immateriële aard van de samenwerkingsdoelstellingen (zie het antwoord op paragraaf 73). De Commissie heeft gelet op de analyse van de uitgangssituatie. Zij heeft om deze reden contextindicatoren voorgesteld.

90.

De hoofddoelstelling van de CIP’s voor grensoverschrijdende samenwerking is het ontwikkelen van grensoverschrijdende sociale en economische zones op basis van gemeenschappelijke strategieën voor duurzame territoriale ontwikkeling, en niet slechts het oplossen van problemen die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de aanwezigheid van grenzen. Het essentiële punt is het overwinnen van de grote handicap van deze gebieden: de zwakke banden tussen actoren die zich in elkaars nabijheid bevinden, maar in twee verschillende lidstaten. Dit verhindert niet dat in de programma’s wordt gestreefd naar het oplossen van bepaalde specifieke problemen die samenhangen met de aanwezigheid van de grenzen.

91.

De prioriteiten en maatregelen zijn gericht op het oplossen van het grote probleem van het geringe verband tussen de actoren. Er wordt niet alleen gezocht naar specifieke problemen die een sectorale gerichtheid van de maatregelen rechtvaardigen. De maatregelen zijn veeleer gericht op processen die de samenwerking bevorderen en niet op bepaalde sectoren van activiteit, zulks gezien de doelstelling om grensoverschrijdende economische zones tot stand te brengen.

92.

De doelstelling die de Commissie in haar richtsnoeren voor onderdeel C heeft vastgesteld, namelijk om „het regionaal beleid en de instrumenten daarvan doelmatiger te maken”, beantwoordt aan een behoefte die slechts door de overheid exact kan worden weergegeven door haar beleid te vergelijken met dat van haar tegenhangers in andere lidstaten. De bottom up-benadering is derhalve volledig gerechtvaardigd. Het is vanzelfsprekend moeilijk voor een dergelijke doelstelling op theoretische wijze relevante indicatoren te identificeren. De Commissie en de lidstaten zijn dan ook overeengekomen de indicatoren op pragmatische wijze vast te stellen na onderzoek van de eerste reeksen geselecteerde projecten.

93.

De complementariteit is met name te vinden in het element van grensoverschrijdende samenwerking dat een aanvulling vormt op de klassieke economische ontwikkeling.

94.

Het merendeel van de gefinancierde maatregelen vloeit voort uit de bottom up-benadering. In dit verband meent de Commissie dat de uitwisseling van ervaringen leidt tot verbetering van de knowhow van de betrokken organisaties en in bepaalde gevallen een voorwaarde is voor de ontwikkeling van innoverende maatregelen en een betere benutting van de openbare middelen.

95.

Enerzijds impliceert de bottom up-benadering, zoals uiteengezet in het antwoord op paragraaf 63, dat bij de vaststelling van doelstellingen rekening wordt gehouden met het standpunt van de partners en niet alleen met de SWOT-analyse. Anderzijds is de algemene doelstelling van de grensoverschrijdende CIP’s het ontwikkelen van samenwerking tussen overheden en organisaties van allerlei aard aan weerszijden van de grens (zie paragraaf 58).

96.

De Commissie erkent dat het aantal indicatoren vaak te groot is. Anderzijds zijn bepaalde doelstellingen van immateriële aard, die voor de Interreg-programma’s kenmerkend zijn, niet gemakkelijk te vangen in gekwantificeerde indicatoren.

97.

Het programma Interact laat zien hoeveel belang de Commissie en de lidstaten hechten aan verbetering van het concept en de uitvoering van deze programma’s door uitwisseling van methoden en ervaringen tussen de beheerders, de lidstaten en de Commissie.

a)

De Commissie onderzoekt de problemen met de indicatoren in het kader van de tussentijdse beoordelingsrapporten (zie antwoord op paragraaf 73).

b)

De Rekenkamer erkent zelf (paragraaf 67) dat het merendeel van de tot dusver geselecteerde projecten een trans-Europees karakter heeft. Anderzijds meent de Commissie niet dat de projecten er uitsluitend op zouden moeten zijn gericht oplossingen te bieden voor specifieke problemen die samenhangen met de aanwezigheid van een grens (zie de paragrafen 58 en 63).

98.

a)

Het programma Interact draagt ook bij tot de voorbereidingen voor de toekomst. De Commissie is echter van mening dat, gezien de diversiteit van de bestaande situaties, analyses moeten worden verricht voor elke grens apart in het kader van een breed partnerschap, onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten die met de grensoverschrijdende programma’s zijn belast en niet onder verantwoordelijkheid van de Commissie.

b)

De Commissie zal voor alle doelstellingen van de volgende programmeringsperiode (2007-2013) voorstellen dat de Raad strategische richtsnoeren van de Unie voor het cohesiebeleid vaststelt. Die richtsnoeren zullen dienen als raamwerk voor de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de programmering van het fonds, met inbegrip van de doelstelling van territoriale samenwerking in Europa.

e)

De Commissie zal vóór de start van de volgende programmeringsperiode de richtsnoeren en methodologische documenten presenteren.

g)

De Commissie heeft aangekondigd dat de programmacomplementen in de volgende programmeringsperiode worden afgeschaft.

h)

De Commissie onderzoekt de aanbeveling van de Rekenkamer in de context van de voorbereiding van de volgende programmeringsperiode.

i)

De Commissie zal de Raad over dit onderwerp een specifieke verordening voorstellen.