ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 284

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

47e jaargang
20 november 2004


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2004/C 284/1

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 september 2004 in zaak C-275/02 (verzoek van het Verwaltungsgericht Stuttgart om een prejudiciële beslissing): Engin Ayaz tegen Land Baden-Württemberg (Associatie EEG-Turkije — Vrij verkeer van werknemers — Artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad — Personele werkingssfeer — Begrip gezinslid van tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer — Stiefzoon van een dergelijke werknemer)

1

2004/C 284/2

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 september 2004 in zaak C-280/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Artikel 5, leden 1 en 2, en bijlage II — Verzuim om kwetsbare gebieden aan te wijzen — Begrip eutrofiëring — Achterwege blijven van strengere behandeling van afvalwater in kwetsbare gebieden)

1

2004/C 284/3

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 september 2004 in zaak C-297/02: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (EOGFL — Goedkeuring van rekeningen — Openbare opslag van alcohol — Productiesteun voor olijfolie — Begrotingsjaren 1997, 1998 en 1999 — Beschikking 2002/523/EG)

2

2004/C 284/4

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 september 2004 in zaak C-414/02 (verzoek om een prejudiciële beslissing van het Verwaltungsgerichtshof): Spedition Ulustrans, Uluslararasi Nakliyat ve. Tic. A.S. Istanbul tegen Finanzlandesdirektion für Oberösterreich (Communautair douanewetboek — Artikel 202 — Ontstaan van douaneschuld — Op onregelmatige wijze in douanegebied van Gemeenschap binnenbrengen — Begrip schuldenaar van dergelijke schuld — Uitbreiding tot werkgever van schuld van werknemer die onregelmatig heeft gehandeld bij nakomen van douaneverplichtingen)

2

2004/C 284/5

Arrest van het Hof (grote kamer) van 14 september 2004 in zaak C-19/03 (verzoek van het Landgericht München I om een prejudiciële beslissing): Verbraucher-Zentrale Hamburg eV tegen O2 (Germany) GmbH & Co. OHG (Economisch en monetair beleid — Verordening (EG) nr. 1103/97 — Invoering van euro — Omrekening tussen nationale munteenheden en euro-eenheid — Afronding van te betalen of te boeken geldbedragen na omrekening — Overeenkomst in telecommunicatiesector — Begrip te betalen of te boeken geldbedrag — Tarifering per minuut van telefoongesprekken)

3

2004/C 284/6

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 september 2004 in zaak C-107/03 P: Procter & Gamble Company tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Driedimensionaal merk in vorm van stuk zeep — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen)

3

2004/C 284/7

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 september 2004 in zaak C-150/03 P: Chantal Hectors en Europees Parlement (Hogere voorziening — Ambtenaren — Tijdelijke functionarissen bij politieke fracties van Europees Parlement — Aanwerving — Afwijzing van sollicitatie — Motivering — Vereiste van specifieke motivering)

4

2004/C 284/8

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 september 2004 in zaak C-319/03 (verzoek van het Tribunal administratif de Paris om een prejudiciële beslissing): Serge Briheche tegen Ministre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale en Ministre de la Justice (Sociale politiek — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen — Artikel 141, lid 4, EG — Richtlijn 76/207/EEG — Voorwaarden voor toegang tot openbare ambten — Bepalingen krachtens welke enkel tegenover niet-hertrouwde weduwen geen beroep kan worden gedaan op leeftijdsgrenzen voor de toegang tot dergelijke ambten)

4

2004/C 284/9

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 september 2004 in zaak C-359/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Richtlijn 90/270/EEG — Bescherming van werknemers — Werken met beeldschermapparatuur — Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid — Niet-omzetting)

5

2004/C 284/0

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 30 september 2004 in zaak C-417/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/18/EG — Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

5

2004/C 284/1

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 september 2004 in zaak C-481/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijnen 2001/12/EG en 2001/13/EG — Spoorwegen in de Gemeenschap — Ontwikkeling — Billijke, eenvormige en niet-discriminerende voorwaarden voor toegang tot infrastructuur — Vergunningen van spoorwegondernemingen — Gemeenschappelijke regeling — Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)

6

2004/C 284/2

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 30 september 2004 in zaak C-496/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/59/EG — Niet-omzetting)

6

2004/C 284/3

Zaak C-357/04 P: Hogere voorziening, op 17 augustus 2004 ingesteld door A. Andolfi tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 27 mei 2004 in zaak T-379/02, A. Andolfi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

6

2004/C 284/4

Zaak C-363/04: Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Michaniki AE en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon

7

2004/C 284/5

Zaak C-364/04: Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Michaniki AE en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon

7

2004/C 284/6

Zaak C-365/04: Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Tholos Anonymi Techniki Touristiki Emporiki Pliroforiki, Viomichaniki Etaireia en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon

8

2004/C 284/7

Zaak C-367/04 P: Hogere voorziening, op 24 augustus 2004 ingesteld door Deutsche Post AG en DHL Express (Italy) Srl (voorheen: DHL International Srl) tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer – uitgebreid) van 27 mei 2004 in zaak T-358/02, Deutsche Post AG en DHL International Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door de Italiaanse Republiek en Poste Italiane SpA

8

2004/C 284/8

Zaak C-388/04: Verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court), van 24 augustus 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen The Queen, op verzoek van South Western Fish Producers' Organisation Ltd e.a. en Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

9

2004/C 284/9

Zaak C-403/04 P: Hogere voorziening, op 22 september 2004 ingesteld door Sumitomo Metal Industries Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

9

2004/C 284/0

Zaak C-405/04 P: Hogere voorziening, op 22 september 2004 ingesteld door Nippon Steel Corp. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

10

2004/C 284/1

Zaak C-406/04: Verzoek van de Arbeidsrechtbank Brussel (17de kamer) van 8 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Gérald De Cuyper en Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening

11

2004/C 284/2

Zaak C-415/04: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 24 september 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede

11

2004/C 284/3

Zaak C-419/04: Verzoek van de Cour d'appel de Poitiers (Tweede civiele kamer) van 21 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Conseil général de la Vienne en Directeur général des douanes et droits indirects

11

2004/C 284/4

Zaak C-420/04 P: Hogere voorziening, op 29 september 2004 ingesteld door Georgios Gouvras tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, G. Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

12

2004/C 284/5

Zaak C-422/04: Verzoek van het Bundesverwaltungsgericht van 7 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen ISIS Multimedia Net GmbH & Co. KG en Bundesrepublik Deutschland

13

2004/C 284/6

Zaak C-429/04: Beroep, op 30 september 2004 ingesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk België

13

2004/C 284/7

Doorhaling van zaak C-362/03

13

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2004/C 284/8

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 september 2004 in zaak T-156/94, Siderúrgica Aristrain Madrid SL tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (EGKS-Verdrag — Mededinging — Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen — Europese balkenproducenten — Toerekenbaarheid van onrechtmatige gedraging — Geldboete — Hogere voorziening — Verwijzing naar Gerecht)

14

2004/C 284/9

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 16 september 2004 in zaak T-274/01, Valmont Nederland BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Steunmaatregelen van de staten — Begrip — Voordeel — Verkoopprijs grond — Financiering van parkeerplaats)

14

2004/C 284/0

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 21 september 2004 in zaak T-104/02, Société française de transports Gondrand Frères SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Kwijtschelding van invoerrechten — Artikel 1, lid 3, van verordening (EG) nr. 3319/94 — Begrip bijzondere situatie in de zin van artikel 905 van verordening (EEG) nr. 2454/93 — Antidumpingrecht op invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Polen — Rechtstreekse facturering aan importeur)

15

2004/C 284/1

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 september 2004 in zaak T-290/02, Associazione Consorzi Tessili (Ascontex) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling — Communautair initiatief voor midden- en kleinbedrijf — Organisatie van IBEX-afnemersbeurzen — Intrekking en verzoek tot terugbetaling van financiële bijstand — Verordening (EEG) nr. 4253/88 — Artikel 24 — Beroep tot nietigverklaring)

15

2004/C 284/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 21 september 2004 in zaak T-325/02, Michel Soubies tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Nieuwe tewerkstelling van ambtenaar in rang A 3 als adviseur ad personam — Herstructurering van secretariaat-generaal — Overeenstemming tussen rang en ambt)

16

2004/C 284/3

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 16 september 2004 in zaak T-342/02, Metro-Goldwyn-Mayer Lion Corp. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Reikwijdte van onderzoeksverplichting — Omzetting in aanvraag voor nationaal merk — Artikel 58 van verordening (EG) nr. 40/94)

16

2004/C 284/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg 14 september 2004 in zaak T-183/03, Applied Molecular Evolution Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Woordmerk APPLIED MOLECULAR EVOLUTION — Absolute weigeringsgronden — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 — Beschrijvend teken)

16

2004/C 284/5

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 september 2004 in zaak T-254/03, José Manuel López Cejudo tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Toelage wegens bijzondere levensomstandigheden — Woning — Artikelen 5 en 10 van bijlage X bij Statuut)

17

2004/C 284/6

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 mei 2004 in zaak T-391/02, Bundesverband der Nahrungsmittel- und Speiseresteverwertung eV, Jozef Kloh tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 1774/2002 — Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten — Kennelijke niet- ontvankelijkheid)

17

2004/C 284/7

Zaak T-287/04: Beroep, op 13 juli 2004 ingesteld door Lorte, Sociedad Limitada, Oleo Unión, Federación Empresarial de Organizaciones de Productores de Aceite de Oliva, en Unaproliva, Unión de organizaciones de productores de Aceite de Oliva, tegen Raad van de Europese Unie

17

2004/C 284/8

Zaak T-299/04: Beroep, op 7 juli 2004 ingesteld door Abdelghani Selmani tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

18

2004/C 284/9

Zaak T-330/04: Beroep, op 9 augustus 2004 ingesteld door Jörg-Michael Fetzer tegen Europees Parlement

19

2004/C 284/0

Zaak T-331/04: Beroep, op 11 augustus 2004 ingesteld door Stephen Stork tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

20

2004/C 284/1

Zaak T-332/04: Beroep, op 6 augustus 2004 ingesteld door SEBIRAN, S.L. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

20

2004/C 284/2

Zaak T-341/04: Beroep, op 13 augustus 2004 ingesteld door DATAC AG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

21

2004/C 284/3

Zaak T-357/04: Beroep, op 31 augustus 2004 ingesteld door Marguerite Chetcuti tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

21

2004/C 284/4

Zaak T-358/04: Beroep, op 30 augustus 2004 ingesteld door Georg Neumann GmbH, Berlin, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

22

2004/C 284/5

Zaak T-359/04: Beroep, op 30 augustus 2004 ingesteld door The British Aggregates Association Limited, Healy Bros. Limited en DK Trotter & Sons Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

22

2004/C 284/6

Zaak T-363/04: Beroep, op 31 augustus 2004 ingesteld door Koipe Corporación, S.L. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

23

2004/C 284/7

Zaak T-365/04: Beroep, op 10 september 2004 ingesteld door Dominique Cantoni tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2004/C 284/8

Zaak T-367/04: Beroep, op 15 september 2004 ingesteld door Gibtelecom Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2004/C 284/9

Zaak T-373/04: Beroep, op 12 september 2004 ingesteld door Eric Mathias Fries Guggenheim tegen Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP)

25

2004/C 284/0

Zaak T-374/04: Beroep, op 20 september 2004 ingesteld door Bondsrepubliek Duitsland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2004/C 284/1

Zaak T-376/04: Beroep, op 17 september 2004 ingesteld door Polyelectrolyte Producers Group tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

26

2004/C 284/2

Zaak T-377/04: Beroep, op 16 september 2004 ingesteld door Bart Nijs tegen Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

26

2004/C 284/3

Zaak T-379/04: Beroep, op 17 september 2004 ingesteld door J. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2004/C 284/4

Zaak T-385/04: Beroep, op 20 september 2004 ingesteld door G. Valero Jordana tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2004/C 284/5

Zaak T-386/04: Beroep, op 27 september 2004 ingesteld door Eridania Sadam Spa e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

28

2004/C 284/6

Zaak T-388/04: Beroep, op 28 september 2004 ingesteld door Habib Kachakil Amar tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

29

2004/C 284/7

Zaak T-392/04: Beroep, op 24 september 2004 ingesteld door Salvatore Gagliardi tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

29

2004/C 284/8

Doorhaling van zaak T-224/02

30

2004/C 284/9

Doorhaling van zaak T-306/02

30

 

III   Bekendmakingen

2004/C 284/0

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 273 van 6.11.2004

31

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/1


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 30 september 2004

in zaak C-275/02 (verzoek van het Verwaltungsgericht Stuttgart om een prejudiciële beslissing): Engin Ayaz tegen Land Baden-Württemberg (1)

(Associatie EEG-Turkije - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad - Personele werkingssfeer - Begrip „gezinslid” van tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer - Stiefzoon van een dergelijke werknemer)

(2004/C 284/01)

Procestaal: Duits

In zaak C-275/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) bij beschikking van 11 juli 2002, ingekomen bij het Hof op 26 juli 2002, in de procedure Engin Ayaz tegen Land Baden-Württemberg, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, J. N. Cunha Rodrigues, R. Schintgen (rapporteur) en F. Macken, rechters, advocaat-generaal: L. A. Geelhoed, griffier: R. Grass, op 30 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatieraad, ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd dat de stiefzoon van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die minder dan 21 jaar oud is of te zijnen laste, gezinslid van de werknemer is in de zin van deze bepaling en de rechten geniet die dit besluit hem toekent, wanneer hem rechtsgeldig toestemming is verleend om zich bij die werknemer in de lidstaat van ontvangst te voegen.


(1)  PB C 261 van 26.10.2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/1


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 23 september 2004

in zaak C-280/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Artikel 5, leden 1 en 2, en bijlage II - Verzuim om kwetsbare gebieden aan te wijzen - Begrip „eutrofiëring” - Achterwege blijven van strengere behandeling van afvalwater in kwetsbare gebieden)

(2004/C 284/02)

Procestaal: Frans

In zaak C-280/02, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 30 juli 2002, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: aanvankelijk M. Nolin, vervolgens G. Valero Jordana en F. Simonetti) tegen Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues, D. Petrausch en E. Puisais), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, F. Macken (rapporteur), en N. Colneric, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 23 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door te hebben verzuimd:

de Seine-baai, de Seine stroomafwaarts van de samenvloeiing met de Andelle, de kustwateren van het bekken Artois-Picardie, de Vilaine-baai, de ankerplaats van Lorient, het estuarium van de Elorn, de Douarnenez-baai, de Concarneau-baai, de golf van Morbihan, de Vistre stroomafwaarts van Nîmes alsmede de Étang de Thau, aan te wijzen als kwetsbare gebieden uit oogpunt voor eutrofiëring, en

het stedelijk afvalwater dat afkomstig is van de in de brief van 12 december 2000 de Franse autoriteiten genoemde agglomeraties – niet zijnde Vichy, Aix-en-Provence, Mâcon, Créhange, Saint-Avold, Bailleul, Aurillac, Montauban, Châtillon-sur-Seine en Gray – en van de agglomeratie van Montpellier, alsmede het stedelijk afvalwater dat afkomstig is van agglomeraties met een inwonerequivalent (i.e.) van meer dan 10 000 in de Seine-baai, de Seine stroomafwaarts van de samenvloeiing met de Andelle, de kustwateren van het bekken Artois-Picardie, de Vilaine-baai, de ankerplaats van Lorient, het estuarium van de Elorn, de baai van Douarnenez, de baai van Concarneau, de golf van Morbihan, de Vistre stroomafwaarts van Nîmes alsmede de Étang de Thau, aan een strengere behandeling te onderwerpen,

heeft de Franse Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 5, leden 1 en 2, en bijlage II van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 219 van 14.9.2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/2


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 23 september 2004

in zaak C-297/02: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Openbare opslag van alcohol - Productiesteun voor olijfolie - Begrotingsjaren 1997, 1998 en 1999 - Beschikking 2002/523/EG)

(2004/C 284/03)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-297/02, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 21 augustus 2002, Italiaanse Republiek (gemachtigde: I.M. Braguglia, bijgestaan door M. Fiorilli) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: A. Aresu), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, waarnemend voor de president van de Derde kamer, R. Schintgen en N. Colneric (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: F.G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 23 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 12 oktober 2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/2


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 23 september 2004

in zaak C-414/02 (verzoek om een prejudiciële beslissing van het Verwaltungsgerichtshof): Spedition Ulustrans, Uluslararasi Nakliyat ve. Tic. A.S. Istanbul tegen Finanzlandesdirektion für Oberösterreich (1)

(Communautair douanewetboek - Artikel 202 - Ontstaan van douaneschuld - Op onregelmatige wijze in douanegebied van Gemeenschap binnenbrengen - Begrip schuldenaar van dergelijke schuld - Uitbreiding tot werkgever van schuld van werknemer die onregelmatig heeft gehandeld bij nakomen van douaneverplichtingen)

(2004/C 284/04)

Procestaal: Duits

In zaak C-414/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 6 november 2002, ingekomen bij het Hof op 19 november 2002, in de procedure: Spedition Ulustrans, Uluslararasi Nakliyat ve. Tic. A.S. Istanbul tegen Finanzlandesdirektion für Oberösterreich, heeft het Hof van Justitie (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen en F. Macken, rechters, advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: R. Grass, op 23 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 202, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als § 79, lid 2, Zollrechts-Durchführungsgesetz (wet ter uitvoering van het douanerecht), op grond waarvan de werkgever, ingeval aan invoerrechten onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, medeschuldenaar wordt van de douaneschuld van de werknemer die de goederen heeft binnengebracht in het kader van de vervulling van de opdracht waarmee hij door zijn werkgever was belast, mits deze regeling bepaalt dat de werkgever aan het binnenbrengen van de goederen moet hebben deelgenomen en wist of redelijkerwijze had moeten weten dat zij op onregelmatige wijze werden binnengebracht.


(1)  PB C 19 van 25.1.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/3


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 14 september 2004

in zaak C-19/03 (verzoek van het Landgericht München I om een prejudiciële beslissing): Verbraucher-Zentrale Hamburg eV tegen O2 (Germany) GmbH & Co. OHG (1)

(Economisch en monetair beleid - Verordening (EG) nr. 1103/97 - Invoering van euro - Omrekening tussen nationale munteenheden en euro-eenheid - Afronding van te betalen of te boeken geldbedragen na omrekening - Overeenkomst in telecommunicatiesector - Begrip „te betalen of te boeken geldbedrag” - Tarifering per minuut van telefoongesprekken)

(2004/C 284/05)

Procestaal: Duits

In zaak C-19/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Landgericht München I (Duitsland), bij beschikking van 17 december 2002, ingeschreven bij het Hof op 20 januari 2003, in de procedure: Verbraucher-Zentrale Hamburg eV tegen O2 (Germany) GmbH & Co. OHG, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur) en J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresidenten, R. Schintgen, F. Macken, N. Colneric en S. von Bahr, rechters, advocaat-generaal: M. Poiares Maduro, griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 14 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Een tarief zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde prijs per minuut is geen te betalen of te boeken geldbedrag in de zin van artikel 5, eerste zin, van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro, en hoeft derhalve niet in alle gevallen op de dichtstbijzijnde cent te worden afgerond. Hieraan doet niet af dat dit tarief gebaseerd is op een bepaald veelvoud van de eenheid die dient voor de berekening van het eindbedrag van de factuur, of dat dit tarief voor de consument de bepalende factor is voor de prijs van goederen of diensten.

2)

Verordening nr. 1103/97 moet aldus worden uitgelegd, dat zij zich niet ertegen verzet dat andere dan te betalen of te boeken bedragen op de dichtstbijzijnde cent worden afgerond, op voorwaarde dat deze afronding het bij artikel 3 van deze verordening verzekerde beginsel van continuïteit van contracten en het door voornoemde verordening beoogde doel van neutraliteit van de overgang op de euro in acht neemt, dat wil zeggen dat de afronding de door de economische subjecten – met inbegrip van de consumenten – aangegane contractuele verbintenissen niet mag aantasten en geen reële invloed mag hebben op de daadwerkelijk te betalen prijs.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/3


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 23 september 2004

in zaak C-107/03 P: Procter & Gamble Company tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Driedimensionaal merk in vorm van stuk zeep - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen)

(2004/C 284/06)

Procestaal: Frans

In zaak C-107/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 27 februari 2003, Procter & Gamble Company, gevestigd te Cincinnatti (Verenigde Staten), (advocaat: T. van Innis), andere partij bij de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: O. Montalto en I. de Medrano Caballero), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, J. N. Cunha Rodrigues en F. Macken (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer, griffier: R. Grass, op 23 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Procter & Gamble Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 146 van 21.6.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/4


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 23 september 2004

in zaak C-150/03 P: Chantal Hectors en Europees Parlement (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaren - Tijdelijke functionarissen bij politieke fracties van Europees Parlement - Aanwerving - Afwijzing van sollicitatie - Motivering - Vereiste van specifieke motivering)

(2004/C 284/07)

Procestaal: Frans

In zaak C-150/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 31 maart 2003, Chantal Hectors, wonende te Mont-sur-Rolle (Zwitserland) (avocats: G. Vandersanden en L. Levi), andere partij bij de procedure: Europees Parlement (gemachtigden: H. von Hertzen en J. F. de Wachter), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues en N. Colneric, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 23 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 23 januari 2003, Hectors/Parlement (T-181/01), wordt vernietigd.

2)

De besluiten van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag waarbij B. wordt aangesteld in het ambt van Nederlandstalig administrateur bij de fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten van het Europees Parlement en de sollicitatie van Hectors naar dit ambt wordt afgewezen, alsmede het besluit tot afwijzing van de klacht van deze laatste, worden nietig verklaard.

3)

De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen.

4)

Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten van de hogere voorziening en, behalve in zijn eigen kosten, in de helft van de kosten die Hectors bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft gemaakt.


(1)  PB C 112 van 10.5.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/4


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 30 september 2004

in zaak C-319/03 (verzoek van het Tribunal administratif de Paris om een prejudiciële beslissing): Serge Briheche tegen Ministre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale en Ministre de la Justice (1)

(Sociale politiek - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Artikel 141, lid 4, EG - Richtlijn 76/207/EEG - Voorwaarden voor toegang tot openbare ambten - Bepalingen krachtens welke enkel tegenover niet-hertrouwde weduwen geen beroep kan worden gedaan op leeftijdsgrenzen voor de toegang tot dergelijke ambten)

(2004/C 284/08)

Procestaal: Frans

In zaak C-319/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunal administratif de Paris (Frankrijk) bij beslissing van 3 juli 2003, ingekomen op 24 juli 2003, in de procedure Serge Briheche tegen Ministre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale en Ministre de la Justice, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen, F. Macken (rapporteur) en N. Colneric, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 30 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

De artikelen 3, lid 1, en 2, lid 4, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten niet kunnen worden tegengeworpen aan niet-hertrouwde weduwen die verplicht zijn om te werken, maar wel aan niet-hertrouwde weduwnaren die zich in dezelfde situatie bevinden.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/5


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 30 september 2004

in zaak C-359/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 90/270/EEG - Bescherming van werknemers - Werken met beeldschermapparatuur - Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid - Niet-omzetting)

(2004/C 284/09)

Procestaal: Duits

In zaak C-359/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 19 augustus 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: D. Martin en H. Kreppel) tegen Republiek Oostenrijk (gemachtigde: E. Riedl), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, S. von Bahr en A. Borg Barthet (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: R. Grass, op 30 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om volledig uitvoering te geven aan richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), is de Republiek Oostenrijk de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 264 van 1.11.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/5


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 30 september 2004

in zaak C-417/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/18/EG - Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2004/C 284/10)

Procestaal: Frans

In zaak C-417/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 3 oktober 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: B. Stromsky) tegen Koninkrijk België (gemachtigde: E. Dominkovits), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, K. Schiemann, (rapporteur), en M. Ilešič, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 30 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad, is het Koninkrijk België, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 275 van 15.11.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/6


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 30 september 2004

in zaak C-481/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg (1)

(Niet-nakoming - Richtlijnen 2001/12/EG en 2001/13/EG - Spoorwegen in de Gemeenschap - Ontwikkeling - Billijke, eenvormige en niet-discriminerende voorwaarden voor toegang tot infrastructuur - Vergunningen van spoorwegondernemingen - Gemeenschappelijke regeling - Niet-omzetting binnen voorgeschreven termijn)

(2004/C 284/11)

Procestaal: Frans

In zaak C-481/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 19 november 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: W. Wils) tegen Groothertogdom Luxemburg (gemachtigden: S. Schreiner en M. Thill), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, A. La Pergola en U. Lõhmus (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 30 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om uitvoering te geven aan richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap en aan richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 7 van 10.1.2004.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/6


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 30 september 2004

in zaak C-496/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/59/EG - Niet-omzetting)

(2004/C 284/12)

Procestaal: Frans

In zaak C-496/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 24 november 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C.-F. Durand en F. Simonetti) tegen Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues en C. Mercier), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, N. Colneric en E. Juhász (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: F.G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 30 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen;

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 21 van 24.1.2004.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/6


Hogere voorziening, op 17 augustus 2004 ingesteld door A. Andolfi tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 27 mei 2004 in zaak T-379/02, A. Andolfi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-357/04 P)

(2004/C 284/13)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 17 augustus 2004 hogere voorziening ingesteld door A. Andolfi, vertegenwoordigd door S. Amato, advocaat, tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 27 mei 2004 in zaak T-379//02, A. Andolfi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirant concludeert dat het den Hove behage:

De hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg toe te wijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant betoogt dat – anders dan het Gerecht van eerste aanleg heeft beslist – zijn beroep, ingesteld op 18 december 2002, niet tardief was.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/7


Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Michaniki AE en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon

(Zaak C-363/04)

(2004/C 284/14)

Het Symvoulio tis Epikrateias heeft bij beschikking van 30 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 20 augustus 2004, in het geding tussen Michaniki AE en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Moet artikel 30, lid 4, van richtlijn 93/37/EEG (1) van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199), aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een aanbestedingsprocedure als die welke in de motivering van de onderhavige beschikking is beschreven (systeem van inschrijvingen, niet vergezeld van een schriftelijke motivering, met specifieke kortingspercentages voor groepen van prijzen en controle op het normale karakter van de specifieke kortingspercentages), de aanbestedende dienst verplicht is een bepaalde inhoud te geven aan de handeling waarbij hij een deelnemer verzoekt om preciseringen over een inschrijving die is bestempeld als abnormaal laag ten opzichte van een drempel die is bepaald door toepassing van een mathematische methode met kenmerken die analoog zijn aan die van de mathematische methode die in de motivering van de onderhavige beschikking is beschreven?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, volstaat het dan, om te voldoen aan de voornoemde bepaling van richtlijn 93/37/EEG, dat in de voormelde handeling de specifieke korting wordt vermeld, die de deelnemer voor een of meer groepen van prijzen heeft geboden en die de aanbestedende dienst als problematisch beschouwt, of is de aanbestedende dienst bovendien verplicht, de redenen aan te geven waarom hij die korting als problematisch beschouwt, met een door bewijzen gestaafde beoordeling van de marginale kosten voor de uitvoering van de overeenkomstige werken?


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 54.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/7


Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Michaniki AE en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon

(Zaak C-364/04)

(2004/C 284/15)

Het Symvoulio tis Epikrateias heeft bij beschikking van 30 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 20 augustus 2004, in het geding tussen Michaniki AE en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Moet artikel 30, lid 4, van richtlijn 93/37/EEG (1) van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199), aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een aanbestedingsprocedure als die welke in de motivering van de onderhavige beschikking is beschreven (systeem van inschrijvingen, niet vergezeld van een schriftelijke motivering, met specifieke kortingspercentages voor groepen van prijzen en controle op het normale karakter van de specifieke kortingspercentages), de aanbestedende dienst verplicht is een bepaalde inhoud te geven aan de handeling waarbij hij een deelnemer verzoekt om preciseringen over een inschrijving die is bestempeld als abnormaal laag ten opzichte van een drempel die is bepaald door toepassing van een mathematische methode met kenmerken die analoog zijn aan die van de mathematische methode die in de motivering van de onderhavige beschikking is beschreven?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, volstaat het dan, om te voldoen aan de voornoemde bepaling van richtlijn 93/37/EEG, dat in de voormelde handeling de specifieke korting wordt vermeld, die de deelnemer voor een of meer groepen van prijzen heeft geboden en die de aanbestedende dienst als problematisch beschouwt, of is de aanbestedende dienst bovendien verplicht, de redenen aan te geven waarom hij die korting als problematisch beschouwt, met een door bewijzen gestaafde beoordeling van de marginale kosten voor de uitvoering van de overeenkomstige werken?


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 54.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/8


Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias van 30 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Tholos Anonymi Techniki Touristiki Emporiki Pliroforiki, Viomichaniki Etaireia en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon

(Zaak C-365/04)

(2004/C 284/16)

Het Symvoulio tis Epikrateias heeft bij beschikking van 30 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 20 augustus 2004, in het geding tussen Tholos Anonymi Techniki Touristiki Emporiki Pliroforiki, Viomichaniki Etaireia en Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias & Dimosion Ergon, Syndesmos Technikon Etaireion Anoteron Taxeon, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Moet artikel 30, lid 4, van richtlijn 93/37/EEG (1) van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199), aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een aanbestedingsprocedure als die welke in de motivering van de onderhavige beschikking is beschreven (systeem van inschrijvingen, niet vergezeld van een schriftelijke motivering, met specifieke kortingspercentages voor groepen van prijzen en controle op het normale karakter van de specifieke kortingspercentages), de aanbestedende dienst verplicht is een bepaalde inhoud te geven aan de handeling waarbij hij een deelnemer verzoekt om preciseringen over een inschrijving die is bestempeld als abnormaal laag ten opzichte van een drempel die is bepaald door toepassing van een mathematische methode met kenmerken die analoog zijn aan die van de mathematische methode die in de motivering van de onderhavige beschikking is beschreven?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, volstaat het dan, om te voldoen aan de voornoemde bepaling van richtlijn 93/37/EEG, dat in de voormelde handeling de specifieke korting wordt vermeld, die de deelnemer voor een of meer groepen van prijzen heeft geboden en die de aanbestedende dienst als problematisch beschouwt, of is de aanbestedende dienst bovendien verplicht, de redenen aan te geven waarom hij die korting als problematisch beschouwt, met een door bewijzen gestaafde beoordeling van de marginale kosten voor de uitvoering van de overeenkomstige werken?


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 54.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/8


Hogere voorziening, op 24 augustus 2004 ingesteld door Deutsche Post AG en DHL Express (Italy) Srl (voorheen: DHL International Srl) tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer – uitgebreid) van 27 mei 2004 in zaak T-358/02, Deutsche Post AG en DHL International Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door de Italiaanse Republiek en Poste Italiane SpA

(Zaak C-367/04 P)

(2004/C 284/17)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 24 augustus 2004 hogere voorziening ingesteld door Deutsche Post AG en DHL Express (Italy) Srl (voorheen: DHL International Srl), vertegenwoordigd door J. Sedemund en T. Lübbig, Rechtsanwälte, gedomicilieerd te Freshfields Bruckhaus Deringer, Potsdamer Platz 1, D-10785 Berlijn, tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer – uitgebreid) in zaak T-358/02, Deutsche Post AG en DHL International Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Italiaanse Republiek en Poste Italiane SpA.

Rekwiranten concluderen dat het het Hof behage:

1.

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 mei 2004 in zaak T-358/02 (1), te vernietigen en het beroep van Deutsche Post AG en DHL Express (Italy) van 3 december 2002 ontvankelijk te verklaren;

2.

verweerster en de partijen die aan haar zijde zijn tussengekomen, te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 mei 2004 in zaak T-358/02 (Deutsche Post en DHL/Commissie). Bij deze beschikking heeft het Gerecht van eerste aanleg het op 3 december 2002 ingestelde beroep van Deutsche Post AG en DHL Express (Italy) Srl niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Gerecht hebben verzoeksters niet aangetoond dat zij beroep kunnen instellen. Rekwiranten voeren in hogere voorziening daartegen aan dat zij wel degelijk rechtstreeks en individueel door de beschikking van de Commissie worden geraakt en daardoor beroep kunnen instellen overeenkomstig artikel 230, vierde alinea, EG. Aangezien verzoeksters overigens ook belang hebben bij het beroep, moet bovengenoemde beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 mei 2004 volgens rekwiranten worden vernietigd en moet het beroep van Deutsche Post AG en DHL Express (Italy) van 3 december 2002 ontvankelijk worden verklaard.


(1)  PB C 228 van 11 september 2004.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/9


Verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court), van 24 augustus 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen The Queen, op verzoek van South Western Fish Producers' Organisation Ltd e.a. en Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

(Zaak C-388/04)

(2004/C 284/18)

De High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) heeft bij beschikking van 24 augustus 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 10 september 2004, in het geding tussen The Queen, op verzoek van South Western Fish Producers' Organisation Limited en anderen en Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„Zijn artikel 12 van verordening (EG) nr. 2287/2003 (1) van de Raad (PB L 344, blz. 1) en punt 6 van bijlage V daarbij, voorzover van toepassing op vaartuigen die vistuig van de in punt 4, sub b, van deze bijlage bedoelde categorie aan boord hebben, ongeldig met betrekking tot in het oostelijke deel van het Kanaal opererende boomkortrawlers met „kettingmatten”, omdat deze bepalingen:

(a)

in strijd zijn met de artikelen 33 en 34 EG,

(b)

onevenredig zijn,

(c)

in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, en/of

(d)

verzoeksters recht schenden om vrij van onnodige dwang een inkomen te verwerven?”


(1)  Van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften PB L 344 van 31.12.2003, blz. 1.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/9


Hogere voorziening, op 22 september 2004 ingesteld door Sumitomo Metal Industries Ltd tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-403/04 P)

(2004/C 284/19)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 september 2004 hogere voorziening ingesteld door Sumitomo Metal Industries Ltd, gevestigd te Osaka (Japan), vertegenwoordigd door C. Vajda QC en G. Sproul, Solicitor, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

i)

de hogere voorziening tegen het arrest in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00 volledig of gedeeltelijk toe te wijzen en dit arrest in zijn geheel of gedeeltelijk te vernietigen;

ii)

de artikelen 1 en 3 tot en met 6 van de beschikking, waar zij tot SMI zijn gericht, nietig te verklaren;

iii)

de Commissie zo nodig wegens schending van artikel 6, lid 1, EVRM te veroordelen tot betaling aan SMI van een schadevergoeding ten bedrage van € 1 012 332, zijnde de som van € 217 183 (extra kosten voor de bankwaarborg), € 620 249 (moratoire interesten), en € 175 000; en

iv)

de Commissie te verwijzen in de kosten van SMI, zowel van de procedure voor het Hof als die voor het Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg dient te worden vernietigd op de volgende gronden:

a)

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het een verkeerde maatstaf voor bewijs heeft gehanteerd in een zaak waarin rekwirante heeft aangetoond dat de verklaring van de Commissie onverenigbaar is met rekwirantes commercieel belang en bijgevolg onlogisch is;

b)

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het een verkeerde maatstaf voor bewijs heeft gehanteerd in een zaak waarin het schriftelijk bewijs dubbelzinnig is en rekwirante een plausible, alternatieve verklaring voor het betrokken optreden heeft gegeven;

c)

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het een verkeerde wettelijke maatstaf voor bewijs heeft gehanteerd met betrekking tot de mate waarin andere elementen vereist zijn ter ondersteuning van bestreden verklaringen die de Commissie als belangrijkste bewijs aanvoert maar die ongeloofwaardig en hoogst dubbelzinnig zijn en door andere bewijzen worden weersproken;

d)

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het op tegenstrijdige en niet-relevante gronden concludeert dat de verklaring van M. Becher (een werknemer van Mannesmann) van 21 april 1997 mogelijk de verklaringen met betrekking tot de gestelde inbreuk op project-transportbuizen van M. Verluca, bestuurder van Vallourec Oil Gas, bevestigt.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/10


Hogere voorziening, op 22 september 2004 ingesteld door Nippon Steel Corp. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-405/04 P)

(2004/C 284/20)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 september 2004 hogere voorziening ingesteld door Nippon Steel Corp., gevestigd te Tokio (Japan), vertegenwoordigd door J.-F. Bellis en K. Van Hove, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2004 in gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00 JFE Engineering Corp., Nippon Steel Corp., JFE Steel Corp. en Sumitomo Metal Industries/Commissie van de Europese Gemeenschappen, waar het op Nippon Steel Corporation betrekking heeft, te vernietigen;

de beschikking van de Europese Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (Zaak IV/E-1/35.860-B Naadloze stalen buizen), waar deze op Nippon Steel Corporation betrekking heeft, nietig te verklaren; of

subsidiair, indien de hogere voorziening van rekwirante met betrekking tot project-transportbuizen wordt toegewezen, de aan Nippon Steel Corporation opgelegde geldboete met twee-derden te verminderen; en

de Commissie te verwijzen in de kosten, zowel van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg als die voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg dient te worden vernietigd op de volgende gronden:

a.

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het een verkeerde maatstaf voor bewijs heeft gehanteerd in een zaak waarin rekwirante heeft aangetoond dat de verklaring van de Commissie onverenigbaar is met rekwirantes commercieel belang en bijgevolg onlogisch is;

b.

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het een verkeerde maatstaf voor bewijs heeft gehanteerd in een zaak waarin het schriftelijk bewijs dubbelzinnig is en rekwirante een plausible, alternatieve verklaring voor het betrokken optreden heeft gegeven;

c.

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het een verkeerde wettelijke maatstaf voor bewijs heeft gehanteerd met betrekking tot de mate waarin andere elementen vereist zijn ter ondersteuning van bestreden verklaringen die de Commissie als belangrijkste bewijs aanvoert maar die ongeloofwaardig en hoogst dubbelzinnig zijn en door andere bewijzen worden weersproken;

d.

het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, waar het op tegenstrijdige en niet-relevante gronden concludeert dat de verklaring van M. Becher (een werknemer van Mannesmann) van 21 april 1997 mogelijk de verklaringen met betrekking tot de gestelde inbreuk op project-transportbuizen van M. Verluca, bestuurder van Vallourec Oil Gas, bevestigt.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/11


Verzoek van de Arbeidsrechtbank Brussel (17de kamer) van 8 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Gérald De Cuyper en Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening

(Zaak C-406/04)

(2004/C 284/21)

De Arbeidsrechtbank Brussel (17de kamer) heeft bij vonnis van 8 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 23 september 2004, in het geding tussen Gérald De Cuyper en Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„Vormt de verplichting om effectief in België te verblijven, die artikel 66 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering stelt als voorwaarde voor de toekenning van uitkeringen aan een werkloze van 50 jaar of ouder die op basis van artikel 89 van dit koninklijk besluit vrijstelling geniet van de stempelplicht, die op haar beurt een vrijstelling van de voorwaarde van beschikbaarheid op de arbeidsmarkt meebrengt, een belemmering van de vrijheid van verkeer en van verblijf die iedere Europese burger is toegekend bij de artikelen 17 en 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap?

Voldoet deze verplichting van verblijf op het nationale grondgebied van de staat die bevoegd is voor de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen, die naar nationaal recht wordt gerechtvaardigd omdat zij noodzakelijk is voor het toezicht op de naleving van de wettelijke voorwaarden voor de uitkering aan werklozen, aan het vereiste van evenredigheid dat bij het nastreven van dit doel van algemeen belang in acht moet worden genomen, voorzover zij een beperking vormt van de vrijheid van verkeer en van verblijf die iedere Europese burger is toegekend bij de artikelen 17 en 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap?

Brengt deze verblijfsverplichting geen discriminatie tot stand tussen Europese burgers die onderdaan zijn van de lidstaat die bevoegd is voor de toekenning van de werkloosheidsuitkeringen, doordat dit recht wordt toegekend aan hen die geen gebruik maken van het hun bij de artikelen 17 en 18 van het Verdrag toegekende recht vrij te reizen en te verblijven, terwijl dit recht ontzegd wordt aan hen die hiervan gebruik willen maken, door het afschrikkend effect dat uitgaat van deze beperking?”


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/11


Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 24 september 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede

(Zaak C-415/04)

(2004/C 284/22)

De Hoge Raad der Nederlanden heeft, bij vonnis van 24 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 september 2004, in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Moet artikel 13, A, lid 1, letters g, h en i, van de Zesde richtlijn (1) zo worden opgevat dat de hiervóór omschreven dienstverlening bestaande uit de bemiddeling bij de opvang van nog niet-leerplichtige kinderen en schoolgaande kinderen buiten schooltijd bij gastouders, moet worden aangemerkt als een in een of meer van die bepalingen bedoelde dienst?


(1)  PB L 145, van 13 juni 1977, blz. 1–40.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/11


Verzoek van de Cour d'appel de Poitiers (Tweede civiele kamer) van 21 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Conseil général de la Vienne en Directeur général des douanes et droits indirects

(Zaak C-419/04)

(2004/C 284/23)

De Cour d'appel de Poitiers (Tweede civiele kamer) heeft bij beschikking van 21 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 30 september 2004, in het geding tussen Conseil général de la Vienne en Directeur général des douanes et droits indirects, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Moet artikel 871 van [de verordening houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van] het communautair douanewetboek, met betrekking tot de navordering van de douaneschuld, aldus worden uitgelegd dat daarin een verplichte en op straffe van nietigheid te volgen procedure is neergelegd, ingeval de nationale douaneautoriteiten op enig moment tijdens de navorderingsprocedure te kennen hebben gegeven, te twijfelen omtrent de toepasbaarheid, ten aanzien van een belastingschuldige te goeder trouw, van de criteria voor de navordering of de kwijtschelding van rechten ter zake van een douaneschuld die is ontdoken omdat zij niet is geboekt op de datum waarop zij had moeten worden geïnd, en de schuld betrekking heeft op het eventuele opnemen in de koopprijs van door een Canadese leverancier geleverde audiovisuele apparatuur, van een forfaitaire bijdrage die verplicht is inbegrepen in de entreeprijs voor het vrijetijdspark waarin die apparatuur wordt geëxploiteerd, ongeacht of de bezoeker die deze bijdrage heeft betaald al dan niet van deze exploitatie gebruik heeft gemaakt?


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/12


Hogere voorziening, op 29 september 2004 ingesteld door Georgios Gouvras tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, G. Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-420/04 P)

(2004/C 284/24)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 september 2004 hogere voorziening ingesteld door Georgios Gouvras, vertegenwoordigd door A. Coolen, J. N. Louis, E. Marchal en S. Orlandi, avocats, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, G. Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirant concludeert dat het het Hof behage:

Te verklaren dat

het arrest van het Gerecht van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03 (Georgios Gouvras/Commissie van de Europese Gemeenschappen) wordt vernietigd voorzover daarbij de in zaak T-180/02 ingediende vorderingen tot nietigverklaring en de vorderingen tegen het besluit van de Commissie van 30 april 2002 om het gedeelte van zijn bezoldiging dat gedurende de duur van zijn detachering naar Luxemburg kan worden overgemaakt, tot 35 % te beperken, zijn afgewezen;

Bij wege van nieuwe uitspraak

rekwirant toe te staan zijn middelen en vorderingen aan te passen;

Subsidiair,

het besluit van de Commissie van 14 juni 2001 in al zijn onderdelen en het besluit van de Commissie van 30 april 2002 voorzover daarbij het gedeelte van zijn bezoldiging dat naar zijn gebruikelijke standplaats Luxemburg kan worden overgemaakt, tot 35 % is beperkt, nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op het standpunt te staan dat de Commissie rekwirant de noodzakelijke informatie had verstrekt hem in staat te stellen zijn belangen te doen gelden voordat hij zijn detachering in het belang van de dienst zou aanvaarden. Zij heeft hem immers niet in kennis gesteld van het besluit om Athene als zijn standplaats aan te merken en van de financiële consequenties die daaruit voortvloeien, zoals de intrekking van zijn recht op de ontheemdingstoelage en van zijn recht op de jaarlijkse reiskostenvergoeding, alsmede toepassing op zijn bezoldiging van de aanpassingscoëfficiënt die voor Griekenland geldt.

Het Gerecht heeft tevens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat in casu aan de voorwaarden van artikel 85 van het Statuut was voldaan. De terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen krachtens artikel 85 van het Statuut veronderstelt immers een onregelmatigheid van de betaling waarvan de bevoordeelde kennis droeg of een zo voor de hand liggende onregelmatigheid dat hij daarvan kennis had moeten dragen. Bij het ontbreken van uitdrukkelijke bepalingen in het Statuut inzake de vaststelling van de standplaats, kan er in casu geen sprake zijn van onregelmatigheid en in ieder geval kan er gelet op de aarzelingen van de Commissie zelf met betrekking tot de rechten van rekwirant niet van uit worden gegaan dat hij daarvan kennis droeg.

Ten slotte heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie, niettegenstaande de uitzonderlijke situatie van rekwirant, wiens standplaats meer dan negen maanden nadat hij was gedetacheerd is gewijzigd, zijn overeenkomstig artikel 38, sub d, van het Statuut ingediende verzoek om onder de voorwaarden van artikel 17 van bijlage VII bij het Statuut de bedragen over te maken die noodzakelijk zijn ter dekking van zijn kosten in zijn gebruikelijke standplaats Luxemburg, rechtmatig kon afwijzen.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/13


Verzoek van het Bundesverwaltungsgericht van 7 juli 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen ISIS Multimedia Net GmbH & Co. KG en Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-422/04)

(2004/C 284/25)

Het Bundesverwaltungsgericht heeft bij beschikking van 7 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 4 oktober 2004, in het geding tussen ISIS Multimedia Net GmbH & Co. KG en Bundesrepublik Deutschland, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Moet artikel 11, lid 1, van richtlijn 97/13/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (hierna: „richtlijn machtigingen en vergunningen”), aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat voor vergunningen een vergoeding wordt geheven die aldus wordt berekend dat de algemene beheerskosten van een nationale regelgevende instantie over een periode van dertig jaar vooraf in rekening worden gebracht?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2)

Moeten artikel 10 EG en artikel 11 van de richtlijn machtigingen en vergunningen aldus worden uitgelegd, dat een aanslag waarbij vergoedingen als bedoeld in de eerste vraag zijn vastgesteld en die niet is aangevochten hoewel dit naar nationaal recht mogelijk is, nietig moet worden verklaard indien nietigverklaring naar nationaal recht mogelijk is, maar niet verplicht?


(1)  PB L 117, blz. 15.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/13


Beroep, op 30 september 2004 ingesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk België

(Zaak C-429/04)

(2004/C 284/26)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 30 september 2004 beroep ingesteld tegen het Koninkrijk België door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Knut Simonsson en Wouter Wils, als gemachtigden.

Verzoekster concludeert dat het den Hove behage:

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan Richtlijn 2001/96/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 betreffende de vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen, of althans deze de Commissie niet alle mede te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

Het Koninkrijk België in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten:

De termijn voor de omzetting van de Richtlijn 2001/96/EG is op 5 augustus 2003 verstreken.


(1)  PB L 13, van 16 januari 2002, blz. 9–20.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/13


Doorhaling van zaak C-362/03 (1)

(2004/C 284/27)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 22 juli 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-362/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk.


(1)  PB C 264 van 1.11.2003.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/14


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 september 2004

in zaak T-156/94, Siderúrgica Aristrain Madrid SL tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen - Europese balkenproducenten - Toerekenbaarheid van onrechtmatige gedraging - Geldboete - Hogere voorziening - Verwijzing naar Gerecht)

(2004/C 284/28)

Procestaal: Spaans

In zaak T-156/94, Siderúrgica Aristrain Madrid SL, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door A. Creus Carreras en N. Lacalle Mangas, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Brussel, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en W. Wils, bijgestaan door J. Rivas Andrés en J. J. Gutiérrez Gisbert, advocaten), betreffende een vordering tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1), heeft het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, V. Tiili, A. W. H. Meij, M. Vilaras en N. J. Forwood, rechters; griffier: B. Pastor, adjunct-griffier, 14 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het bedrag van de geldboete die verzoekster is opgelegd bij artikel 4 van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten, wordt vastgesteld op 2 540 000 euro.

2)

Verzoekster zal 35 % van de kosten dragen die haarzelf en verweerster zijn opgekomen in de procedures voor het Gerecht, het kortgeding daaronder begrepen, en in de procedure van hogere voorziening voor het Hof. Verweerster zal 65 % van de kosten dragen die haarzelf en verzoekster in diezelfde procedures zijn opgekomen.


(1)  PB C 146 van 28.5.2004.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/14


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 16 september 2004

in zaak T-274/01, Valmont Nederland BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Voordeel - Verkoopprijs grond - Financiering van parkeerplaats)

(2004/C 284/29)

Procestaal: Nederlands

In zaak T-274/01, Valmont Nederland BV, gevestigd te Maarheeze (Nederland), vertegenwoordigd door A. Van Landuyt, A. Prompers en G. Van de Wal, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: aanvankelijk G. Rozet en H. Speyart en vervolgens G. Rozet en H. van Vliet, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking 2002/142/EG van de Commissie van 18 juli 2001 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van Valmont Nederland BV (PB 2002, L 48, blz. 20), heeft het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili, A. W. H. Meij, M. Vilaras en N. J. Forwood, rechters; griffier: J. Plingers, (administrateur), op 16 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Beschikking 2002/142/EG van de Commissie van 18 juli 2001 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van Valmont Nederland BV wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 31 van 5.1.2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/15


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 21 september 2004

in zaak T-104/02, Société française de transports Gondrand Frères SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Kwijtschelding van invoerrechten - Artikel 1, lid 3, van verordening (EG) nr. 3319/94 - Begrip „bijzondere situatie” in de zin van artikel 905 van verordening (EEG) nr. 2454/93 - Antidumpingrecht op invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Polen - Rechtstreekse facturering aan importeur)

(2004/C 284/30)

Procestaal: Frans

In zaak T-104/02, Société française de transports Gondrand Frères SA, gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door M. Famchon, avocat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Durand, B. Stromsky en X. Lewis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2002)24 def van de Commissie van 14 januari 2002 waarbij wordt vastgesteld dat de kwijtschelding van invoerrechten in een bepaald geval niet gerechtvaardigd is, heeft het Gerecht (Vijfde kamer – uitgebreid), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas, J. D. Cooke, P. Mengozzi en M. E. Martins Ribeiro, rechters, griffier: I. Natsinas, administrateur; op 21 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Verzoekster wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 156 van 29.6.2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/15


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 september 2004

in zaak T-290/02, Associazione Consorzi Tessili (Ascontex) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling - Communautair initiatief voor midden- en kleinbedrijf - Organisatie van „IBEX”-afnemersbeurzen - Intrekking en verzoek tot terugbetaling van financiële bijstand - Verordening (EEG) nr. 4253/88 - Artikel 24 - Beroep tot nietigverklaring)

(2004/C 284/31)

Procestaal: Frans

In zaak T-290/02, Associazione Consorzi Tessili (Ascontex), vertegenwoordigd door P. Mbaya Kapita en L. Denis, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Giolito en L. Flynn, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2002) 1702 van de Commissie van 12 juli 2002 tot intrekking van de aan verzoekster bij beschikking SG(98)D/2251 van 18 maart 1998 toegekende EFRO-subsidie nr. 97.05.10.001 en tot terugvordering van het voorschot dat de Commissie heeft betaald in het kader van een project voor de organisatie van een internationale beurs in de textiel- en kledingsector te Capri (Euresprit-project), heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters, griffier: I. Natsinas, administrateur, op 14 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verstaat dat verzoekster haar eigen kosten en die van de Commissie draagt.


(1)  PB C 289 van 23.11.2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 21 september 2004

in zaak T-325/02, Michel Soubies tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Nieuwe tewerkstelling van ambtenaar in rang A 3 als adviseur ad personam - Herstructurering van secretariaat-generaal - Overeenstemming tussen rang en ambt)

(2004/C 284/32)

Procestaal: Frans

In zaak T-325/02, Michel Soubies, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. Currall, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 november 2001 waarbij verzoeker als adviseur ad personam in de rang A 3 is tewerkgesteld bij de eenheid „Institutionele kwesties” van het directoraat „Toekomst van de Unie” van het secretariaat-generaal, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 21 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 19 van 25.1.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 16 september 2004

in zaak T-342/02, Metro-Goldwyn-Mayer Lion Corp. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Reikwijdte van onderzoeksverplichting - Omzetting in aanvraag voor nationaal merk - Artikel 58 van verordening (EG) nr. 40/94)

(2004/C 284/33)

Procestaal: Engels

In zaak T-342/02, Metro-Goldwyn-Mayer Lion Corp., gevestigd te Santa Monica, Californië (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door F. de Visscher, E. Cornu, E. De Gryse en D. Moreau, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: S. Laitinen en D. Botis), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Moser Grupo Media, SL, gevestigd te Santa Eulalia del Rio (Spanje), betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2002 (zaak R 437/2001-3), waarbij het beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling inzake een oppositieprocedure tussen Moser Grupo Media, SL, en Metro-Goldwyn-Mayer Lion Corp., niet-ontvankelijk is verklaard, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters, griffier: J. Plingers, administrateur, op 16 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 19 van 25.1.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

14 september 2004

in zaak T-183/03, Applied Molecular Evolution Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Woordmerk APPLIED MOLECULAR EVOLUTION - Absolute weigeringsgronden - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 - Beschrijvend teken)

(2004/C 284/34)

Procestaal: Engels

In zaak T-183/03, Applied Molecular Evolution Inc., gevestigd te San Diego, Californië (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door A. Deutsch, advocaat, bijgestaan door M. Weber-Quitzau, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door H. Nokkanen en A. Folliard-Monguiral als gemachtigden, betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 13 maart 2003 (zaak R 108/2002-2) houdende bevestiging van de weigering van inschrijving van het woordmerk APPLIED MOLECULAR EVOLUTION, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters, griffier: I. Natsinas, administrateur, op 14 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Verwerpt het beroep.

2.

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 184 van 2.8.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/17


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 september 2004

in zaak T-254/03, José Manuel López Cejudo tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Toelage wegens bijzondere levensomstandigheden - Woning - Artikelen 5 en 10 van bijlage X bij Statuut)

(2004/C 284/35)

Procestaal: Frans

In zaak T-254/03, José Manuel López Cejudo, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brasilia (Brazilië), vertegenwoordigd door G. Vandersanden en L. Levi, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en H. Tserepa-Lacombe, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een vordering tot nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 12 juni 2002 betreffende de toewijzing van een woning aan verzoeker en van het in verzoekers salarisafrekening voor de maand juni 2002 vervatte besluit van het TABG betreffende een toelage wegens bijzondere levensomstandigheden, evenals een vordering tot betaling van moratoire interessen en een vordering tot vergoeding van immateriële schade, heeft het Gerecht (A. W. H. Meij, alleensprekend rechter), samengesteld als volgt: I. Natsinas, administrateur, op 14 september 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/17


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 mei 2004 (1)

in zaak T-391/02, Bundesverband der Nahrungsmittel- und Speiseresteverwertung eV, Jozef Kloh tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

(Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 1774/2002 - Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten - Kennelijke niet- ontvankelijkheid)

(2004/C 284/36)

Procestaal: Duits

In zaak T-391/02, Bundesverband der Nahrungsmittel- und Speiseresteverwertung eV, gevestigd te Bochum (Duitsland), Josef Kloh, wonende te Eichenried (Duitsland), vertegenwoordigd door R. Steiling en S. Wienhues, advocaten, tegen Europees Parlement (gemachtigden: H. Duintjer Tebbens en U. Rösslein, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg) en Raad van de Europese Unie (gemachtigden: J.-P. Hix en F. Ruggeri Laderchi), ondersteund door Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: G. Braun, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PB L 273, blz. 1), heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J Pirrung, kamerpresident, A.W.H. Meij en N.J. Forwood, rechters; griffier: H. Jung, op 10 mei 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op de verzoeken tot interventie van de Landwirtschaftskammer Vorarlberg, Wolhgenannt en Taferner hoeft niet te worden beslist.

3)

Verzoekers zullen hun eigen kosten alsook die van het Europees Parlement en de Raad dragen.

4)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen.

5)

De Landwirtschaftskammer Vorarlberg, Wolhgenannt en Taferner, verzoekers in interventie, zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 44 van 22.2.2003.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/17


Beroep, op 13 juli 2004 ingesteld door Lorte, Sociedad Limitada, Oleo Unión, Federación Empresarial de Organizaciones de Productores de Aceite de Oliva, en Unaproliva, Unión de organizaciones de productores de Aceite de Oliva, tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak T-287/04)

(2004/C 284/37)

Procestaal: Spaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 juli 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie door Lorte SL, gevestigd te Estepa, Oleo Unión, Federación Empresarial de Organizaciones de Productores de Aceite de Oliva, gevestigd te Sevilla, en Unaproliva, Unión de organizaciones de productores de Aceite de Oliva, gevestigd te Jaén (alle in Spanje), vertegenwoordigd door Rafael Illescas Ortiz, advocaat te Madrid.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

het beroep tot nietigverklaring van de verordeningen nrs. 864/2004 en 865/2004 toe te wijzen,

en inzonderheid met betrekking tot verordening nr. 864/2004 wordt het Gerecht verzocht de volgende bepalingen nietig te verklaren:

i.

artikel 1, sub 7, voorzover daarbij aan artikel 37, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003, een nieuwe alinea wordt toegevoegd;

ii.

artikel 1, sub 11, voorzover daarbij aan artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 (PB L 270, van 21 oktober 2003), een nieuwe alinea wordt toegevoegd;

iii.

Artikel 1, sub 20, voorzover bij de invoeging in verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 (PB L 270, van 21 oktober 2003) van een nieuw hoofdstuk 10 ter, „Steun voor olijfgaarden”, een nieuw artikel 110 novies wordt toegevoerd, met name sub b van voornoemd nieuwe artikel 110 novies;

iv.

de Bijlage, voorzover daarbij Bijlage VI van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 (PB L 270, van 21 oktober 2003) wordt gewijzigd met de toevoeging van vier nieuwe rijen, met name de tweede inzake olijfolie, voorzover daarbij wordt verwezen naar artikel 5 van verordening nr. 136/66/EEG – Productiesteun voor olijfolie – dat voor Spanje een gegarandeerde nationale hoeveelheid (GNH) van 760 027 ton vaststelt;

wat betreft verordening nr. 865/2004, wordt het Gerecht verzocht de volgende bepaling nietig te verklaren:

artikel 22, voorzover daarbij artikel 5, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1638/98 wordt geschrapt uitsluitend wat betreft de tweede en de derde alinea, en alleen voorzover die alinea's fundamentele criteria zijn voor de vaststelling van de inkomenssteun aan de olijventelers overeenkomstig de op verordening nr. 1782/2003 gebaseerde nieuwe regeling.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters stellen dat bij de bestreden verordeningen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid een nieuwe steunregeling voor de producenten van olijfolie en tafelolijven, alsmede een nieuwe gemeenschappelijke ordening der markten voor die producten is ingevoerd, waarbij de aloude verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten, uitdrukkelijk wordt ingetrokken. In vergelijking met de oude regeling inzake productiesteun is het bij de bestreden verordeningen ingevoerde nieuwe systeem gebaseerd op de ontkoppeling van de rechtstreekse steun aan de producent en de invoering van de bedrijfstoeslagregeling, wat voor de olijfoliesector vanaf 2006 de overschakeling van een beleid van prijs- en productiesteun op een nieuw beleid van inkomenssteun aan de landbouwers zal inhouden.

Volgens verzoeksters berust die hervorming niet op een juiste informatie en analyse van de sector, zoals blijkt uit de handhaving van de 760 027 ton olijfolie, de aanvankelijk gegarandeerde nationale hoeveelheid (GNH), en thans in de nieuwe steunregeling de basishoeveelheid voor de berekening van de nieuwe steun die in de plaats komt van de afgeschafte productiesteun.

Tot staving van hun vorderingen stellen verzoeksters:

schending van het vertrouwensbeginsel. In dat verband wordt gesteld dat de betrokken producenten bijzonder teleurgesteld zijn in de verwachtingen die de thans hervormde gemeenschappelijke marktordening had gewekt, voorzover het gaat om olijventelers die gezien de bepalende factoren van de sector investeringsbeslissingen met een rentabiliteitsprognose op zeer lange termijn hebben genomen, en voorzover de verkoopjaren voor de nieuwe steunmaatregelen (1999/2000 tot en met 2002/2003) samenvallen met de periode waarin de olijventelers, die in 1998 hebben geplant, geen productie van betekenis hebben.

Misbruik van bevoegdheid. In dit verband wordt met name aangevoerd dat een in 1998 gedane en in 2001 herhaalde toezegging van de Commissie en de Raad bestond, dat zij vóór de hervorming van de olijfoliesector betrouwbare informatie daarover zouden inwinnen, alsmede dat het noodzakelijk was de ontwikkeling van de productie en de productiviteit van de olijfgaarden in Spanje en Portugal in aanmerking te nemen. Verzoeksters stellen echter dat de Commissie reeds betrouwbare informatie over de olijfolieproductie in Spanje aan de Internationale Olijfolieraad had verstrekt, waardoor noch de Commissie zelf noch de Raad kon ontkennen dat zij daarmee bekend waren.

Schending van de motiveringsplicht als neergelegd in artikel 253 EG.

Schending van het beginsel van non-discriminatie tussen producenten van de Gemeenschap, als uitdrukking van artikel 12, eerste alinea, EG.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/18


Beroep, op 7 juli 2004 ingesteld door Abdelghani Selmani tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-299/04)

(2004/C 284/38)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 7 juli 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen door Abdelghani Selmani, wonende te Dublin (Ierland), vertegenwoordigd door C. Ó Briain, solicitor.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren artikel 2 van verordening (EG) nr. 2580/2001 (1) van de Raad en artikel 1 van besluit 2004/306/EG (2) van de Raad, voorzover zij op verzoeker van toepassing zijn of zouden zijn;

nietig te verklaren alle besluiten van de Raad op basis van verordening 2580/2001 die gelijksoortige gevolgen hebben als besluit 2004/306, voorzover zij op verzoeker van toepassing zijn of zouden zijn;

zonodig, nietig te verklaren artikel 2 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB (3) van de Raad, artikel 1 van gemeenschappelijk standpunt 2004/500/GBVB (4) van de Raad en alle op basis van gemeenschappelijk standpunt 2001/931 vastgestelde gemeenschappelijke standpunten van de Raad, voorzover zij op verzoeker van toepassing zijn of zouden zijn;

subsidiair, vast te stellen dat voormelde maatregelen geen rechtsgevolgen teweegbrengen voorzover zij op verzoeker van toepassing zijn of zouden zijn;

De Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad werd vastgesteld met als uitdrukkelijke doel resolutie nr. 1373(2001) van de VN-Veiligheidsraad uit te voeren, waarin alle verdragspartijen werden opgeroepen de financiering van terreurdaden te bestrijden, onder andere door de bevriezing van de tegoeden en middelen van al wie bij dergelijke daden betrokken zou zijn. Verordening 2580/2001 werd vastgesteld om dit gemeenschappelijk standpunt uit te voeren. Artikel 2 voorziet in de bevriezing van de bezittingen van personen die bij terroristische daden betrokken zijn en die voorkomen op een lijst die overeenkomstig lid 3 van artikel 2 door de Raad wordt vastgesteld. Besluit 2004/306 van de Raad bevat een dergelijke lijst, waarop de naam van verzoeker, een Algerijn, is vermeld. Dientengevolge zijn verzoekers bezittingen in Ierland, waar hij als erkend vluchteling verblijft, bevroren.

Tot staving van zijn verzoek tot nietigverklaring van de bestreden maatregelen voert verzoeker aan dat de Raad aan de artikelen 60, 301 en 308 van het EG-Verdrag niet de bevoegdheid ontleende om artikel 2 van verordening 2580/2001 en artikel 1 van besluit 2004/306 vast te stellen, en dat de Raad en de Commissie misbruik van hun in die artikelen toegekende bevoegdheden hebben gemaakt. Voorts stelt verzoeker dat de lijst van namen van besluit 2004/306 niet conform artikel 1, lid 4, van het gemeenschappelijk standpunt 2001/931 is opgesteld. Verzoeker betoogt eveneens dat de artikelen 15 en 34 EU de Raad niet de bevoegdheid verleenden om de gemeenschappelijke standpunten 2001/931 en 2004/500 vast te stellen, die, volgens verzoeker, voornoemde bepalingen en het EG-Verdrag in het algemeen schenden.

Verzoeker voert eveneens aan dat de bestreden maatregelen inbreuk maken op fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht, in het bijzonder het subsidiariteitsbeginsel, het evenredigheidbeginsel, en de eerbiediging van de mensenrechten. Voorts betoogt verzoeker dat de Raad en de Commissie gebrekkig hebben gemotiveerd waarom de noodzakelijk geachte maatregelen niet door elke lidstaat afzonderlijk konden worden vastgesteld.


(1)  Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70).

(2)  Besluit van de Raad van 2 april 2004 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2003/902/EG (PB L 99, blz. 28).

(3)  Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344, blz. 93).

(4)  Gemeenschappelijk standpunt 2004/500/GBVB van de Raad van 17 mei 2004 inzake de actualisering van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en houdende intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2004/309/GBVB.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/19


Beroep, op 9 augustus 2004 ingesteld door Jörg-Michael Fetzer tegen Europees Parlement

(Zaak T-330/04)

(2004/C 284/39)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 9 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Europees Parlement door Jörg-Michael Fetzer, wonende te Tübingen (Duitsland), vertegenwoordigd door Matthias Bauer, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

vast te stellen dat verweerder verzoekers rechten in het kader van vergelijkend onderzoek PE/96/A (Administrateurs – m/v) heeft geschonden;

verzoeker toe te laten tot de tweede fase van een gelijkaardig vergelijkend onderzoek als onderzoek PE/96/A;

subsidiair, verweerder te veroordelen tot betaling van een billijke schadevergoeding van ten minste één netto maandsalaris.

Middelen en voornaamste argumenten

In juli 2002 schreef verzoeker zich in voor het vergelijkend onderzoek PE/96/A van het Europees Parlement. Op het inschrijvingsformulier vermeldde hij dat hij gehandicapt was doordat hij maar over twee procent van het normale gezichtsvermogen beschikte. Verzoeker stelt dat hij wegens het ontbreken in de examenvoorwaarden van maatregelen ter compensatie van handicaps, geen toestemming kreeg om de schriftelijke uiteenzetting met de computer te schrijven en dat evenmin werd ingegaan op zijn verzoek om extra tijd.

Verzoeker voert aan dat hij door de moeilijkheden in verband met zijn handicap onvoldoende tijd had gehad om alle multiplechoicevragen door te nemen en correct te beantwoorden. Hij betoogt dat hij één van de 180 beste kandidaten zou zijn geweest en dus tot de volgende fase van het vergelijkend onderzoek zou zijn toegelaten, als hem de gewenste maatregelen ter compensatie van zijn handicap waren toegekend. Daarom verzocht hij het Gerecht vast te stellen dat de gevraagde compensatiemaatregelen hem ten onrechte zijn geweigerd.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/20


Beroep, op 11 augustus 2004 ingesteld door Stephen Stork tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-331/04)

(2004/C 284/40)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 11 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Stephen Stork, wonende te Chaumont-Gistoux (België), vertegenwoordigd door B. Arians, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 5 mei 2004 inzake verzoekers klacht alsmede het besluit van de Commissie van 10 december 2003 inzake de indeling van verzoeker in de rang A 7;

de Commissie te verplichten een ten volle met redenen omkleed nieuw besluit over verzoekers indeling in de rang vast te stellen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen het besluit waarbij de Commissie hem in de rang A 7, salaristrap 3, heeft ingedeeld. Hij stelt dat de Commissie bij de toepassing van artikel 31, lid 2, van het Ambtenarenstatuut beoordelingsfouten heeft gemaakt.

Volgens hem is bij de vaststelling van het bestreden besluit voorbijgegaan aan zeer belangrijke, voor de indeling relevante feiten betreffende de kwaliteit van zijn beroepservaring, is de relevantie van deze feiten niet in aanmerking genomen voor de aanstelling van verzoeker in zijn eerste functie en is daarbij onvoldoende rekening gehouden met de behoeften van verweerster.

Verder stelt verzoeker ontbreken van beoordeling, schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van het beginsel van gelijke behandeling alsmede procedure- en motiveringsfouten.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/20


Beroep, op 6 augustus 2004 ingesteld door SEBIRAN, S.L. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak T-332/04)

(2004/C 284/41)

Procestaal: Spaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 augustus 2004 beroep tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) ingesteld door SEBIRÁN, S.L., gevestigd te Requena (Valencia, Spanje), vertegenwoordigd door José Antonio Caldéron Chavero, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 15 juni 2004 in zaak R-550/2003-2 te vernietigen;

beslissing 1472/2003 in de oppositieprocedure B348708, waarbij de oppositie van opposante in haar geheel is afgewezen, te bevestigen, en de aanvraag voor het litigieuze merk voor alle aangevraagde klassen te aanvaarden;

het BHIM en betrokken partijen te verwijzen in de kosten van deze procedure in geval zij verweer voeren, en hun vorderingen af te wijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk:

beeldmerk „COTO D'ARCIS” – Aanvraag nr. 1.558.113 voor waren van de klassen 32 en 33 (alcoholhoudende en alcoholvrije dranken en preparaten voor de bereiding van dranken) en diensten van klasse 39 (transport, verpakking en opslag van diverse goederen).

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

El coto de Rioja, S.A.

Oppositiemerk of -teken:

Communautaire woordmerken „COTO DE IMAZ” (nr. 339.333) en „EL COTO” (nr. 339.408) voor waren van de klassen 29, 32 en 33, internationaal merk nr. 442.377 en Spaanse merken nr. 877.219, nr. 907.966, nr. 907.967, nr. 907.985, nr. 907.989, nr. 907.993, nr. 907.994, nr. 907.995, nr. 983.888, nr. 1.290.986, nr. 1.614.514, nr. 1.758.975 en nr. 2.172.691.

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

gedeeltelijke toewijzing van het beroep met weigering van de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van de klassen 32 en 33.

Middelen:

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/21


Beroep, op 13 augustus 2004 ingesteld door DATAC AG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-341/04)

(2004/C 284/42)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 augustus 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door DATAC AG, te Passau (Duitsland), vertegenwoordigd door K. Zingsheim, advocaat.

Andere partij voor de kamer van beroep: DATEV eG, te Nürnberg (Duitsland).

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

te vernietigen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 12 mei 2004 in zaak nr. R 176/2002-4;

de door opposante ingestelde oppositie af te wijzen;

opposante te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk:

woordmerk „DATAC” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 23 en 42 (o.a. hardware alsmede hun onderdelen en software, drukwerken, commerciële zaken, verhuur en verstrekking van licenties voor hard- en software) – aanvraagnr. 665455

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

DATEV eG

Oppositiemerk of -teken:

Duits woordmerk en communautair woordmerk „DATEV” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 41 en 42 [o.a. organisatiemiddelen voor een kantoor, elektronische gegevensverwerking voor derden, opleiding en onderwijs op het gebied van de gegevensverwerking alsmede planning, ontwikkeling, vervaardiging en onderhoud van computerprogramma's]

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en terugverwijzing van de zaak naar de oppositieafdeling

Middelen:

schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 53, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94;

onjuiste toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94;

geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/21


Beroep, op 31 augustus 2004 ingesteld door Marguerite Chetcuti tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-357/04)

(2004/C 284/43)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 31 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Marguerite Chetcuti, wonende te Zejtun (Malta), vertegenwoordigd door M.-A. Lucas, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

vast te stellen dat punt III van de aankondiging van vergelijkend onderzoek COM/P A/04 van 6 april 2004 onwettig is;

nietig te verklaren het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek waarbij haar sollicitatie op grond van die bepaling is afgewezen;

nietig te verklaren de daaraanvolgende handelingen van de procedure van vergelijkend onderzoek, waarvan de onrechtmatigheid voortvloeit uit die van de aankondiging van vergelijkend onderzoek en van het bestreden besluit, en inzonderheid:

de door de jury vastgestelde lijst van de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek;

het besluit waarbij de Commissie op basis van deze lijst heeft bepaald in hoeveel posten zou worden voorzien;

de door de jury na afloop van zijn werkzaamheden vastgestelde lijst van geschikte kandidaten, en

de door het TABG op basis van deze lijst vastgestelde aanstellingsbesluiten;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar vorderingen stelt verzoekster dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek inbreuk maakt op de artikelen 4, 27 en 29, lid 1, sub b, van het Statuut en op het beginsel van gelijke behandeling doordat hulpfunctionarissen van het vergelijkend onderzoek worden uitgesloten. Verder stelt zij dat deze aankondiging de artikelen 27 en 29 van het Statuut schendt en in strijd is met het belang van de dienst en met het beginsel van gelijke behandeling op grond dat het een anciënniteit in de dienst als ambtenaar, tijdelijk functionaris of hulpfunctionaris eist en doordoor plaatselijke functionarissen zoals verzoekster uitsluit.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/22


Beroep, op 30 augustus 2004 ingesteld door Georg Neumann GmbH, Berlin, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-358/04)

(2004/C 284/44)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 30 augustus 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Georg Neumann GmbH, Berlin, te Berlijn (Duitsland), vertegenwoordigd door R. Böhm, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 juni 2004 (zaak R 919/2002-2) te vernietigen;

de tegenpartij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk:

driedimensionaal merk in de vorm van een microfoonkorf, voor waren van klasse 9 (microfoons) – aanvraagnr. 493643

Voor de kamer van beroep bestreden beslissing:

weigering van inschrijving door de onderzoeker

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep

Middelen:

De bestreden beslissing is in strijd met artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94.

Het aangevraagde merk heeft onderscheidend vermogen.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/22


Beroep, op 30 augustus 2004 ingesteld door The British Aggregates Association Limited, Healy Bros. Limited en DK Trotter & Sons Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-359/04)

(2004/C 284/45)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 30 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door The British Aggregates Association Limited, gevestigd te Lanark (Verenigd Koninkrijk), Healy Bros. Limited, gevestigd te Middleton, County Cork (Ierland) en DK Trotter & Sons, gevestigd te Manorhamilton, County Leitrim (Ierland), vertegenwoordigd door C. Pouncey, Solicitor, en L. Van Den Hende, advocaat.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

beschikking C(2004) 1614 (definitief) van de Commissie van 7 mei 2004„State Aid N 2/2004 UK/Aggregates Levy” nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

In 2002 voerde het Verenigd Koninkrijk de Aggregates Levy, een milieuheffing op bepaalde aggregaten, in. In datzelfde jaar gaf de Commissie een beschikking waarbij zij vaststelde dat de bepalingen van de Aggregates Levy geen staatssteun vormden. Van mening dat de Aggregates Levy de concurrentiepositie van hun leden in het gedrang brengt, zijn verzoeksters tegen deze beschikking opgekomen in het kader van een andere zaak voor het Gerecht van eerste aanleg. (1)

Op 5 januari 2004 stelde het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis van een nieuwe vrijstellingsregeling met betrekking tot de Aggregates Levy voor Noord-Ierland. Bij de bestreden beschikking verklaarde de Commissie de nieuwe regeling verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en wees zij verzoeksters' klacht tegen deze regeling af zonder een formele onderzoeksprocedure in te leiden.

Tot staving van hun vordering voeren verzoeksters eerst en vooral aan dat de betrokken regeling de artikelen 23 en 90 EG schendt en dus niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kon worden verklaard. Verzoeksters betogen verder dat de Commissie haar eigen kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (2) heeft geschonden, doordat zij in dit verband drie kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt: zij heeft een vrijstelling van 20 % van de door ondernemingen verschuldigde heffing als significant aangemerkt; zij heeft ten onrechte aangenomen dat de nieuwe vrijstellingsregeling is vastgesteld toen de Aggregate Levy reeds was goedgekeurd; zij heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Aggregate Levy op het gebied van milieubescherming een aanzienlijke positieve invloed heeft.

Verzoeksters voeren tevens aan dat de Commissie de betreden beschikking niet naar behoren heeft gemotiveerd, zoals vereist door artikel 253 EG, en haar verplichting tot inleiding van een formele onderzoeksprocedure alsmede haar procedurele verplichtingen tijdens het inleidend onderzoek niet is nagekomen.


(1)  Zaak T-210/02, kennisgeving geschied in PB C 219, 14.9.2002, blz. 23.

(2)  Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, PB C 37, 3.2.2001, blz. 3-15.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/23


Beroep, op 31 augustus 2004 ingesteld door Koipe Corporación, S.L. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak T-363/04)

(2004/C 284/46)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 31 augustus 2004 beroep tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) ingesteld door Koipe Corporación, S.L., gevestigd te San Sebastián (Spanje), vertegenwoordigd door M. Fernández de Béthencourt, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 11 mei 2004 in zaak R-1109/2000-4 nietig te verklaren;

het aangevraagde merk nietig te verklaren of, subsidiair, weigering te bevelen van de aanvraag tot inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 236.588 „LA ESPAÑOLA”, voor alle aangevraagde waren, en

het BHIM en de eventuele interveniënte die in het ongelijk wordt gesteld, te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvraagster van het Gemeenschapsmerk:

Aceites del Sur S.A.

Betrokken gemeenschapsmerk:

Beeldmerk „LA ESPAÑOLA” Aanvraag nr. 236.588 voor waren van de klassen 29 (eetbare oliën en vetten) en 30 (mayonaise op basis van olijfolie)

Houdster van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

Verzoekster, die KOIPE, S.A., welke onderneming voor de kamer van beroep is verschenen, als houdster van de merken op grond waarvan oppositie is ingesteld, is opgevolgd

Oppositiemerk of -teken:

Beeldmerken „CARBONELL”: gemeenschapsmerk (nr. 338.681), internationale merken (nrs. 244.428 en 528.639) en nationale merken (inschrijvingen onder meer in Spanje nrs. 1.238.745, 1.698.613, 28.270 en 252.783 en in het Verenigd Koninkrijk nrs. 730.990 en 2.043.818) voor waren van klasse 29 (olijfolie en zuivere olijfolie)

Beslissing van de oppositieafdeling:

Afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

Verwerping van het beroep

Middelen:

Onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, lid 2, sub c, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/24


Beroep, op 10 september 2004 ingesteld door Dominique Cantoni tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-365/04)

(2004/C 284/47)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 10 september 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen door D. Cantoni, wonende te Marseille (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.-F. Péricaud, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan D. Cantoni van, primair, een bedrag van 916 000 euro en, subsidiair, een bedrag van 862 010 euro, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de onderhavige vordering tot schadevergoeding;

de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen hoofdelijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-440/03, Arizmendi e.a./Raad en Commissie (1).


(1)  PB C 59 van 6.3.2004, blz. 31.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/24


Beroep, op 15 september 2004 ingesteld door Gibtelecom Limited tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-367/04)

(2004/C 284/48)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 15 september 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Gibtelecom Limited, gevestigd te Gibraltar, vertegenwoordigd door M. Llamas, Barrister, en B. O'Connor, Solicitor.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

het besluit van de Commissie van 5 juli 2004 waarbij de door Gibtelecom ingevolge artikel 86 EG juncto artikel 82 EG ingediende klacht is afgewezen, nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij het bestreden besluit heeft de Commissie de door verzoekster op 31 oktober 1996 ingediende klacht afgewezen, waarmee zij stelde dat de Spaanse telecommunicatie exploitant, Telefonica SA, in strijd met artikel 82 EG verschillende keren misbruik van machtspositie had gemaakt door te weigeren Gibraltars internationale landcode („350”) te erkennen en door aan te dringen op aanvaarding van beperkende voorwaarden voor de uitwisseling van rechtstreekse nummering tussen Spanje en Gibraltar. Verzoekster zette haar klacht later om in een klacht op basis van artikel 86 EG junctis de artikelen 82 EG, 49 EG en 12 EG tegen Spanje en stelde dat Telefonica op instructie van de Spaanse regering handelde, die soevereiniteit over Gibraltar eist.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster een reeks gestelde kennelijk onjuiste beoordelingen in het bestreden besluit aan. Volgens verzoekster heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op het standpunt te staan dat Telefonica geen overheidsbedrijf is of dat zij bijzondere rechten geniet in de zin van artikel 86 EG.

Verzoekster stelt voorts dat Spanje door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de bepalingen inzake nummering en toegang in de richtlijnen 90/388 (1), 97/33 (2), 2002/21 (3) en 2002/77. (4) Zij meent tevens dat tegen Spanje beroepen wegens niet-nakoming kunnen worden ingesteld op basis van artikel 86 EG, ongeacht of de maatregelen die Spanje heeft genomen om te voorkomen dat Gibraltars internationale landcode door Telefonica wordt erkend, al dan niet algemene strekking hadden.

Verzoekster voert ook een aantal procedurele en administratieve gronden voor nietigverklaring aan en wijst in dit verband op schending van verzoeksters gewettigd vertrouwen dat zou zijn ontstaan naar aanleiding van een brief die op 7 juni 2000 door drie leden van de Commissie aan Spanje en aan het Verenigd Koninkrijk was gezonden, waarin deze twee landen onder andere werd verzocht een oplossing te vinden voor de klacht inzake de nummering. Verzoekster stelt in de context van ditzelfde middel voorts dat de Commissie heeft nagelaten onpartijdig te handelen en dat zij het beginsel dat zij binnen een redelijke termijn moet beslissen, heeft geschonden.


(1)  Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (PB L 192, van 24.07.1990, blz. 10-16).

(2)  Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (PB L 199, van 26.07.1997, blz. 32-52).

(3)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, van 24.04.2002, blz. 33-50).

(4)  Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Voor de EER relevante tekst) (PB L 249, van 17.09.2002, blz. 21-26).


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/25


Beroep, op 12 september 2004 ingesteld door Eric Mathias Fries Guggenheim tegen Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP)

(Zaak T-373/04)

(2004/C 284/49)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 12 september 2004 beroep ingesteld tegen Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP) door Eric Mathias Fries Guggenheim, wonende te Thessaloniki (Griekenland), vertegenwoordigd door M.-A. Lucas, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de onwettigheid vast te stellen van het besluit van 17 december 2003 van de directeur van het centrum voor verbetering van de coördinatie en de efficiëntie binnen het Cedefop (A4), voorzover dit niet voorziet in een oproep tot kandidaatstelling voor betrekkingen van „Head of Area” en evenmin in een procedure voor de selectie van de kandidaten voor deze betrekkingen;

de besluiten van 28 januari 2004 van de directeur van het Cedefop om bepaalde personen als „Head of Area” of als „Acting Head of Area” te benoemen nietig te verklaren;

indien nodig, het besluit van 1 juni van de commissie van beroep van het Cedefop (A17) tot afwijzing van de administratieve klacht van 6 mei 2004 tegen de voornoemde bestreden besluiten, nietig te verklaren;

het Cedefop te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, tijdelijk functionaris bij het Cedefop, komt op tegen de besluiten van de directeur van het Cedefop van 28 januari 2004 waarbij bepaalde personen tot „Head of Area” of „Acting Head of Area” zijn benoemd.

Verzoeker voert aan dat artikel 7, leden 1 en 2, van het Statuut en artikel 10, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen zijn geschonden omdat de functionarissen van het Centrum die tot „Head of Area” zijn benoemd, zonder vergelijkend onderzoek van hun kwalificaties en van die van andere ambtenaren en functionarissen van het Centrum in nieuwe betrekkingen van hoog niveau zijn aangesteld waarvoor specifieke kwalificaties vereist zijn.

Tot staving van dit middel betoogt verzoeker dat een oproep tot kandidaatstelling en een selectie van de kandidaten voor bepaalde functies niet alleen ingevolge de artikelen 4, 29 en 45 van het Statuut geboden kan zijn, wanneer moet worden voorzien in vacatures door overplaatsing, bevordering of vergelijkend onderzoek, maar ook in het belang van de dienst, welk belang in artikel 7 van het Statuut als voorwaarde voor herplaatsing is gesteld.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/25


Beroep, op 20 september 2004 ingesteld door Bondsrepubliek Duitsland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-374/04)

(2004/C 284/50)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 20 september 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door C.-D. Quassowski en A. Tiemann als gemachtigden, bijgestaan door D. Sellner en U. Karpenstein, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

artikel 1 van het besluit van de Commissie van 7 juli 2004 (K(2004)2515/2 def.) nietig te verklaren;

artikel 2 van dit besluit nietig te verklaren voorzover de bepalingen sub a tot en met sub c daarvan de Bondsrepubliek Duitsland verplichten bepaalde wijzigingen in het nationale toewijzingsplan aan te brengen en mee te delen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het bestreden besluit betreft het nationale plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten dat door Duitsland overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad is meegedeeld. De Commissie maakt in dit besluit bezwaren tegen de in het nationale toewijzingsplan voor Duitsland voorziene achteraf te verrichten correctie van toewijzingen van broeikasgasemissierechten (zogenoemde „ex-post-aanpassingen naar beneden”). Volgens de Commissie is het plan daarom onverenigbaar met bijlage III bij richtlijn 2003/87/EG. (1)

Tot staving van haar beroep voert verzoekster aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 9, lid 3, juncto bijlage III van richtlijn 2003/87. Bijlage III belet de lidstaten niet om met behulp van „ex-post-aanpassingen” tegen een te hoge toewijzing op te treden. Richtlijn 2003/87 vereist integendeel dat de lidstaten een op onjuiste gegevens berustende toewijzingsbeslissing herroepen.

Het bestreden besluit schendt ook artikel 176 EG want de Commissie kan de lidstaten niet het recht ontnemen om een extra bijdrage aan de bescherming van het klimaat te leveren, doordat de toegekende emissierechten daar waar zij hun doel niet hebben bereikt, worden ingetrokken.

Ten slotte heeft de Commissie over het hoofd gezien dat nieuwe marktdeelnemers niet „zonder rechtvaardiging bevoordeeld” kunnen worden, aangezien ex-post-aanpassingen enkel naar beneden zijn toegestaan. In zoverre bevat het bestreden besluit een kennelijk onjuiste motivering.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/26


Beroep, op 17 september 2004 ingesteld door Polyelectrolyte Producers Group tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-376/04)

(2004/C 284/51)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 17 september 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen door Polyelectrolyte Producers Group, Brussel (België), vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren de beslissing van verweerders om toe te staan dat Noorwegen concentratiegrenzen toepast voor de chemische stof acrylamide die strenger zijn dan die welke in de Gemeenschap gelden, welke beslissing is opgenomen in het besluit van het gemengd comité van de EER nr. 59/2004 van 26 april 2004 (1) tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst, alsmede het standpunt van de Gemeenschap betreffende de vaststelling van dat besluit;

de gemeenschappelijke verklaring van het Gemengd Comité van de EER van 26 maart 1999 (2) in het kader van de herzieningsclausules betreffende hoofdstuk XV (gevaarlijke stoffen) van bijlage II bij de EER-Overeenkomst ten aanzien van verzoeker onwettig en buiten toepassing te verklaren, voorzover Noorwegen op grond van deze verklaring concentratiegrenzen kan toepassen voor de chemische stof acrylamide die strenger zijn dan die welke in de Gemeenschap gelden;

verweerders – in afwachting van de precieze berekening en bepaling van het juiste bedrag – te veroordelen tot betaling van een voorlopig bedrag van één euro ter vergoeding van de schade ingevolge de vaststelling van de bestreden handelingen, en tot betaling van alle toepasselijke interesten;

Verweerders te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan dat bij ontbreken van nieuwe gemeenschapswetgeving aan artikel 102 van de EER-Overeenkomst niet de bevoegdheid kon worden ontleend om de bestreden maatregelen vast te stellen. Verzoeker is voorts van mening dat de bestreden maatregelen het vrije verkeer van goederen beperken, en dus inbreuk maken op de artikelen 1, 3 en 97 van de EER-Overeenkomst. Ook stelt hij dat zij de artikelen 30 en 31 van richtlijn 67/548 (3) schenden. Verzoeker voert eveneens de schending aan van algemene beginselen van gemeenschapsrecht, namelijk het beginsel van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen, het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, en van wezenlijke procedurele vereisten, namelijk de verplichting het Europees Parlement te raadplegen en de motiveringsplicht.

Betreffende zijn vordering tot schadevergoeding voert verzoeker aan dat hij door de bestreden maatregelen zowel materiële schade leed, wegens de verplichting om in Noorwegen verkocht polyacrylamide van een strenger etiket en gevaaraanduiding te voorzien, waardoor voor hem extra kosten ontstonden, als immateriële schade, doordat de door verweerders toegestane Noorse maatregelen volgens verzoeker de indeling van polyacrylamide dit product ook buiten de Noorse grenzen in een kwaad daglicht stelde.


(1)  PB L 277, blz. 30.

(2)  PB C 185, blz. 6.

(3)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, PB P 196, blz. 1.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/26


Beroep, op 16 september 2004 ingesteld door Bart Nijs tegen Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-377/04)

(2004/C 284/52)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 16 september 2004 beroep ingesteld tegen Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen door Bart Nijs, wonende te Bereldange (Luxemburg), vertegenwoordigd door F. Rollinger, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren het door de Rekenkamer in kader van de bevorderingsronde 2003 genomen besluit om verzoeker niet tot de rang van vertaler-reviseur (in 2003: LA 5) te bevorderen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep stelt verzoeker dat verweerster tijdens de betrokken bevorderingronde bij de vergelijking van de voor bevordering in aanmerking komende personen geen rekening heeft gehouden met alle voor haar besluit relevante gegevens. Daarbij zou zij geen onpartijdigheid hebben nagestreefd, niet iedereen gelijk hebben behandeld, zijn voorbijgegaan aan het belang van de dienst en zich hebben gebaseerd op informatiebronnen die niet konden worden vergeleken, daar zij afkomstig zouden zijn van een enkele reviseur, waarvan verzoeker de beroepsbekwaamheid ter discussie stelt.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/27


Beroep, op 17 september 2004 ingesteld door J. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-379/04)

(2004/C 284/53)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 17 september 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door J., vertegenwoordigd door C. Fonte, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 10 juni 2004 houdende afwijzing van de klachten die verzoekster had ingediend tegen de besluiten van datzelfde gezag van 31 oktober 2003 en 10 december 2003 waarbij, respectievelijk, is vastgesteld dat zij geen recht heeft op de ontheemdingstoelage en de inrichtingsvergoeding, en de bedragen die zij uit dien hoofde had ontvangen, van haar zijn teruggevorderd omdat dit gezag van oordeel was dat artikel 85 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de artikelen 4, lid 1, sub a, laatste zin van het tweede streepje, en 5, lid 1, van bijlage VII bij dat statuut niet van toepassing zijn;

bovengenoemde besluiten van dat gezag van 31 oktober 2003 en 10 december 2003 nietig te verklaren;

elke maatregel te gelasten die geschikt is om verzoekster in haar rechten te herstellen, daaronder begrepen de betaling van moratoire interessen;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak, die, alvorens een post van tijdelijk functionaris bij het directoraat-generaal Onderzoek van de Commissie te aanvaarden, als onderzoekster was tewerkgesteld bij de Consiglio Nazionale di Ricerca (CNR) te Brussel, komt op tegen de vaststelling door verweerster dat zijn geen recht heeft op de ontheemdingstoelage en de inrichtingsvergoeding.

Verweerster baseert zich daarvoor op de overweging dat de CNR, die niet als een onderdeel van de overheidsadministratie kan worden aangemerkt, niet kan worden geacht activiteiten van de Italiaanse Staat te verrichten en noch de wil noch de rechtstreekse belangen van die staat vertegenwoordigt.

Ter ondersteuning van haar vorderingen stelt verzoekster allereerst verkeerde toepassing van artikel 4, lid 1, sub a, tweede streepje, en artikel 5, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut, op grond dat haar wegens haar status van nationaal ambtenaar de omstreden toelage en vergoeding hadden moeten worden toegekend. Ook het Belgisch ministerie van Buitenlandse zaken was van mening dat zij een nationale ambtenaar was, zoals blijkt het feit dat het haar de „Speciale identiteitskaart” met de vermelding „Italiaans ambtenaar met officiële zending in België” heeft afgegeven.

In dit verband dient te worden gepreciseerd dat de CNR een publiekrechtelijke rechtspersoon is die in het kader van de staatsordening een bevoegdheidsfeer heeft (die deel uitmaakt van het centrale gezag), waaraan materiële middelen zijn toegewezen en die een organisatiestructuur heeft die juist bestaat uit overheidsambtenaren en uit de regels die op deze laatsten van toepassing zijn.

Verder stelt verzoekster schending van artikel 85 van het Ambtenarenstatuut.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/27


Beroep, op 20 september 2004 ingesteld door G. Valero Jordana tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-385/04)

(2004/C 284/54)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 20 september 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door G. Valero Jordana, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door M. Merola en I. van Schendel, advocaten.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren het besluit van de directeur-generaal van de Juridische dienst om hem voor de bevorderingsronde 2003 slechts één voorrangspunt toe te kennen, zoals dit blijkt uit het computersysteem Sysper 2;

nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag om hem voor de bevorderingsronde 2003 een totaal van 20 punten toe te kennen, zoals dit blijkt uit het computersysteem Sysper 2; de lijst van verdiensten van de ambtenaren van rang A5 voor de bevorderingsronde 2003, na bevorderingscomités, gepubliceerd in Mededelingen van de administratie nr. 69-2003 van 13 november 2003; de lijst van in de bevorderingsronde 2003 tot rang A4 bevorderde ambtenaren, gepubliceerd in Mededelingen van de administratie nr. 73-2003 van 27 november 2003; en het besluit om zijn naam niet op te nemen in deze lijsten;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker in deze zaak verzet zich tegen de toekenning van één voorrangspunt voor de bevorderingsronde 2003 en tegen de weigering van het tot aanstelling bevoegde gezag om hem voor dezelfde bevorderingsronde te bevorderen tot rang A4.

Tot staving van zijn vordering betoogt verzoeker in de eerste plaats dat het doorslaggevende criterium voor toekenning van voorrangspunten van het directoraat-generaal en voor bevordering krachtens artikel 45 van het Statuut de verdienste moet zijn. Onder de in geding zijnde regeling worden de bevorderingen evenwel hoofdzakelijk bepaald door de toekenning van voorrangspunten, op voorstel van elk directoraat-generaal of van het bevorderingscomité, zonder dat de verdiensten van alle in elke rang bevorderbare ambtenaren aan een vergelijkend onderzoek worden onderworpen. Bijgevolg wordt artikel 45 van het Statuut geschonden door de artikelen 6, 8 en 10 van het besluit van de Commissie van 26 april 2002 tot vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Statuut. Doordat elk directoraat-generaal een eenvormig quotum van punten per ambtenaar krijgt toegekend, beletten deze regels het tot aanstelling bevoegde gezag bovendien dit vergelijkend onderzoek te verrichten.

Verzoeker merkt dienaangaande op dat de bestreden besluiten het resultaat zijn van de criteria die de Juridische dienst voor de toekenning van de voorrangspunten heeft vastgesteld, waardoor deze punten bij voorrang worden toegekend aan de ambtenaren met de hoogste anciënniteit in de rang, ongeacht hun verdiensten. Een dergelijke benaderingswijze houdt misbruik van bevoegdheid in aangezien het de bedoeling is daardoor zoveel mogelijk personen te bevorderen en de bevorderingen voor de komende jaren voor te bereiden, hetgeen een andere doelstelling is dan die welke het Statuut beoogt, namelijk het belonen van de verdiensten.

Voorts beroept verzoeker zich op twee proceduregebreken, voorzover het besluit tot toekenning van de betrokken voorrangspunten is genomen zonder voorstel van het directoraat van de Juridische dienst en zonder de motiveringsplicht in acht te nemen.

Verzoeker betoogt eveneens dat zijn recht op ontwikkeling van de loopbaan is geschonden en dat de artikelen 9, 12, lid 3, en 13 van de algemene uitvoeringsbepalingen onwettig zijn.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/28


Beroep, op 27 september 2004 ingesteld door Eridania Sadam Spa e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-386/04)

(2004/C 284/55)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 27 september 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Eridania Sadam Spa e.a., vertegenwoordigd door G. Pittalis, I. Vigliotti, G. M. Roberti, P. Ziotti en A. Franchi.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

artikel 1, sub d, van verordening (EG) nr. 1216/2004 van de Commissie van 30 juni 2004 tot vaststelling van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker voor het verkoopseizoen 2004/2005 voor alle gebieden in Italië, nietig te verklaren;

subsidiair, artikel 2 van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad krachtens artikel 241 EG onwettig en niet-toepasselijk te verklaren voorzover daarin de Commissie niet wordt toegestaan bij de vaststelling van de afgeleide interventieprijs rekening te houden met het bestaan van invoer met nulrecht en invoer waarvoor geen quotum geldt;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komen de vennootschappen Eridania Sadam Spa, Italia Zuccheri Spa, Zuccherificio del Molise Spa, Cooperativa Produttori Bieticoli arl (CO.PRO.B) en Società Fondiaria Romagnola Spa (SFIR) krachtens artikel 230, lid 4, EG op tegen verordening (EG) nr. 1216/2004 van de Commissie van 30 juni 2004 tot vaststelling van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker voor het verkoopseizoen 2004/2005 (PB L 232, blz. 25).

Tot staving van hun beroep voeren verzoeksters de volgende middelen aan.

In de eerste plaats stellen zij dat de bestreden verordening in verschillende opzichten in strijd is met de door de Raad bij verordening (EG) nr. 1260/2001 van 19 juni 2001 vastgestelde basisregeling. Zij klagen in het bijzonder dat Italië in de bestreden verordening ten onrechte wordt aangemerkt als een „gebied met een tekort” wat de suikervoorziening betreft, waardoor op haar het stelsel van afgeleide interventieprijzen is toegepast (de zogenoemde „regionalisatie”).

Deze kwalificatie, die volgens verzoeksters op een onjuiste analyse van de economische situatie is gebaseerd, heeft voor hen tot schade geleid, aangezien de invoering van de afgeleide prijzen een verhoging van de productiekosten betekent voor de suikerproducerende ondernemingen die op Italiaans grondgebied actief zijn. In het bijzonder heeft de Commissie volgens verzoeksters nagelaten om bij de berekening van de binnenlandse Italiaanse voorziening rekening te houden met de hoeveelheden witte suiker die met het nulrecht worden ingevoerd uit de Balkanlanden, welke invoer de voorwaarden voor het functioneren van de gemeenschappelijke marktordening aanzienlijk wijzigt, en daarin beduidende onevenwichtigheden teweegbrengt, die nog worden versterkt door de toepassing van de regionalisatie op de Italiaanse markt.

Verzoeksters stellen bijgevolg dat artikel 1, sub d, van de bestreden verordening onjuist is in haar uitgangspunten, en wat de gevolgen ervan betreft potentieel in strijd is met de communautaire beginselen waarop het gemeenschappelijk landbouwbeleid is gebaseerd en met de regeling die voor de GMO voor suiker geldt, alsmede met het evenredigheids- en het non-discriminatiebeginsel.

In het onwaarschijnlijke geval dat het Gerecht de primair tegen de bestreden verordening aangevoerde bezwaren niet wil aanvaarden, vorderen verzoeksters subsidiair dat het Gerecht indien nodig artikel 2 van verordening nr. 1260/2001 onwettig en niet-toepasselijk verklaart voorzover het de Commissie daarin niet is toegestaan om bij de vaststelling van de afgeleide interventieprijs rekening te houden met de invloed die invoer zonder rechten en invoer waarvoor geen quotum geldt op de werking van de markt heeft.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/29


Beroep, op 28 september 2004 ingesteld door Habib Kachakil Amar tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak T-388/04)

(2004/C 284/56)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 september 2004 beroep tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) ingesteld door Habib Kachakil Amar, wonende te Valencia (Spanje), vertegenwoordigd door J.-C. Heder, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beslissing van de Eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 juli 2004 in zaak R 175/2004-1 nietig te verklaren, en

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk:

Beeldmerk gevormd door een dikke zwarte streep in de lengte, uitlopend op een driehoek – Aanvraag nr. 3.235.157 voor waren van klasse 25 (kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels, inzonderheid sportschoeisel)

Beslissing van de onderzoeker:

Afwijzing van de aanvraag op grond dat het merk onder de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het Gemeenschapsmerk valt

Beslissing van de kamer van beroep:

Verwerping van het beroep

Middelen:

Onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, sub b, en lid 3, van de aangehaalde verordening, alsmede schending van de rechten van verdediging en het vertrouwensbeginsel


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/29


Beroep, op 24 september 2004 ingesteld door Salvatore Gagliardi tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-392/04)

(2004/C 284/57)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 24 september 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt ingesteld door Salvatore Gagliardi, eigenaar van de eenmansonderneming met dezelfde naam, vertegenwoordigd door A. Schmitt, P. Biavati en S. Corona, advocaten.

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: de vennootschap Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH Co. KG

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

te vernietigen de beslissing inter partes van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 juni 2004 (zaak R 0154/2002-4);

de in het ongelijk gestelde partij op grond van artikel 87 van het Reglement voor de procesvoering te verwijzen in de kosten van de procedure (het BHIM voor zover het aansprakelijk wordt geacht voor een ultra petita gegeven beslissing).

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

verzoeker

Betrokken gemeenschapsmerk:

beeldmerk „MANU” voor verschillende waren van de klassen 18, 24 en 25 – aanvraagnr. 1021690

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

de vennootschap Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG

Oppositiemerk of -teken:

Duits woordmerk „MANOU” voor waren van klasse 25 (kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

toewijzing van het beroep en afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Middelen:

verkeerde toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Verzoeker stelt dat de bestreden beslissing in strijd is met beginsel ne ultra petita omdat de aanvraag tot inschrijving van het merk niet alleen is afgewezen voor waren van de klassen 18 en 24, waaromtrent overduidelijk nooit oppositie is ingesteld, maar ook voor andere waren van klasse 25 dan kledingstukken, de enige waren met betrekking tot dewelke de oppositie was ingesteld.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/30


Doorhaling van zaak T-224/02 (1)

(2004/C 284/58)

(Procestaal: Frans)

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 16 september 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-224/02: Miguel Forcat Icardo tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 247 van 12.10.2002.


20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/30


Doorhaling van zaak T-306/02 (1)

(2004/C 284/59)

(Procestaal: Frans)

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 7 september 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-306/02: Renaud Denuit tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 323 van 21.12.2002.


III Bekendmakingen

20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/31


(2004/C 284/60)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 273 van 6.11.2004

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 262 van 23.10.2004

PB C 251 van 9.10.2004

PB C 239 van 25.9.2004

PB C 228 van 11.9.2004

PB C 217 van 28.8.2004

PB C 201 van 7.8.2004

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex