ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 239

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

47e jaargang
25 september 2004


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2004/C 239/1

Zaak C-289/04 P: Hogere voorziening, op 1 juli 2004 ingesteld door Showa Denko KK tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01 tot en met T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai Carbon Co. Ltd e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

1

2004/C 239/2

Zaak C-307/04 P: Hogere voorziening, op 15 juli 2004 ingesteld door SEC Corporation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01 tot en met T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai Carbon Co. Ltd e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

1

2004/C 239/3

Zaak C-309/04: Verzoek van het Bundesfinanzhof van 20 april 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Fleisch-Winter GmbH & Co. KG en Hauptzollamt Hamburg-Jonas

2

2004/C 239/4

Zaak C-311/04: Verzoek van het Gerechtshof te Amsterdam, van 28 juni 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen B.V. Algemene Scheeps Agentuur Dordrecht en de Inspecteur van de Belastingdienst – Douanedistrict Rotterdam

3

2004/C 239/5

Zaak C-313/04: Verzoek van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main van 24 juni 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Franz Egenberger GmbH Molkerei und Trockenwerk en Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

3

2004/C 239/6

Zaak C-316/04: Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, van 22 juli 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie en het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Ctb)

3

2004/C 239/7

Zaak C-321/04, C-322/04, C-323/04, C-324/04, C-325/04: Verzoeken van de Cour d'Appel de Lyon van 24 februari 2004 om een prejudiciële beslissing in de gedingen tussen SAS Distribution Casino France, rechtsopvolgster van de Société Casino France, en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), Société Casino France, rechtsopvolgster van de SA Imqef, rechtsopvolgster van de SA Judis, en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), SA Dechrist Holding en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), SA Komogo en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), SARL Tout pour la maison en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales)

4

2004/C 239/8

Zaak C-331/04: Verzoek van de Consiglio di Stato, afdeling rechtspraak (Zesde kamer), van 6 april 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen A.T.I. E.A.C. srl, Viaggi di Maio snc en E.A.C. srl (die voor zichzelf optreedt) enerzijds en A.C.T.V. Venezia spa, Provincia di Venezia, Commune di Venezia, en A.T.I. La Linea spa CSSA, anderzijds

5

2004/C 239/9

Zaak C-256/04: Beroep, op 15 juni 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

5

2004/C 239/0

Zaak C-273/04: Beroep, op 28 juni 2004 ingesteld door Republiek Polen tegen Raad van de Europese Unie

6

2004/C 239/1

Zaak C-326/04: Beroep, op 27 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

7

2004/C 239/2

Zaak C-327/04: Beroep, op 27 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Finland

7

2004/C 239/3

Zaak C-329/04: Beroep, op 29 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland

7

2004/C 239/4

Zaak C-334/04: Beroep, op 30 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

8

2004/C 239/5

Zaak C-335/04: Beroep, op 30 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk

8

2004/C 239/6

Zaak C-337/04: Beroep, op 2 augustus 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

9

2004/C 239/7

Zaak C-349/04: Beroep, op 13 augustus 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg

9

2004/C 239/8

Doorhaling van zaak C-401/02

10

2004/C 239/9

Doorhaling van zaak C-322/03

10

2004/C 239/0

Doorhaling van zaak C-418/03

10

2004/C 239/1

Doorhaling van zaak C-534/03

10

2004/C 239/2

Doorhaling van zaak C-76/04

10

 

HOF VAN JUSTITIE EN GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2004/C 239/3

Bij beschikkingen van 8 juni 2004 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 2 van besluit 2004/407/EG, Euratom, van de Raad van 26 april 2004 tot wijziging van de artikelen 51 en 54 van het Statuut van het Hof van Justitie, de in de linkerkolom van de hieronder vermelde zaken verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg.

11

 

EN GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2004/C 239/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-44/00, Mannesmannröhren-Werke AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markten van naadloze stalen buizen — Duur van de inbreuk — Geldboeten)

12

2004/C 239/5

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-48/00, Corus UK Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markten van naadloze stalen buizen — Duur van de inbreuk — Geldboeten)

12

2004/C 239/6

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-50/00, Dalmine SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markten van naadloze stalen buizen en pijpen — Duur van inbreuk — Geldboeten)

13

2004/C 239/7

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in de gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp. Tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Mededingingsregelingen — Markt van naadloze stalen buizen en pijpen — EVA — Bevoegdheid van Commissie — Inbreuk — Geldboeten)

13

2004/C 239/8

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 1 juli 2004 in zaak T-308/00, Salzgitter AG tegen Commissie (Staatssteun — Artikel 4, sub c, 67 en 95 KS — Financiële maatregelen ten gunste van Salzgitter — Grens met voormalige Duitse Democratische Republiek en voormalige Tsjecho-Slowaakse Republiek — Niet-aangemelde steunmaatregelen — Zesde staalsteuncode — Rechtszekerheid)

14

2004/C 239/9

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 7 juli 2004 in de gevoegde zaken T-107/01 en T-175/01, Société des mines de Sacilor – Lormines SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (EGKS-Verdrag — IJzer- en staalindustrie — Afstand van mijnbouwconcessies — Door Franse Republiek aan mijnbouwondernemingen opgelegde lasten — Klacht — Geen positief antwoord van de Commissie — Beroep wegens nalaten — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Procesbevoegdheid — Onderneming in de zin van artikel 80 KS)

14

2004/C 239/0

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-198/01: Technische Glaswerke Ilmenau GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Staatssteun — Beroep tot nietigverklaring — Criterium van particulier investeerder — Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden — Rechten van verdediging — Motivering)

15

2004/C 239/1

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 6 juli 2004 in zaak T-281/01, Hubert Huygens tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Beoordelingsprocedure — Vertraging bij opstelling van beoordelingsrapport — Redelijke termijn — Beroep tot schadevergoeding — Morele en materiële schade — Bevorderingsprocedure — Impliciete afwijzing van verzoekers bevordering — Beroep tot nietigverklaring — Besluit om verzoeker niet te bevorderen in kader van bevorderingsronde 2000 — Ontbreken van motivering — Besluit om 54 ambtenaren te bevorderen in kader van bevorderingsronde 2000 — Niet-ontvankelijkheid)

15

2004/C 239/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 30 juni 2004 in zaak T-317/01: M+M Gesellschaft für Unternehmensberatung und Informationssysteme mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor communautair woordmerk M+M EUROdATA — Ouder woordmerk EURODATA TV — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

16

2004/C 239/3

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-334/01, MFE Marienfelde GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Ouder woordmerk HIPPOVIT — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk HIPOVITON als gemeenschapsmerk — Normaal gebruik van ouder merk — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 — Recht om te worden gehoord)

16

2004/C 239/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 30 juni 2004 in zaak T-107/02: GE Betz Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Ouder beeldmerk — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk BIOMATE als gemeenschapsmerk — Geen overlegging van bewijzen in proceduretaal van oppositie — Gewettigd vertrouwen — Regels 16, 17 en 18 van verordening (EG) nr. 2868/95)

17

2004/C 239/5

Arrest van het gerecht van Eerste Aanleg van 13 juli 2004 in zaak T-115/02, AVEX Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat letter a bevat — Ouder communautair beeldmerk dat letter a bevat — Verwarringsgevaar)

17

2004/C 239/6

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 6 juli 2004 in zaak T-117/02, Grupo El Prado Cervera, SL tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk CHUFAFIT als gemeenschapsmerk — Oudere nationale woord- en beeldmerken CHUFI — Verwarringsgevaar — Associatiegevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

18

2004/C 239/7

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, Georgios Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Tewerkstelling — Detachering in belang van dienst — Wijziging, met terugwerkende kracht, van standplaats en van daaraan verbonden financiële rechten — Terugvordering van onverschuldigd betaalde — Inrichtingsvergoeding en dagvergoeding — Overmaking van deel van inkomsten naar land buiten land van standplaats)

18

2004/C 239/8

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 30 juni 2004 in zaak T-186/02, BMI Bertollo Srl tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Oudere woordmerken DIESEL — Aanvraag voor beeldmerk DIESELIT als gemeenschapsmerk — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

19

2004/C 239/9

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-203/02, The Sunrider Corp tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Ouder woordmerk VITAFRUT — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk VITAFRUIT als gemeenschapsmerk — Normaal gebruik van ouder merk — Soortgelijkheid van waren — Artikel 8, lid 1, sub b, artikel 15 en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94)

19

2004/C 239/0

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-270/02, MLP Finanzdienstleistungen AG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Woordmerk bestpartner — Absolute weigeringsgronden — Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 — Merk zonder onderscheidend vermogen — Beschrijvend merk)

20

2004/C 239/1

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 30 juni 2004 in zaak T-281/02: Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Woordmerk Mehr für Ihr Geld — Absolute weigeringsgronden — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

20

2004/C 239/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-289/02, Telepharmacy Solutions, Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Teken TELEPHARMACY SOLUTIONS — Absolute weigeringsgronden — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 — Eerbiediging van rechten van verdediging)

20

2004/C 239/3

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 15 juli 2004 in zaak T-384/02, Fernando Valenzuela Marzo tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Bezoldiging — Inrichtingsvergoeding — Artikel 9, lid 3, van bijlage VII bij Statuut — Termijn van één jaar)

21

2004/C 239/4

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 juli 2004 in zaak T-115/03: Samar SpA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van woordmerk GAS STATION als gemeenschapsmerk — Ouder nationaal beeldmerk BLUE JEANS GAS — Weigering van inschrijving)

21

2004/C 239/5

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juli 2004 in zaak T-136/03, Robert Charles Schochaert tegen Raad van de Europese Unie (Ambtenaren — Beroep tot schadevergoeding — Weigering van bevordering — Belaging — Bijstandsplicht)

21

2004/C 239/6

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 7 juli 2004 in zaak T-175/03, Norbert Schmitt tegen Europees Bureau voor wederopbouw (Tijdelijk functionaris — Beëindiging van overeenkomst — Artikel 47, lid 2, sub a, van Regeling andere personeelsleden — Inachtneming van bepalingen van overeenkomst — Gewettigd vertrouwen)

22

2004/C 239/7

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 29 juni 2004 in zaak T-188/03, Joëlle Hivonnet tegen Raad van de Europese Unie (Ambtenaren — Schooltoelage — Criteria voor toekenning — Lager onderwijs — Kleuterschool)

22

2004/C 239/8

Beschikking van de President van het Gerecht van Eerste Aanleg van 12 mei 2004 in zaak T-198/01 R [III], Technische Glaswerke Ilmenau GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Kortgedingprocedure — Staatssteun — Verplichting tot terugvordering — Fumus boni iuris — Spoedeisendheid — Afweging van belangen — Uitzonderlijke omstandigheden)

22

2004/C 239/9

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 7 juni 2004 in zaak T-230/02, X tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot schadevergoeding — Voorafgaande administratieve klacht — Beroep dat ten dele rechtens ongegrond en ten dele niet-ontvankelijk is)

23

2004/C 239/0

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 27 mei 2004 in zaak T-379/02, Antonio Di Andolfi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Termijnen — Beroep tot schadevergoeding — Inleidend verzoekschrift — Vormvoorwaarde — Bevel aan instelling — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

23

2004/C 239/1

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 6 mei 2004 in zaak T-34/03, André Hecq tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Openbare dienst — Bezwarend besluit — Procesbevoegdheid — Ambtenaar die op persoonlijke titel en niet voor rekening van vakorganisatie handelt — Niet-ontvankelijkheid)

23

2004/C 239/2

Beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg van 10 mei 2004 in de gevoegde zaken T-314/03 en T-378/03, Musée Grévin SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Programma PHARE/JOP — Joint venture project in Polen — Gemeenschapsfinanciering — Verzoek tot terugbetaling van alle uitbetaalde middelen — Arbitragebeding — Beroep tot nietigverklaring — Niet-ontvankelijkheid)

24

2004/C 239/3

Beschikking van de president van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 juni 2004 in zaak T-91/04 R, Alexander Just tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Kort geding — Vergelijkend onderzoek — Opschorting van uitvoering — Ontvankelijkheid)

24

2004/C 239/4

Beschikking van de President van het Gerecht van Eerste Aanleg van 9 juni 2004 in zaak T-92/04 R, Marta Christina Moren Abat tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Kort geding — Vergelijkend onderzoek — Schorsing — Ontvankelijkheid)

24

2004/C 239/5

Zaak T-150/04: Beroep, op 23 april 2004 ingesteld door Mülhens GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

25

2004/C 239/6

Zaak T-208/04: Beroep, op 7 juni 2004 ingesteld door Dominique Hardy tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2004/C 239/7

Zaak T-265/04: Beroep, op 24 juni 2004 ingesteld door Adriatica di Navigazione SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

26

2004/C 239/8

Doorhaling van zaak T-14/00

27

2004/C 239/9

Doorhaling van zaak T-236/99

27

2004/C 239/0

Doorhaling van zaak T-263/99

28

2004/C 239/1

Doorhaling van zaak T-264/99

28

2004/C 239/2

Doorhaling van zaak T-280/99

28

2004/C 239/3

Doorhaling van zaak T-284/99

28

2004/C 239/4

Doorhaling van zaak T-325/03

28

 

III   Bekendmakingen

2004/C 239/5

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 228 van 11.9.2004

29

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/1


Hogere voorziening, op 1 juli 2004 ingesteld door Showa Denko KK tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01 tot en met T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai Carbon Co. Ltd e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-289/04 P)

(2004/C 239/01)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 1 juli 2004 hogere voorziening ingesteld door Showa Denko KK (zaak T-245/01 (1)), gevestigd te Tokio (Japan), vertegenwoordigd door M. Dolmans, J. Temple Lang en P. Werdmuller, lawyers, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01 tot en met T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai Carbon Co. Ltd e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

het arrest in zaak T-245/01, Showa Denko KK/Commissie van de Europese Gemeenschappen, gedeeltelijk te vernietigen;

rekwirantes geldboete te verlagen tot 6 960 000 euro of tot een bedrag dat het Hof van Justitie in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid passend acht; en

alle andere maatregelen vast te stellen die het Hof passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat er geen aanwijzing is dat haar concern of topleiding bij het kartel betrokken was, geen bewijs dat zij opzettelijk, weloverwogen en bewust aan de inbreuken heeft deelgenomen, en zeker geen bewijs dat dit meer gold voor rekwirante dan voor de andere deelnemers. Er is derhalve geen reden om rekwirante uit te kiezen en op haar een speciale „afschrikkingsfactor” toe te passen.

Indien een op andere manier berekende geldboete om die reden wegens afschrikking moet worden verhoogd, dan moet het bedrag van de verhoging redelijkerwijs worden gebaseerd op het voordeel dat de onderneming uit de inbreuk verwachtte te behalen. Die verhoging kan alleen worden gebaseerd op de omzet van de onderneming op de bij de inbreuk betrokken markt, en aan de al dan niet waarschijnlijkheid van ontdekking worden aangepast.

De „omvang” van de onderneming of het concern op niet bij de inbreuk betrokken markten is niet relevant voor de verwachte voordelen en motieven die een onderneming zou kunnen hebben om de wet te overtreden, en zij houden ook geen verband met het risico van ontdekking. Een economische analyse bevestigt dit. Concernomvang en financiële middelen zijn derhalve niet relevant voor de berekening van een wegens afschrikking vereiste verhoging. Met andere woorden, concernomvang en financiële middelen kunnen geen reden zijn om rekwirante van de andere deelnemers te onderscheiden en haar geldboete te verhogen.

Dit is discriminerend, onevenredig, willekeurig en wordt niet door een passende motivering gestaafd.

Rekwirante stelt derhalve dat de Commissie en het Gerecht ten onrechte de verhoging van rekwirantes geldboete wegens „afschrikking” hebben gebaseerd op de omzet van rekwirantes concern van niet door de inbreuk geraakte producten, zonder enig bewijs dat afschrikking noodzakelijk was of zonder dat een rationele basis voor de verhoging werd aangegeven.


(1)  PB C 17, 19.01.02, blz. 15.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/1


Hogere voorziening, op 15 juli 2004 ingesteld door SEC Corporation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01 tot en met T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai Carbon Co. Ltd e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-307/04 P)

(2004/C 239/02)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 15 juli 2004 hogere voorziening ingesteld door SEC Corporation (zaak T-251/01 (1)), gevestigd te Amagasaki, Hyogo (Japan), vertegenwoordigd door K. Platteau, lawyer, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 29 april 2004 in de gevoegde zaken T-236/01, T-239/01, T-244/01 tot en met T-246/01, T-251/01 en T-252/01, Tokai Carbon Co. Ltd e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

a)

het bestreden arrest gedeeltelijk te vernietigen voorzover daarbij wordt vastgesteld dat de Commissie de wereldwijde omzet mocht gebruiken voor een gedifferentieerde behandeling bij de vaststelling van het basisbedrag van de aan rekwirante opgelegde geldboete;

b)

nietig te verklaren artikel 3 van de beschikking (2), zoals gewijzigd door het Gerecht, voorzover daarbij aan rekwirante een geldboete van 6 138 miljoen euro wordt opgelegd, of althans die geldboete verder aanzienlijk te verlagen tot een bedrag dat het Hof passend acht; en

c)

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het arrest van het Gerecht moet worden vernietigd op grond van het volgende:

1)

schending van artikel 253 EG en van de beginselen van ne bis in idem en billijkheid, door te oordelen dat de Commissie bij de vaststelling van de aan SEC opgelegde geldboete en in het kader van de bijzondere kenmerken van deze zaak niet verplicht is om rekening te houden met de sancties die eerder door de Amerikaanse mededingingsautoriteiten aan SEC wegens dezelfde feiten zijn opgelegd;

2)

schending van artikel 253 EG en van de beginselen van ne bis in idem en billijkheid, door te oordelen dat de Commissie gerechtigd is het basisbedrag van de geldboete van de betrokken partijen enkel op de wereldwijde omzet af te stemmen, zonder de omvang van SEC's activiteiten in de EER in aanmerking te nemen.


(1)  PB C 31, 02.02.02, blz. 12.

(2)  Beschikking 2002/271/EG van 18 juli 2001 in een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst zaak COMP/E-1/36.490 – grafietelektroden (PB 2002, L 100, blz. 1).


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/2


Verzoek van het Bundesfinanzhof van 20 april 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Fleisch-Winter GmbH & Co. KG en Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(Zaak C-309/04)

(2004/C 239/03)

Het Bundesfinanzhof heeft bij beschikking van 20 april 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 21 juli 2004, in het geding tussen Fleisch-Winter GmbH & Co. KG en Hauptzollamt Hamburg-Jonas, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Sluit de omstandigheid dat op basis van een douaneonderzoek het vermoeden bestaat dat bepaalde producten onder een communautair verplaatsingsverbod vallen, volgens hetwelk het verboden is een product waarvoor een restitutie is aangevraagd, vanuit een bepaalde lidstaat naar andere lidstaten en naar derde landen te brengen, op zich uit dat deze producten van een gezonde handelskwaliteit in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening (EEG) nr. 3665/87 (1) zijn, zonder dat van geval tot geval behoeft te worden nagegaan of dat product daadwerkelijk die hoedanigheid heeft of daadwerkelijk geschikt voor de afzet is?

2.

Maakt de in een nationale aanvraag tot betaling gedane verklaring met betrekking tot de gezonde handelskwaliteit in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening (EEG) nr. 3665/87 deel uit van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 3, van verordening (EEG) nr. 3665/87 bedoelde gegevens?


(1)  PB L 351, blz. 1.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/3


Verzoek van het Gerechtshof te Amsterdam, van 28 juni 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen B.V. Algemene Scheeps Agentuur Dordrecht en de Inspecteur van de Belastingdienst – Douanedistrict Rotterdam

(Zaak C-311/04)

(2004/C 239/04)

Het Gerechtshof te Amsterdam heeft, bij vonnis van 28 juni 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 22 juli 2004, in het geding tussen B.V. Algemene Scheeps Agentuur Dordrecht en de Inspecteur van de Belastingdienst – Douanedistrict Rotterdam, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is aanvullende aantekening (EG) 1 op Hoofdstuk 10 van het Gemeenschappelijk Douanetarief, zoals deze voortvloeit uit Verordening (EEG) nr. 2658/87 (1) van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, geldig voor zover zij andere eisen stelt aan het begrip halfwitte rijst dan de Toelichting van de Internationale Douaneraad bij post 1006 van het Geharmoniseerde Systeem?

2.

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan in de situatie dat belanghebbende aanvullende aantekening (EG) 1, aanhef en onderdeel f, op Hoofdstuk 10 van de GN kende c.q. had moeten kennen, doch niet wist, of althans eraan mocht twijfelen of deze aanvullende aantekening, gelet op de daarvan afwijkende omschrijving in de Toelichting van de Internationale Douaneraad op post 1006 van het GS geldig was, de goede trouw van belanghebbende worden ingeroepen op de voet van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, vierde alinea van het communautair douanewetboek?


(1)  PB L 256, van 7.9.1987, blz. 1.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/3


Verzoek van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main van 24 juni 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Franz Egenberger GmbH Molkerei und Trockenwerk en Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

(Zaak C-313/04)

(2004/C 239/05)

Het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main heeft bij beschikking van 24 juni 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 26 juli 2004, in het geding tussen Franz Egenberger GmbH Molkerei und Trockenwerk en Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Is artikel 35, lid 2, van verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie (1) in strijd met gemeenschapsrecht van hogere rang, met name het verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking van artikel 28 EG en het discriminatieverbod van artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG, en met artikel 26, lid 2, van verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad (2), zodat het ongeldig is?

2.

Is artikel 25, lid 1, van verordening (EG) nr. 2535/01 van de Commissie in strijd met gemeenschapsrecht van hogere rang, met name het discriminatieverbod van artikel 34, lid 2, tweede alinea, EG en het discriminatieverbod van artikel 29, lid 2, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad, en met artikel 82, eerste alinea, EG, zodat het ongeldig is?

3.

Zijn de artikelen 25, lid 1, en 35, lid 2, van verordening (EG) nr. 2535/01 van de Commissie in strijd met artikel XVII, lid 1, sub a, van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel en met artikel 1, lid 3, van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen (3), zodat zij ongeldig zijn?


(1)  PB L 341, blz. 29.

(2)  PB L 160, blz. 48.

(3)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 151.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/3


Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, van 22 juli 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie en het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Ctb)

(Zaak C-316/04)

(2004/C 239/06)

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft, bij vonnis van 22 juli 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 26 juli 2004, in het geding tussen de Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie en het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Ctb), het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1a.

Leent artikel 8 (1) van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn zich voor toepassing door de nationale rechter nadat de termijn als bedoeld in artikel 23 van deze richtlijn is verstreken?

1b.

Leent artikel 16 (2) van de Biocidenrichtlijn zich voor toepassing door de nationale rechter nadat de termijn als bedoeld in artikel 34 van deze richtlijn is verstreken?

2.

Moet artikel 16 van de Biocidenrichtlijn aldus worden uitgelegd dat deze bepaling dezelfde betekenis heeft als artikel 8, lid 2, van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn?

3.

Dient artikel 16, lid 1, van de Biocidenrichtlijn te worden geïnterpreteerd als een stand-still verplichting?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:

stelt artikel 16, lid 1, van de Biocidenrichtlijn beperkingen aan wijzigingen in de nationale regels met betrekking tot het op de markt brengen van biociden, en zo ja welke beperkingen?

4.

Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord:

a)

moet artikel 8, lid 2, van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn, aldus worden geïnterpreteerd dat indien een lidstaat toelaat dat gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die niet in bijlage I bij deze richtlijn zijn opgenomen en die twee jaar na kennisgeving van deze richtlijn reeds op de markt waren, op zijn grondgebied op de markt worden gebracht, daarbij het bepaalde in artikel 4 van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn in acht moet worden genomen?

b)

Moet artikel 8, lid 2 van de Gewasbeschermingsmiddelen voorts aldus worden geïnterpreteerd dat indien een lidstaat toestaat dat gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die niet in bijlage I bij deze richtlijn zijn opgenomen en die twee jaar na kennisgeving van deze richtlijn reeds op de markt waren, op zijn grondgebied op de markt worden gebracht, daarbij het bepaalde in artikel 8, lid 3, van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn in acht moet worden genomen?

5.

Moet artikel 8, lid 3, van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn aldus worden geïnterpreteerd dat onder een nieuw onderzoek ook wordt verstaan een toets waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van een betrokken werkzame stof op de gezondheid van mens en dier en op het milieu en op basis waarvan deze werkzame stof wordt aangewezen welke aanwijzing tot gevolg heeft dat gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof bevatten, van rechtswege zijn toegelaten of geregistreerd?

6.

Dient artikel 8, lid 3, van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn aldus te worden geïnterpreteerd dat zij slechts voorschriften bevat met betrekking tot de verstrekking van gegevens voorafgaand aan een nieuw onderzoek of moet de bepaling aldus worden begrepen dat de daarin genoemde voorwaarden ook van betekenis zijn voor de wijze waarop een nieuw onderzoek moet worden ingericht en uitgevoerd?


(1)  PB L 230 van 19 augustus 1991, blz. 1.

(2)  PB L 123 van 24 april 1998, blz. 1.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/4


Verzoeken van de Cour d'Appel de Lyon van 24 februari 2004 om een prejudiciële beslissing in de gedingen tussen SAS Distribution Casino France, rechtsopvolgster van de Société Casino France, en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), Société Casino France, rechtsopvolgster van de SA Imqef, rechtsopvolgster van de SA Judis, en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), SA Dechrist Holding en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), SA Komogo en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales), SARL Tout pour la maison en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales)

(Zaak C-321/04, C-322/04, C-323/04, C-324/04, C-325/04)

(2004/C 239/07)

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet uitspraak doen over de verzoeken van de Cour d'Appel de Lyon van 24 februari 2004 om een prejudiciële beslissing in de gedingen tussen

SAS Distribution Casino France, rechtsopvolgster van de Société Casino France, en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales) (zaak C-321/04)

Société Casino France, rechtsopvolgster van de SA Imqef, rechtsopvolgster van de SA Judis, en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales) (zaak C-322/04)

SA Dechrist Holding en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales) (zaak C-323/04)

SA Komogo en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales) (zaak C-324/04)

SARL Tout pour la maison en Organic de recouvrement (Caisse Nationale de l'Organisation Autonome d'Assurance Vieillesse des Travailleurs Non-Salariés des Professions Industrielles et Commerciales) (zaak C-325/04), ingekomen ter griffie van het Hof op 27 juli 2004.

De Cour d'Appel de Lyon verzoekt het Hof van Justitie uitspraak te doen over de eventuele kwalificatie als staatssteun in de zin van artikel 87 EG (ex artikel 92 EG-Verdrag) van de taxe d'aide au commerce et à l'artisanat [belasting wegens steun aan handel en ambacht] die van de verzoekende vennootschappen is geïnd.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/5


Verzoek van de Consiglio di Stato, afdeling rechtspraak (Zesde kamer), van 6 april 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen A.T.I. E.A.C. srl, Viaggi di Maio snc en E.A.C. srl (die voor zichzelf optreedt) enerzijds en A.C.T.V. Venezia spa, Provincia di Venezia, Commune di Venezia, en A.T.I. La Linea spa CSSA, anderzijds

(Zaak C-331/04)

(2004/C 239/08)

De Consiglio die Stato, afdeling rechtspraak (Zesde kamer), heeft bij beschikking van 6 april 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 juli 2004, in het geding tussen enerzijds A.T.I. E.A.C. srl, Viaggi di Maio snc en E.A.C. srl (die voor zichzelf optreedt) en anderzijds A.C.T.V. Venezia spa, Provincia di Venezia, Commune di Venezia, en A.T.I. La Linea spa CSSA, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

„Moet artikel 34 van EG-richtlijn 93/98 (1) (of het analoge artikel 36 van EG-richtlijn 92/50 (2)) aldus worden uitgelegd dat het elastische normen bevat op grond waarvan de aanbestedende dienst, bij aanbestedingen volgens de methode van de economisch voordeligste aanbieding, mag volstaan met een algemene formulering van de criteria in de aankondiging of het bestek, waarna het zo nodig aan het aanbestedingscomité wordt overgelaten om deze criteria eventueel te specificeren en/of aan te vullen, mits een dergelijke specificatie en/of aanvulling plaatsvindt vòòr opening van de verzegelde enveloppen die de aanbiedingen bevatten en daarmee geen nieuwe criteria ten opzichte van de reeds in de aankondiging geformuleerde criteria worden ingevoerd? Of is hier sprake van een strenge norm, die de aanbestedende dienst ertoe verplicht de gunningscriteria gedetailleerd weer te geven in de aankondiging of het bestek, en hoe dan ook vòòr de preselectie of de uitnodiging, en die uitsluit dat het aanbestedingscomité op enigerlei wijze tussenbeide komt door voornoemde criteria te specificeren en/of aan te vullen of door subonderdelen of –punten in te voeren, aangezien alle gunningscriteria om redenen van transparantie altijd moeten worden vermeld in de aankondiging of het bestek?

En is tenslotte het in de rechtspraak van de Consiglio di Stato uitgekristalliseerde standpunt om deze bepaling aldus uit te leggen, dat de tussenkomst van het aanbestedingscomité geoorloofd wordt geacht, verenigbaar met het gemeenschapsrecht?

Indien dit voorschrift, gelet op de zinsnede „zo mogelijk”, elastisch moet worden uitgelegd, is het dan rechtmatig dat de aanbestedende dienst een lastenkohier opstelt waarin met betrekking tot een gunningscriterium (in casu organisatorische maatregelen en ondersteunende infrastructuur) de toekenning van punten wordt overgelaten aan het definitieve oordeel van de aanbestedende dienst, wat betreft een complexe reeks criteria ten aanzien waarvan de aankondiging niet in een schaalverdeling voorziet, zodat deze deels ongespecificeerd blijven? Of vereist de bepaling dat de criteria in principe zo nauwkeurig mogelijk worden geformuleerd, hetgeen zich verzet tegen het ontbreken van een schaalverdeling van deze criteria in de aankondiging? Voorzover zowel het elastische karakter van de bepaling als het onverplichte karakter van de schaalverdeling van de elementen worden erkend en dus de bepaling geldig wordt geacht, is het dan, bij gebreke van een uitdrukkelijke attributie van bevoegdheden aan het aanbestedingscomité in de aankondiging, toegestaan dat het comité een aanvullende/specificerende rol speelt (in dier voege dat het een zelfstandig belang en een relatief puntenaantal toekent aan elk van de afzonderlijke elementen waarvoor volgens de aankondiging maximaal 25 punten in hun geheel kunnen worden toegekend)? Of moet het lastenkohier letterlijk worden toegepast, zodat de punten worden toegekend op basis van één totaalbeoordeling van de verschillende en complexe elementen die in de lex specialis zijn voorzien?

Mag, in het licht van deze bepaling, het aanbestedingscomité dat de aanbiedingen in het kader van de aanbestedingsprocedure moet beoordelen volgens de methode van de economisch voordeligste aanbieding – ongeacht de formuleringswijze in de aankondiging en uitsluitend voorzover de te beoordelen elementen van complexe aard zijn –, in het algemeen bevoegd worden geacht om zijn werkwijze zelf te bepalen door de maatstaven voor de toepassing van de in de aankondiging geformuleerde criteria te specificeren, en kan een dergelijke bevoegdheid van het comité worden uitgeoefend door subonderdelen of -punten in te voeren of gewoonweg door méér specifieke criteria te geven voor de toepassing van de in de aankondiging of het bestek algemeen geformuleerde criteria, op voorwaarde uiteraard dat de enveloppen nog niet zijn geopend?


(1)  PB L 199 van 9.8.1993, blz. 84.

(2)  PB L 209 van 24.7.92, blz. 1.”


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/5


Beroep, op 15 juni 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-256/04)

(2004/C 239/09)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 15 juni 2004 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Arnaud Bordes en Minas Konstantinidis, leden van haar juridische dienst.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn is op 31 oktober 2002 verstreken.


(1)  PB L 316, blz. 5.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/6


Beroep, op 28 juni 2004 ingesteld door Republiek Polen tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak C-273/04)

(2004/C 239/10)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 28 juni 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie door Republiek Polen, vertegenwoordigd door Jarosław Pietras.

De Republiek Polen concludeert dat het den Hove behage:

1.

nietig te verklaren artikel 1, punt 5, van besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004 houdende aanpassing van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1)

2.

alsmede:

de zaak in het Pools te behandelen;

de zaak naar een uitgebreide kamer te verwijzen;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De regering van de Republiek Polen is van mening dat artikel 23 van de Toetredingsakte, wanneer het in overeenstemming met de beginselen voor de uitlegging van de internationale overeenkomsten en ook in overeenstemming met de beginselen voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht wordt uitgelegd, geen rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van de in artikel 1, punt 5, van besluit 2004/281/EG bepaalde maatregelen, die bestaan in de uitbreiding van de beperkte betalingsomvang tot de nieuwe rechtstreekse betalingen.

De bestreden maatregel vormt geen aanpassing van de Toetredingsakte aan de veranderingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, maar een wezenlijke wijziging van de in die Akte geformuleerde toetredingsvoorwaarden, die nadelig is voor de Republiek Polen en de landbouwproducenten die op het grondgebied van de Republiek Polen werkzaam zijn. De bestreden maatregel is niet absoluut noodzakelijk als gevolg van een wijziging van de gemeenschapsregels. Derhalve was de Raad van de Europese Unie volgens de Republiek Polen niet bevoegd de beperkte betalingsomvang bij wege van een op basis van artikel 23 van de Toetredingsakte vastgesteld besluit uit te breiden. Met de invoering van de bestreden maatregel heeft de Raad van de Europese Unie artikel 23 van de Toetredingsakte geschonden.

Bovendien verklaart de Republiek Polen dat de bestreden maatregel onverenigbaar is met het doel van het Toetredingsverdrag, volgens hetwelk de uit het lidmaatschap van de Europese Unie voortvloeiende rechten en plichten door de nieuwe lidstaten volledig worden aanvaard, en in strijd is met het discriminatieverbod van artikelen 12 en 34, lid 2, tweede alinea, EG. In het Toetredingsverdrag is het beginsel geformuleerd dat de nieuwe lidstaten toetreden met gelijke rechten, en dus met inachtneming van het fundamentele beginsel van non-discriminatie en de gelijke behandeling van de producenten uit de Gemeenschap van vijftien lidstaten en uit de nieuwe lidstaten. Dat fundamentele beginsel heeft enkel in het geval van de limitatief opgesomde instrumenten ter ondersteuning van de landbouwproducenten beperkingen ondervonden. De bestreden maatregel voert daarentegen een ander discriminerend beginsel in, volgens hetwelk alle huidige en toekomstige rechtstreekse betalingen zullen worden verricht volgens ongelijke beginselen die uit het mechanisme van de geleidelijke invoering voortvloeien. Derhalve leidt de bestreden maatregel ertoe dat op het gebied van een onbepaalde en onzekere sector van de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling wordt afgeweken.

De regering van de Republiek Polen is ook van mening dat de bestreden maatregel, doordat als een beginsel oplossingen worden aanvaard die in het Toetredingsverdrag de aard van uitzondering hadden, het bereikte onderhandelingscompromis ondergraaft en een schending vormt van het beginsel van goede trouw. De regering van de Republiek Polen verklaart dat zij vanaf het begin van de toetredingsonderhandelingen het mechanisme van de geleidelijke invoering heeft erkend als een oplossing met een uitzonderingskarakter, dat enkel limitatief opgesomde ondersteuningsinstrumenten omvat, maar niet als een beginsel voor de ondersteuning van landbouwinkomsten op het grondgebied van de Republiek Polen.


(1)  PB L 93, van 30.03.2004, blz. 1


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/7


Beroep, op 27 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-326/04)

(2004/C 239/11)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 27 juli 2004 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin en E. Tserepa-Lacombe, leden van haar juridische dienst.

Verzoekster concludeert dat het den Hove behage:

1.

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1), en althans door die bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Helleense Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in het nationale recht is op 19 juli 2003 verstreken.


(1)  PB L 180 van 19.7.2000, punt 22.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/7


Beroep, op 27 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Finland

(Zaak C-327/04)

(2004/C 239/12)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 27 juli 2004 beroep ingesteld tegen Republiek Finland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Huttunen en D. Martin als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Republiek Finland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om met betrekking tot de Ålandseilanden te voldoen aan richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Republiek Finland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn is op 19 juli 2003 verstreken.


(1)  PB L 180 van 19.7.2003, blz. 22.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/7


Beroep, op 29 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-329/04)

(2004/C 239/13)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 juli 2004 beroep ingesteld tegen Bondsrepubliek Duitsland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, in het kader van de uitwisseling met nationale ambtenaren bij de juridische dienst van de Commissie gedetacheerde rechter in het Arbeitsgericht, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om volledig te voldoen aan richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2000/43/EG is op 19 juli 2003 verstreken.


(1)  PB L 180, blz. 22.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/8


Beroep, op 30 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-334/04)

(2004/C 239/14)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 30 juli 2004 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia en M. van Beek, leden van haar juridische dienst.

Verzoekster concludeert dat het Hof behage:

vast te stellen dat de Helleense Republiek,

 

door als speciale beschermingszones gebieden aan te wijzen die naar aantal en totale oppervlakte duidelijk kleiner zijn dan het aantal en de totale oppervlakte van de gebieden die voldoen aan de voorwaarden om te worden aangewezen als speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn,

 

door speciale beschermingszones aan te wijzen waarvan de oppervlakte duidelijk kleiner is dan de oppervlakte van de overeenkomstige gebieden in IBA 2000 die voldoen aan de voorwaarden om te worden aangewezen als speciale beschermingszones,

 

door geen speciale beschermingszones aan te wijzen voor verschillende soorten vogels die in bijlage I bij richtlijn 79/409 zijn vermeld, of door als speciale beschermingszones gebieden aan te wijzen waar de betrokken soorten onvoldoende zijn vertegenwoordigd,

 

door geen speciale beschermingszones aan te wijzen voor verschillende soorten trekvogels of door als speciale beschermingszones gebieden aan te wijzen waar de betrokken soorten onvoldoende zijn vertegenwoordigd,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409 van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen brengt artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 79/409 EEG inzake het behoud van de vogelstand, voor de lidstaten de verplichting mee om voor speciale beschermingszones een bijzondere regeling vast te stellen die voornamelijk het voortbestaan en de voortplanting van de in bijlage I bij de richtlijn genoemde soorten verzekert.

Volgens de rechtspraak, maar ook volgens de Commissie, wordt de lijst „Belangrijke Vogelgebieden” (Important Bird Areas – IBA) beschouwd als een geldige wetenschappelijke referentiebasis.

Volgens die lijst moeten 186 zones in Griekenland als speciale beschermingszones worden aangemerkt.

Op het moment van het instellen van het beroep had Griekenland slechts 151 speciale beschermingszones aangewezen, en dan nog met een kleinere oppervlakte dan bedoeld in IBA 2000.

De Commissie concludeert dat die speciale beschermingszones niet zijn vastgesteld op grond van ornithologische criteria, zoals artikel 4 van de richtlijn bepaalt.

Het Griekse nationale grondgebied is van groot ornithologisch belang voor vele in bijlage I bij de richtlijn genoemde soorten vogels, waarvan sommige wereldwijd worden bedreigd. Die soorten worden onvoldoende gedekt door de in Griekenland bestaande speciale beschermingszones.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/8


Beroep, op 30 juli 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk

(Zaak C-335/04)

(2004/C 239/15)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 30 juli 2004 beroep ingesteld tegen Republiek Oostenrijk door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, in het kader van de uitwisseling met nationale ambtenaren bij de juridische dienst van de Commissie gedetacheerde rechter in het Arbeitsgericht, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2000/43/EG is op 19 juli 2003 verstreken.


(1)  PB L 180, blz. 22.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/9


Beroep, op 2 augustus 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

(Zaak C-337/04)

(2004/C 239/16)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 2 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Franse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en C. Giolito als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Franse Republiek, door de beschikking van 15 januari 2002 betreffende de door de Franse Republiek ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van Crédit Mutuel (steunmaatregel C 88/1997 ex NN 183/1995; thans bekendgemaakt in PB L 88 van 4 april 2003, blz. 39) niet binnen de gestelde termijn te hebben uitgevoerd, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 2 en 3 van de genoemde beschikking;

2.

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aangezien zij van mening was dat de toekenning door de Franse autoriteiten aan Crédit Mutuel van het distributierecht inzake het Livret bleu met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun behelst, heeft de Commissie op 15 januari 2002 overeenkomstig artikel 88, lid 2, eerste alinea, EG een beschikking vastgesteld waarbij Frankrijk wordt aangemaand deze steun die sinds 1 januari 1991 was toegekend, bij Crédit Mutuel terug te vorderen alsmede maatregelen te nemen om de in het Livret bleu vervatte steun in de toekomst af te schaffen en het toezicht daarop te verbeteren.

De Franse autoriteiten hebben op 18 juni 2003 aan Crédit Mutuel een terugvorderingsbevel ten belope van 117,9 miljoen euro afgegeven. De Commissie stelt evenwel vast dat Crédit Mutuel tot op heden geen staatssteun heeft terugbetaald en dat Frankrijk geen stappen heeft ondernomen om het bedrag terug te vorderen. Volgens de Commissie heeft de Franse Republiek dus niet aan de beschikking voldaan en heeft zij zich niet beroepen op de absolute onmogelijkheid om de beschikking uit te voeren, die als enig verweermiddel kan worden aangevoerd, zodat de niet-nakoming van de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen bewezen moet worden geacht.

De Commissie gaat bovendien niet akkoord met de methode van de enkelvoudige intresten die door de Franse autoriteiten is gebruikt voor de berekening van de intrest op het terug te vorderen bedrag en met betrekking tot de aftrek van de belasting over dit bedrag. Volgens haar kan enkel de kapitalisatie van de intrest door de methode van de samengestelde intresten het economisch voordeel dat Crédit Mutuel heeft genoten, uiteindelijk ongedaan maken. Voorts hebben de Franse autoriteiten niet bewezen dat de aftrek van de belasting over het terug te vorderen bedrag is verricht overeenkomstig de nationale regeling en zonder discriminatie ten aanzien van vergelijkbare gevallen in het nationale recht. Bijgevolg volstaat het door de Franse autoriteiten voorgestelde terug te vorderen bedrag niet om de beschikking van de Commissie daadwerkelijk uit te voeren.

Ten slotte heeft de Franse Republiek volgens de Commissie niet voldaan aan artikel 2, leden 2, 3 en 4, van de beschikking van 15 januari 2002, dat ervoor moet zorgen dat de in het Livret bleu vervatte steun in de toekomst verdwijnt en het toezicht daarop verbetert, maar heeft zij enkel verklaard dat de noodzakelijke maatregelen in uitvoering waren. De Commissie beschikt tot op heden niet over gegevens waaruit kan worden geconcludeerd dat de beschikking op deze punten daadwerkelijk is uitgevoerd.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/9


Beroep, op 13 augustus 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-349/04)

(2004/C 239/17)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 13 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Groothertogdom Luxemburg door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Gippini Fournier en K. Mojzesowicz als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg door de Commissie niet de inlichtingen te verstrekken die zij nodig heeft om te bevestigen dat aan de bepalingen van richtlijn 2002/77/EG (1) is voldaan, de krachtens artikel 9 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge artikel 9 van richtlijn 2002/77/EG zijn de lidstaten verplicht de Commissie uiterlijk op 24 juli 2003 de informatie te verstrekken die zij nodig heeft om te bevestigen dat aan de bepalingen van deze richtlijn is voldaan.


(1)  Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB L 249 van 17 9.2002, blz. 21).


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/10


Doorhaling van zaak C-401/02 (1)

(2004/C 239/18)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 2 juni 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-401/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.


(1)  PB C 19 van 25.1.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/10


Doorhaling van zaak C-322/03 (1)

(2004/C 239/19)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 17 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-322/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/10


Doorhaling van zaak C-418/03 (1)

(2004/C 239/20)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 13 juli 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-418/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg.


(1)  PB C 275 van 15.11.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/10


Doorhaling van zaak C-534/03 (1)

(2004/C 239/21)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 11 juni 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-534/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.


(1)   PB C 59 van 6.3.2004.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/10


Doorhaling van zaak C-76/04 (1)

(2004/C 239/22)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 11 juni 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-76/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


HOF VAN JUSTITIE EN GERECHT VAN EERSTE AANLEG

25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/11


Bij beschikkingen van 8 juni 2004 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 2 van besluit 2004/407/EG, Euratom (1), van de Raad van 26 april 2004 tot wijziging van de artikelen 51 en 54 van het Statuut van het Hof van Justitie, de in de linkerkolom van de hieronder vermelde zaken verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg.

(2004/C 239/23)

Deze zaken werden in het register van het Gerecht van eerste aanleg ingeschreven onder de nummers die hieronder in de rechterkolom worden vermeld.

Nummer van de door het Hof van Justitie verwezen zaak

Naam van partijen

In het Publicatieblad gepubliceerd bericht inzake de inschrijving van de zaak

Nummer van inschrijving in het register van het Gerecht van eerste aanleg

PB

van

C-197/01

Nederland/Commissie

C 227

11.08.2001

T-216/04

C-325/01

Nederland/Commissie

C 303

27.10.2001

T-217/04

C-368/01

Nederland/Commissie

C 331

24.11.2001

T-218/04

C-407/01

Nederland/Commissie

C 369

22.12.2001

T-227/04

C-290/02

Italië/Commissie

C 233

28.09.2002

T-222/04

C-314/02

Nederland/Commissie

C 247

12.10.2002

T-228/04

C-280/03

Commissie/Lior e.a.

C 213

06.09.2003

T-245/04

C-388/03

Nederland/Commissie

C 275

15.11.2003

T-233/04

C-401/03

Italië/Commissie

C 304

13.12.2003

T-223/04

C-430/03

Italië/Commissie

C 304

13.12.2003

T-224/04

C-455/03

Frankrijk/Commissie

C 304

13.12.2003

T-240/04

C-464/03

Spanje/Commissie

C 7

10.01.2004

T-219/04

C-492/03

Oostenrijk/Commissie

C 21

24.01.2004

T-235/04

C-60/04

Italië/Commissie

C 106

30.04.2004

T-225/04

C-102/04

Zweden/Commissie

C 106

30.04.2004

T-229/04

C-103/04

Nederland/Commissie

C 94

17.04.2004

T-234/04

C-162/04

Finland/Commissie

C 146

29.05.2004

T-230/04

C-175/04

Spanje/Commissie

C 146

29.05.2004

T-220/04

C-176/04

België/Commissie

C 118

30.04.2004

T-221/04

C-189/04

Griekenland/Commissie

C 179

10.07.2004

T-231/04

C-211/04

Italië/Commissie

C 179

10.07.2004

T-226/04

C-218/04

Griekenland/Commissie

C 179

10.07.2004

T-232/04


(1)  PB L 132 van 29.4.2004


EN GERECHT VAN EERSTE AANLEG

25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/12


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-44/00, Mannesmannröhren-Werke AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markten van naadloze stalen buizen - Duur van de inbreuk - Geldboeten)

(2004/C 239/24)

Procestaal: Duits

In zaak T-44/00, Mannesmannröhren-Werke AG, gevestigd te Mülheim an der Ruhr (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Klusmann, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, (gemachtigden: M. Erhart en A. Whelan, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen) (PB 2003, L 140, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart nietig artikel 1, lid 2, van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen), voorzover daarin is vastgesteld dat de in die bepaling aan verzoekster verweten inbreuk vóór 1 januari 1991 is begonnen.

2)

Stelt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 2003/382 aan verzoekster opgelegde geldboete vast op 12 600 000 euro.

3)

Verwerpt het beroep voor het overige.

4)

Verwijst verzoekster en de Commissie in hun eigen kosten.


(1)  PB C 135 van 13.5.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/12


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-48/00, Corus UK Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markten van naadloze stalen buizen - Duur van de inbreuk - Geldboeten)

(2004/C 239/25)

Procestaal: Engels

In zaak T-48/00, Corus UK Ltd, voorheen British Steel plc, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door J. Pheasant en M. Readings, solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: oorspronkelijk M. Erhart en B. Doherty, vervolgens door M. Erhart en A. Whelan, bijgestaan door N. Khan, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen) (PB 2003, L 140, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart nietig artikel 1, lid 2, van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen), voorzover daarin is vastgesteld dat de in dat artikel aan verzoekster verweten inbreuk vóór 1 januari 1991 is begonnen.

2)

Stelt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 2003/382 aan verzoekster opgelegde geldboete vast op 11 700 000 euro.

3)

Verwerpt het beroep voor het overige.

4)

Verstaat dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 135 van 13.5.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/13


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-50/00, Dalmine SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markten van naadloze stalen buizen en pijpen - Duur van inbreuk - Geldboeten)

(2004/C 239/26)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-50/00, Dalmine SpA, gevestigd te Dalmine (Italië), vertegenwoordigd door M. Siragusa en F. Moretti, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: M. Erhart en A. Whelan, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen) (PB 2003, L 140, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 8 juli 2003 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart nietig artikel 1, lid 2, van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen), voorzover daarin is vastgesteld dat de in die bepaling aan verzoekster verweten inbreuk vóór 1 januari 1991 is begonnen.

2)

Stelt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 2003/382 aan verzoekster opgelegde geldboete vast op 10 080 000 euro.

3)

Verwerpt het beroep voor het overige.

4)

Verwijst verzoekster en de Commissie in hun eigen kosten.


(1)  PB C 149 van 27.5.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/13


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in de gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp. Tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Mededingingsregelingen - Markt van naadloze stalen buizen en pijpen - EVA - Bevoegdheid van Commissie - Inbreuk - Geldboeten)

(2004/C 239/27)

Procestaal: Engels

In de gevoegde zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00, JFE Engineering Corp., voorheen NKK Corp., gevestigd te Tokio (Japan), aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Smith en C. Maguire, solicitors, vervolgens door A. Vandencasteele en V. Dehin, advocaten, en A.-L. Marmagioli, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, Nippon Steel Corp., gevestigd te Tokio,vertegenwoordigd door J.-F. Bellis en K. Van Hove, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, JFE Steel Corp., voorheen Kawasaki Steel Corp., gevestigd te Tokio, vertegenwoordigd door A. Vandencasteele, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, Sumitomo Metal Industries Ltd, gevestigd te Tokio, vertegenwoordigd door C. Vajda, QC, G. Sproul en F. Weitzman, solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: M. Erhart en A. Whelan, bijgestaan door N. Khan, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), ondersteund door Toezichthoudende autoriteit van de EVA, (gemachtigden: D. Sif Tynes en P. Bjørgan), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen) (PB 2003, L 140, blz. 1), of, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart nietig artikel 1, lid 2, van beschikking 2003/382/EG van de Commissie van 8 december 1999 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak IV/E-1/35.860-B – naadloze stalen buizen), voorzover daarin is vastgesteld dat de in dat artikel aan de vier verzoeksters in de zaken T-67/00, T-68/00, T-71/00 en T-78/00 verweten inbreuk vóór 1 januari 1991 is begonnen en tot na 30 juni 1994 heeft voortgeduurd.

2)

Stelt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 2003/382 aan elk van de vier verzoeksters opgelegde geldboete vast op 10 935 000 euro.

3)

Verwerpt de vier beroepen voor het overige.

4)

Verwijst de vier verzoeksters en de Commissie in hun eigen kosten.

5)

Verstaat dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA haar eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 149 van 27.5.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/14


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 1 juli 2004

in zaak T-308/00, Salzgitter AG tegen Commissie (1)

(Staatssteun - Artikel 4, sub c, 67 en 95 KS - Financiële maatregelen ten gunste van Salzgitter - Grens met voormalige Duitse Democratische Republiek en voormalige Tsjecho-Slowaakse Republiek - Niet-aangemelde steunmaatregelen - Zesde staalsteuncode - Rechtszekerheid)

(2004/C 239/28)

Procestaal: Duits

In zaak T-308/00, Salzgitter AG, gevestigd te Salzgitter (Duitsland), vertegenwoordigd door J. Sedemund en T. Lübbig, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, ondersteund door Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing als gemachtigde, bijgestaan door K. Schroeter, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: K.-D. Borchardt en V. Kreuschitz, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2000/797/EGKS van de Commissie van 28 juni 2000 betreffende de door Duitsland toegekende staatssteun ten gunste van Salzgitter AG, Preussag Stahl AG en de dochterondernemingen van de groep in de ijzer- en staalindustrie, voortaan Salzgitter AG – Stahl und Technologie (SAG) (PB L 323, blz. 5), heeft het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid), samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, J. Pirrung, P. Mengozzi, A. W. H. Meij en M. Vilaras, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 1 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart nietig de artikelen 2 en 3 van beschikking 2000/797/EGKS van de Commissie van 28 juni 2000 betreffende de door de Bondsrepubliek Duitsland toegekende staatssteun ten gunste van Salzgitter AG, Preussag Stahl AG en de dochterondernemingen van het concern in de ijzer- en staalindustrie, voortaan Salzgitter AG – Stahl und Technologie (SAG).

2)

Verstaat dat verzoekster een derde van haar eigen kosten zal dragen.

3)

Verwijst de Commissie in haar eigen kosten en in twee derde van verzoeksters kosten.

4)

Verstaat dat de Bondsrepubliek Duitsland haar eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 335 van 25.11.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/14


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 7 juli 2004

in de gevoegde zaken T-107/01 en T-175/01, Société des mines de Sacilor – Lormines SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(EGKS-Verdrag - IJzer- en staalindustrie - Afstand van mijnbouwconcessies - Door Franse Republiek aan mijnbouwondernemingen opgelegde lasten - Klacht - Geen positief antwoord van de Commissie - Beroep wegens nalaten - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Procesbevoegdheid - Onderneming in de zin van artikel 80 KS)

(2004/C 239/29)

Procestaal: Frans

In de gevoegde zaken T-107/01 en T-175/01, Société des mines de Sacilor – Lormines SA, gevestigd te Puteaux (Frankrijk), aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Marty en vervolgens door R. Schmitt, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Rozet en L. Ström, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep wegens nalaten en, subsidiair, een beroep tot nietigverklaring met betrekking tot de weigering van de Commissie om gevolg te geven aan verzoeksters klacht strekkende tot vaststelling dat de Franse Republiek artikel 4, sub b en c, KS en artikel 86 KS heeft geschonden doordat zij verzoekster beweerdelijk buitengewone lasten heeft opgelegd bij de inleiding van de procedure van afstand van haar mijnbouwconcessies, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters; griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 7 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten, de kosten van de procedure in kort geding daaronder begrepen.


(1)  PB C 227 van 11.8.2001.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/15


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-198/01: Technische Glaswerke Ilmenau GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Staatssteun - Beroep tot nietigverklaring - Criterium van particulier investeerder - Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden - Rechten van verdediging - Motivering)

(2004/C 239/30)

Procestaal: Duits

In zaak T-198/01, Technische Glaswerke Ilmenau GmbH, gevestigd te Ilmenau (Duitsland), aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Gerrit en C. Arhold, vervolgens door C. Arhold en N. Wimmer, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en V. Di Bucci als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, ondersteund door Schott Glas, gevestigd te Mainz (Duitsland), vertegenwoordigd door U. Soltész, advocaat betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2002/185/EG van de Commissie van 12 juni 2001 betreffende staatssteun van Duitsland ten gunste van Technische Glaswerke Ilmenau GmbH (Duitsland) (PB 2002, L 62, blz. 30), heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, P. Lindh, J. D. Cooke, H. Legal en M. E. Martins Ribeiro, rechters, griffier: D. Christensen, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verstaat dat verzoekster haar eigen kosten, alsmede die van de Commissie en interveniënte in de hoofdzaak en in de kortgedingprocedure zal dragen.


(1)  PB C 303 van 27.10.2001.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/15


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 6 juli 2004

in zaak T-281/01, Hubert Huygens tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Beoordelingsprocedure - Vertraging bij opstelling van beoordelingsrapport - Redelijke termijn - Beroep tot schadevergoeding - Morele en materiële schade - Bevorderingsprocedure - Impliciete afwijzing van verzoekers bevordering - Beroep tot nietigverklaring - Besluit om verzoeker niet te bevorderen in kader van bevorderingsronde 2000 - Ontbreken van motivering - Besluit om 54 ambtenaren te bevorderen in kader van bevorderingsronde 2000 - Niet-ontvankelijkheid)

(2004/C 239/31)

Procestaal: Frans

In zaak T-281/01, Hubert Huygens, ambtenaar bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Olm (Luxemburg), vertegenwoordigd door S. Nyssens, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Curral en F. Clotuche-Duvieusart, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende enerzijds een vordering tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden door de vertraging in de procedure betreffende verzoekers beoordeling voor de bevorderingsronde 1997/1999, en anderzijds een verzoek tot nietigverklaring van het impliciete besluit van de Commissie tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van de wegens deze vertraging geleden schade, van het impliciete besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2000 tot de rang B1 te bevorderen, alsmede van het besluit van de Commissie om in het kader van de bevorderingsronde 2000 54 ambtenaren tot de rang B1 te bevorderen, en in elk geval van het besluit van de directeur van het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen om in het kader van de bevorderingsronde 2000 4 ambtenaren tot de rang B1 te bevorderen, heeft het Gerecht (Eerste kamer), samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, P. Mengozzi en M. E. Martins Ribeiro, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 6 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Veroordeelt de Commissie om verzoeker 500 euro te betalen als vergoeding voor de door hem geleden morele schade.

2)

Verklaart nietig het besluit van de Commissie om verzoeker in het kader van de beoordelingsronde 2000 niet tot de rang B1 te bevorderen, dat voortvloeit uit de publicatie in de Administratieve mededelingen nr. 31 van 6 april 2000 van de lijst van tot die rang bevorderde ambtenaren.

3)

Verwerpt het beroep voor het overige.

4)

Verwijst de Commissie in de kosten.


(1)  PB C 3 van 5 januari 2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 30 juni 2004

in zaak T-317/01: M+M Gesellschaft für Unternehmensberatung und Informationssysteme mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor communautair woordmerk M+M EUROdATA - Ouder woordmerk EURODATA TV - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2004/C 239/32)

Procestaal: Duits

In zaak T-317/01, M+M Gesellschaft für Unternehmensberatung und Informationssysteme mbH, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Treis, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: S. Laitinen en U. Pfleghar), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen): Mediametrie SA, gevestigd te Parijs (Frankrijk), aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Dupuis-Latour, vervolgens door S. Szilvasi, advocaten, betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 oktober 2001 (zaak R 698/2000-1) met betrekking tot een oppositieprocedure tussen Mediametrie SA en M+M Gesellschaft für Unternehmensberatung und Informationssysteme mbH, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters, griffier: D. Christensen, administrateur, op 30 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Vernietigt de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 oktober 2001 in zaak R 698/2000-1, behoudens voorzover daarbij de zaak naar de oppositieafdeling is terugverwezen voor verdere afdoening van de merkaanvraag voor de waren en diensten waarop de aanvraag betrekking heeft en die tot de klassen 9, 16 en 42 behoren.

2)

Verwijst het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in verzoeksters kosten.

3)

Verstaat dat interveniënte haar eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 56 van 2.3.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/16


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-334/01, MFE Marienfelde GmbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Ouder woordmerk HIPPOVIT - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk HIPOVITON als gemeenschapsmerk - Normaal gebruik van ouder merk - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 - Recht om te worden gehoord)

(2004/C 239/33)

Procestaal: Duits

In zaak T-334/01, MFE Marienfelde GmbH, gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegenwoordigd door S. Rojahn en S. Freytag, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: E. Joly en G. Schneider), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Vétoquinol AG, voorheen Chassot AG, gevestigd te Bern (Zwitserland), vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat, betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2001 (zaak R 578/2000-4) met betrekking tot een oppositieprocedure tussen MFE Marienfelde GmbH en Vétoquinol AG, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters; griffier: D. Christensen, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Vernietigt de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 september 2001 (zaak R 578/2000-4).

2)

Verwerpt het beroep voor het overige.

3)

Verwijst het BHIM in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

4)

Verstaat dat interveniënte haar eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 68 van 16.3.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/17


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 30 juni 2004

in zaak T-107/02: GE Betz Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Ouder beeldmerk - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk BIOMATE als gemeenschapsmerk - Geen overlegging van bewijzen in proceduretaal van oppositie - Gewettigd vertrouwen - Regels 16, 17 en 18 van verordening (EG) nr. 2868/95)

(2004/C 239/34)

Procestaal: Engels

In zaak T-107/02, GE Betz Inc., voorheen BetzDearborn Inc., gevestigd te Trevose, Pennsylvania (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door G. Glas en K. Manhaeve, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: E. Joly en vervolgens door G. Schneider), andere partij in de procedure voor de kamer van het BHIM: Atofina Chemicals Inc., gevestigd te Philadelphia, Pennsylvania (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door M. Edenborough, barrister, en M. Medyckyj, solicitor, betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 januari 2002 (zaak R 1003/2000-1), inzake een oppositieprocedure tussen Atofina Chemicals Inc. en GE Betz Inc., heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A.W.H. Meij, rechters, griffier: J. Plingers, administrateur, op 30 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Vernietigt de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 januari 2002 (zaak R 1003/2000-1) voorzover daarbij de beslissing van de oppositieafdeling van 7 september 2000 wordt vernietigd, de zaak voor verdere afdoening naar de oppositieafdeling wordt teruggewezen en elke partij wordt verwezen in de kosten die haar in de procedure voor de kamer van beroep zijn opgekomen.

2)

Verwijst het Bureau in de kosten van verzoekster, daaronder begrepen de kosten die deze in de procedure voor de kamer van beroep zijn opgekomen.

3)

Verstaat dat interveniënte haar eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 169 van 13.7.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/17


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 juli 2004

in zaak T-115/02, AVEX Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat letter „a” bevat - Ouder communautair beeldmerk dat letter „a” bevat - Verwarringsgevaar)

(2004/C 239/35)

Procestaal: Duits

In zaak T-115/02, AVEX Inc., gevestigd te Tokyo (Japan), vertegenwoordigd door J. Hofmann, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: D. Schennen en G. Schneider), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Ahlers AG, voorheen Adolf Ahlers AG, gevestigd te Herford (Duitsland), vertegenwoordigd door E. P. Krings, advocaat, betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 februari 2002 (zaak R 634/2001-1) met betrekking tot de oppositie die de houder van het communautaire beeldmerk dat de letter „a” bevat, heeft ingesteld tegen de inschrijving van een communautair beeldmerk dat de letter „a” bevat, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 13 juli 2003 een arrest gewezen waarvan het dictum luist als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 144 van 15.6.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/18


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 6 juli 2004

in zaak T-117/02, Grupo El Prado Cervera, SL tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk CHUFAFIT als gemeenschapsmerk - Oudere nationale woord- en beeldmerken CHUFI - Verwarringsgevaar - Associatiegevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2004/C 239/36)

Procestaal: Duits

In zaak T-117/02, Grupo El Prado Cervera, SL, gevestigd te Valencia (Spanje), vertegenwoordigd door P. Koch Moreno, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: J. F. Crespo Carillo en G. Schneider), andere partij voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënt voor het Gerecht: Helene Debuschewitz e.a. in de hoedanigheid van de erven van Johann Debuschewitz, wonende te Rösrath-Forsbach (Duitsland), vertegenwoordigd door E. Krings, advocaat, betreffende een verzoek tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 februari 2002 (zaak R 798/2001-1) inzake de oppositieprocedure tussen Grupo El Prado Cervera, SL, en J. Debuschewitz, heeft het Gerecht (Eerste kamer), samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, kamerpresident, P. Mengozzi en E. Martins Ribeiro, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 6 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 156 van 29.6.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/18


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 15 juli 2004

in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, Georgios Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Tewerkstelling - Detachering in belang van dienst - Wijziging, met terugwerkende kracht, van standplaats en van daaraan verbonden financiële rechten - Terugvordering van onverschuldigd betaalde - Inrichtingsvergoeding en dagvergoeding - Overmaking van deel van inkomsten naar land buiten land van standplaats)

(2004/C 239/37)

Procestaal: Frans

In de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, Georgios Gouvras, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Bereldange (Luxemburg), vertegenwoordigd door J.-N. Louis, É. Marchal en A. Coolen, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en L. Lozano Palacios, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep strekkende tot —

in zaak T-180/02 — nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende vaststelling met terugwerkende kracht tot 1 november 2000 en voor de duur van de detachering in het belang van de dienst, van verzoekers standplaats te Athene, schrapping van diens recht op de ontheemdingstoelage en op vergoeding van zijn jaarlijksereiskosten, en toepassing op zijn bezoldiging van de aanpassingscoëfficiënt voor Griekenland, alsmede van het besluit tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde, en —

in zaak T-113/03 — nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker de inrichtingsvergoeding en de dagvergoeding toe te kennen voor de periode waarin hij in het belang van de dienst te Athene was gedetacheerd, en om hem de inrichtingsvergoeding bij zijn wedertewerkstelling te Luxemburg toe te kennen, alsmede van het besluit waarbij het deel van zijn bezoldiging dat hij tijdens zijn detachering naar zijn standplaats te Luxemburg kon overmaken, tot 35 % werd beperkt, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en F. Dehousse, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 15 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart het besluit van de Commissie van 30 april 2002 nietig voorzover daarbij werd geweigerd verzoeker de inrichtingsvergoeding tot te kennen bij zijn detachering te Athene.

2)

Verwerpt de vorderingen tot nietigverklaring in de zaken T-180/02 en T-113/03 voor het overige.

3)

Verstaat dat de Commissie haar eigen kosten en eenderde van de kosten van verzoeker in die twee zaken zal dragen.

4)

Verstat dat verzoeker tweederde van zijn kosten in diezelfde zaken zal dragen.


(1)  PB C 191 van 10.8.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/19


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 30 juni 2004

in zaak T-186/02, BMI Bertollo Srl tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Oudere woordmerken DIESEL - Aanvraag voor beeldmerk DIESELIT als gemeenschapsmerk - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2004/C 239/38)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-186/02, BMI Bertollo Srl, gevestigd te Pianezze San Lorenzo (Italië), vertegenwoordigd door F. Tedeschini, M. Pinnarò, P. Santer, V. Corbeddu en M. Bertuccelli, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: O. Montalto), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht, Diesel SpA, gevestigd te Molvena (Italië), vertegenwoordigd door G. Bozzola en C. Bellomunno, advocaten, betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 19 maart 2002 (zaak R 525/2001-3), betreffende een oppositieprocedure tussen BMI Bertollo Srl en Diesel SpA, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters; griffier: B. Pastor, adjunct-griffier, op 30 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 191 van 10.8.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/19


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-203/02, The Sunrider Corp tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Ouder woordmerk VITAFRUT - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk VITAFRUIT als gemeenschapsmerk - Normaal gebruik van ouder merk - Soortgelijkheid van waren - Artikel 8, lid 1, sub b, artikel 15 en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2004/C 239/39)

Procestaal: Engels

In zaak T-203/02, The Sunrider Corp., gevestigd te Torrance, Californië (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: S. Laitinen), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Juan Espadafor Caba, wonende te Granada (Spanje), betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 april 2002 (zaak R 1046/2000-1) met betrekking tot een oppositieprocedure tussen Juan Espadafor Caba en The Sunrider Corp., heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters; griffier: J. Plingers, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 233 van 28.9.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/20


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-270/02, MLP Finanzdienstleistungen AG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Woordmerk bestpartner - Absolute weigeringsgronden - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 - Merk zonder onderscheidend vermogen - Beschrijvend merk)

(2004/C 239/40)

Procestaal: Duits

In zaak T-270/02, MLP Finanzdienstleistungen AG, gevestigd te Heidelberg (Duitsland), vertegenwoordigd door W. Göpfert, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde G. Schneider), betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 26 juni 2002 (zaak R 206/2002-3) waarbij de inschrijving van het woordmerk bestpartner werd geweigerd, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters; griffier: D. Christensen, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 274 van 9.11.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/20


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 30 juni 2004

in zaak T-281/02: Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Woordmerk Mehr für Ihr Geld - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

(2004/C 239/41)

Procestaal: Duits

In zaak T-281/02, GE Norma Lebensmittelfilialbetrieb GmbH & Co. KG, gevestigd te Nuremberg (Duitsland), vertegenwoordigd door S. Rojahn en S. Freytag, advocaten, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door D. Schennen als gemachtigde, betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 3 juli 2002 (zaak R 239/2002-3) inzake de inschrijving van het woordmerk Mehr für Ihr Geld als gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters, griffier: J. Plingers, administrateur, op 30 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 274 van 9.11.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/20


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-289/02, Telepharmacy Solutions, Inc. tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Teken TELEPHARMACY SOLUTIONS - Absolute weigeringsgronden - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 - Eerbiediging van rechten van verdediging)

(2004/C 239/42)

Procestaal: Engels

In zaak T-289/02, Telepharmacy Solutions, Inc., gevestigd te North Billerica, Massachusetts (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door R. Davis, barrister, en M. Medyckyj, solicitor, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: S. Bonne), betreffende een beroep tegen de beslissing van de Vierde kamer van het BHIM van 28 juni 2002 (zaak R 108/2001-4) inzake de inschrijving van het teken TELEPHARMACY SOLUTIONS als gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters; griffier: B. Pastor, adjunct-griffier, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 305 van 7.12.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 15 juli 2004

in zaak T-384/02, Fernando Valenzuela Marzo tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Bezoldiging - Inrichtingsvergoeding - Artikel 9, lid 3, van bijlage VII bij Statuut - Termijn van één jaar)

(2004/C 239/43)

Procestaal: Frans

In zaak T-384/02, Fernando Valenzuela Marzo, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door M.-A. Lucas, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en V. Joris, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 16 november 2001 en 13 februari 2002 houdende weigering om verzoeker de tweede helft van de inrichtingsvergoeding toe te kennen op grond dat deze zich niet binnen de in het Statuut bepaalde termijn van één jaar na zijn indiensttreding met zijn gezin in zijn standplaats heeft gevestigd, en anderzijds, veroordeling van de Commissie om hem de tweede helft van de inrichtingsvergoeding, vermeerderd met rente op de voet van 8 % per jaar, te betalen, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en F. Dehousse, rechters; griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 15 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 55 van 8.3.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 juli 2004

in zaak T-115/03: Samar SpA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van woordmerk GAS STATION als gemeenschapsmerk - Ouder nationaal beeldmerk BLUE JEANS GAS - Weigering van inschrijving)

(2004/C 239/44)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-115/03, Samar SpA, gevestigd te Mottalciata (Italië) (1), vertegenwoordigd door A. Ruo, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door O. Montalto en M. L. Capostagno als gemachtigden, andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Grotto SpA, gevestigd te Vicenza (Italië), vertegenwoordigd door M. Bosshard en S. Verea, advocaten, betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 30 januari 2003 (zaak R 340/2002-3), inzake de oppositie van de houder van het nationale beeldmerk BLUE JEANS GAS tegen de inschrijving van het woordmerk GAS STATION als gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A.W.H. Meij en N.J. Forwood, rechters, griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 13 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verwijst verzoekster in de kosten.


(1)  PB C 135 van 7.6.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 8 juli 2004

in zaak T-136/03, Robert Charles Schochaert tegen Raad van de Europese Unie (1)

(Ambtenaren - Beroep tot schadevergoeding - Weigering van bevordering - Belaging - Bijstandsplicht)

(2004/C 239/45)

Procestaal: Frans

In zaak T-136/03, Robert Charles Schochaert, voormalig ambtenaar van Raad van de Europese Unie, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door J. A. Martin, advocaat, tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: M. Sims en F. Anton), betreffende een beroep strekkende tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden door de herhaalde weigering van de Raad om hem tot de rang B 1 te bevorderen en door belaging, heeft het Gerecht (P. Lindh, alleensprekend rechter); griffier: I. Natsinas, administrateur, op 8 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 146 van 21.6.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 7 juli 2004

in zaak T-175/03, Norbert Schmitt tegen Europees Bureau voor wederopbouw (1)

(Tijdelijk functionaris - Beëindiging van overeenkomst - Artikel 47, lid 2, sub a, van Regeling andere personeelsleden - Inachtneming van bepalingen van overeenkomst - Gewettigd vertrouwen)

(2004/C 239/46)

Procestaal: Frans

In zaak T-175/03, Nobert Schmitt, voormalig tijdelijk functionaris van het Europees Bureau voor wederopbouw, wonende te Köllerbach (Duitsland), vertegenwoordigd door L. Polanz, advocaat, tegen Europees Bureau voor wederopbouw (gemachtigde: C. Manolopoulos, bijgestaan door J.-N. Louis, advocaat), betreffende een beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Bureau voor wederopbouw houdende beëindiging van verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris en, subsidiair, tot schadevergoeding, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 7 juli 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verklaart nietig het besluit van het Europees Bureau voor wederopbouw van 25 februari 2003 houdende beëindiging van verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris.

2)

Verwijst het Europees Bureau voor wederopbouw in de kosten, daaronder begrepen die welke op het kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 184 van 2.8.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 29 juni 2004

in zaak T-188/03, Joëlle Hivonnet tegen Raad van de Europese Unie (1)

(Ambtenaren - Schooltoelage - Criteria voor toekenning - Lager onderwijs - Kleuterschool)

(2004/C 239/47)

Procestaal: Frans

In zaak T-188/03, Joëlle Hivonnet, ambtenaar van de Raad van de Europese Unie, wonende te New York (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door G. Vandersanden en L. Levi, advocaten, tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: M. Sims en F. Anton), betreffende een beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Raad houdende weigering om verzoekster de schooltoelage toe kennen voor de schooljaren 1999/2000 en 2000/2001, gedurende dewelke haar dochter de kleuterschool bezocht, en houdende toekenning bij wijze van uitzondering van een dergelijke toelage voor het kleuterschooljaar 2001/2002, alsmede tot toekenning bij wijze van schadevergoeding van de moratoire interessen over de met deze toelagen overeenkomende bedragen en tot vergoeding van de immateriële schade die verzoekster als gevolg van dat besluit heeft geleden, heeft het Gerecht (N. J. Forwood, alleensprekend rechter); griffier: I. Natsinas, administrateur, op 29 juni 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verwerpt het beroep.

2)

Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.


(1)  PB C 184 van 2.8.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/22


BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 12 mei 2004

in zaak T-198/01 R [III], Technische Glaswerke Ilmenau GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Kortgedingprocedure - Staatssteun - Verplichting tot terugvordering - Fumus boni iuris - Spoedeisendheid - Afweging van belangen - Uitzonderlijke omstandigheden)

(2004/C 239/48)

Procestaal: Duits

In zaak T-198/01 R [III], Technische Glaswerke Ilmenau GmbH, gevestigd te Ilmenau (Duitsland), aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Schohe en C. Arhold, vervolgens door C. Arhold en N. Wimmer, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: V. Di Bucci en V. Kreuschitz), ondersteund door Schott Glas, gevestigd te Mainz (Duitsland), vertegenwoordigd door U. Soltész, advocaat, betreffende een verzoek om verlenging van de opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 2 van beschikking 2002/185/EG van de Commissie van 12 juni 2001 betreffende staatssteun van Duitsland ten gunste van Technische Glaswerke Ilmenau GmbH (Duitsland) (PB 2002, L 62, blz. 30), die in de onderhavige zaak is gelast bij de beschikkingen van de president van het Gerecht van 4 april 2002 en 1 augustus 2003, heeft de president van het Gerecht op 12 mei 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De tenuitvoerlegging van artikel 2 van beschikking 2002/185/EG van de Commissie van 12 juni 2001 betreffende staatssteun van Duitsland ten gunste van Technische Glaswerke Ilmenau GmbH (Duitsland), wordt opgeschort tot de uitspraak van het arrest in de hoofdzaak.

2)

De beslissing omtrent de kosten, met inbegrip van die van interveniënte, wordt aangehouden.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/23


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 7 juni 2004

in zaak T-230/02, X tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot schadevergoeding - Voorafgaande administratieve klacht - Beroep dat ten dele rechtens ongegrond en ten dele niet-ontvankelijk is)

(2004/C 239/49)

Procestaal: Frans

In zaak T-230/02, X, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Hellerup (Denemarken), vertegenwoordigd door G. Bouneou en F. Frabetti, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Berardis-Kayser en D. Martin, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een beroep strekkende tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden door het feit dat de Commissie arresten van het Gerecht niet heeft uitgevoerd en door het gedrag van zijn hiërarchieke meerdere, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en F. Dehousse, rechters; griffier: H. Jung, op 7 juni 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 247 van 12.10.2002.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/23


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 27 mei 2004

in zaak T-379/02, Antonio Di Andolfi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Termijnen - Beroep tot schadevergoeding - Inleidend verzoekschrift - Vormvoorwaarde - Bevel aan instelling - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2004/C 239/50)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-379/02, Antonio Di Andolfi, wonende te Rome (Italië), vertegenwoordigd door S. Amato, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: E. Montaguti, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 30 oktober 2001 houdende weigering om de in het kader van het „Joint Venture Programme” vastgelegde aanvullende niet-terugvorderbare financiële steun te betalen voor de oprichting van een gemengde Italiaans-Roemeense onderneming (JOP Facility 2 – Project in Romania with Phoenix European SRL – J2BROSEVEN) en tot vergoeding van de door verzoeker gestelde schade, heeft het Gerecht (Vierde kamer), samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters; griffier: H. Jung, op 27 mei 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoeker wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 22.02.03.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/23


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 6 mei 2004

in zaak T-34/03, André Hecq tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Openbare dienst - Bezwarend besluit - Procesbevoegdheid - Ambtenaar die op persoonlijke titel en niet voor rekening van vakorganisatie handelt - Niet-ontvankelijkheid)

(2004/C 239/51)

Procestaal: Frans

In zaak T-34/03, André Hecq, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Mondercange (Luxemburg), vertegenwoordigd door L. Vogel, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Currall en V. Joris), betreffende een beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 oktober 2002 houdende afwijzing van de klacht die A. Hecq zowel op persoonlijke titel als in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Verbond van Internationale en Europese Ambtenaren had ingediend tegen een aantal besluiten betreffende de vertegenwoordiging van het personeel en de middelen die de Commissie de personeelsvertegenwoordiging ter beschikking stelt, en anderzijds tot vergoeding van de schade die de Commissie hem zou hebben berokkend, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters; griffier: H. Jung, op 6 mei 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoeker zal zijn eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/24


BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 10 mei 2004

in de gevoegde zaken T-314/03 en T-378/03, Musée Grévin SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Programma PHARE/JOP - Joint venture project in Polen - Gemeenschapsfinanciering - Verzoek tot terugbetaling van alle uitbetaalde middelen - Arbitragebeding - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid)

(2004/C 239/52)

Procestaal: Frans

In de gevoegde zaken T-314/03 en T-378/03, Musée Grévin SA, gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door B. Geneste en O. Davidson, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Sack en G. Boudot), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de brieven van de Commissie van 8 juli en 30 september 2003 aan Crédit Lyonnais, houdende terugvordering van de middelen die als subsidie aan verzoekster zijn uitbetaald in het kader van het JOP-Facilité 2 programma, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, M. Jaeger en F. Dehousse, rechters; griffier: H. Jung, op 10 mei 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beroepen worden niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 275 van 15.11.2003.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/24


BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 9 juni 2004

in zaak T-91/04 R, Alexander Just tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Kort geding - Vergelijkend onderzoek - Opschorting van uitvoering - Ontvankelijkheid)

(2004/C 239/53)

Procestaal: Duits

In zaak T-91/04 R, Alexander Just, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door G. Lebitsch, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: H. Krämer, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot opschorting van vergelijkend onderzoek COM/A/2/02 voor de vorming van een aanwervingsreserve van adjunct-administrateurs (A 8) in het werkgebied „Milieu”, of, subsidiair, tot opschorting van de geldigheid van de reservelijst van kandidaten van dat vergelijkend onderzoek, heeft de president van het Gerecht op 9 juni 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/24


BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 9 juni 2004

in zaak T-92/04 R, Marta Christina Moren Abat tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Kort geding - Vergelijkend onderzoek - Schorsing - Ontvankelijkheid)

(2004/C 239/54)

Procestaal: Duits

In zaak T-92/04 R, Marta Christina Moren Abat, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door G. Lebitsch, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: H. Krämer, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot schorsing van vergelijkend onderzoek COM/A/2/02 georganiseerd met het oog op de vorming van een aanwervingsreserve van administrateurs (A 7/A 6) op het vakgebied „Milieu”, of, subsidiair, tot schorsing van de geldigheid van de reservelijst met de kandidaten die voor dat vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, heeft de president van het Gerecht op 9 juni 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/25


Beroep, op 23 april 2004 ingesteld door Mülhens GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-150/04)

(2004/C 239/55)

Procestaal: te bepalen overeenkomstig artikel 131, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering – Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 23 april 2004 beroep tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Mülhens GmbH & Co. KG, te Keulen (Duitsland), vertegenwoordigd door Th. Schulte-Beckhausen, advocaat.

Andere partij voor de kamer van beroep: Minoronzoni S.r.l., te Ponte San Pietro (Bergamo) (Italië).

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van verweerder van 18 februari 2004 (zaak R 949/2001-1) te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

Minoronzoni S.r.l.

Betrokken gemeenschapsmerk:

beeldmerk „TOSCA BLU” voor waren van de klassen 18 en 25 (onder meer tassen; handtassen; koffers; heren-, dames- en kinderkleding in het algemeen) – aanvraagnr. 1 008 291

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

verzoekster

Oppositiemerk of -teken:

Duits woordmerk „TOSCA” voor parfumerieartikelen (onder meer „Parfum”, „Eau de Toilette” en „Eau de Parfum pour femmes”)

Beslissing van de oppositieafdeling:

afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep:

verwerping van het beroep van verzoekster

Middelen:

de op het algemeen bekende merk „TOSCA” gebaseerde oppositie is ingevolge artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 gegrond;

de conflicterende tekens kunnen verwarring doen ontstaan;

het betreft soortgelijke waren;

er is sprake van verwarringsgevaar overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94;

de oppositie dient tevens te worden toegewezen op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/25


Beroep, op 7 juni 2004 ingesteld door Dominique Hardy tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-208/04)

(2004/C 239/56)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 7 juni 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen door Dominique Hardy, wonende te Coudeville-plage (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.-F. Péricaud, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

 

primair, vast te stellen dat de Europese Gemeenschap jegens Hardy aansprakelijk is, omdat zij op onrechtmatige wijze artikel 5 van het communautair douanewetboek ten nadele van de scheepsmakelaars heeft vastgesteld en vervolgens heeft toegepast;

 

subsidiair, vast te stellen dat de Europese Gemeenschap jegens Hardy aansprakelijk is, omdat zij, zij het zelfs op rechtmatige wijze, artikel 5 van het communautair douanewetboek heeft vastgesteld en vervolgens heeft toegepast, en hierdoor abnormale en bijzondere schade aan verzoekster heeft berokkend;

 

de Raad en de Commissie hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Hardy van een schadevergoeding van 60 510 euro, subsidiair, tot betaling van een schadevergoeding van 47 829 euro, in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de indiening van dit verzoekschrift;

 

de Raad en de Commissie hoofdelijk in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster merkt op dat Frankrijk na de instelling van een niet-nakomingsprocedure door de Commissie tegen de Franse Staat het monopolie voor het aanbrengen van goederen bij de douane, dat in handen was van de beroepsgroep van scheepsmakelaars, waarvan verzoekster deel uitmaakt, heeft afgeschaft om de Franse wet in overeenstemming te brengen met artikel 5 van verordening nr. 2913/92. (1) Volgens verzoekster is de afschaffing van het monopolie het rechtstreekse gevolg van de toepassing van artikel 5 van verordening nr. 2913/92 en is deze afschaffing dus rechtstreeks toe te schrijven aan de Europese Gemeenschap.

Primair stelt verzoekster dat de vaststelling van artikel 5 van verordening nr. 2913/92 een onrechtmatige handeling vormt die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap met zich brengt.

Om te beginnen gaat deze bepaling voorbij aan de uitzonderingsbepalingen van artikel 45 EG-Verdrag, aangezien de scheepsmakelaar, door het uitvoeren van de douanewetgeving, deelneemt aan de uitoefening van het openbaar gezag.

Verder stelt verzoekster schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Volgens haar ziet artikel 5 van verordening nr. 2913/92 op het begrip „douanevertegenwoordiging”, dat verschilt van de door de scheepsmakelaars daadwerkelijk verrichte activiteit van „aanbrengen van goederen bij de douane”. Een analoge uitlegging van dit artikel zou volgens verzoekster in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Voorts is haar gewettigd vertrouwen geschonden, omdat geen enkele overgangsmaatregel is vastgesteld en omdat de Franse scheepsmakelaars als enigen in de Gemeenschap constant van de vroegere liberaliseringsmaatregelen zijn uitgesloten.

Door het ontbreken van overgangsmaatregelen zijn ook het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel geschonden. Ten slotte is volgens verzoekster ook het recht op eerbiediging van eigendom geschonden omdat door de afschaffing van het monopolie hun vracht onoverdraagbaar wordt en aldus al zijn waarde verliest.

Subsidiair beroept verzoekster zich op de foutloze aansprakelijkheid van de Gemeenschap, gelet op het abnormale en bijzondere karakter van de geleden schade. Volgens verzoekster is de schade abnormaal omdat het verlies van de handelswaarde van de vracht en van de winstmarge de grenzen van het normale economische risico overschrijdt, en is zij bijzonder omdat de scheepsmakelaars een duidelijk onderscheiden categorie van marktdeelnemers vormen.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/26


Beroep, op 24 juni 2004 ingesteld door Adriatica di Navigazione SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-265/04)

(2004/C 239/57)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 24 juni 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Adriatica di Navigazione SpA, vertegenwoordigd door G. M. Roberti, A. Franchi en G. Bellitti

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

 

de bestreden beschikking nietig te verklaren voorzover daarin de aan Adriatica wegens openbaredienstverplichtingen uitbetaalde subsidies als steun in de zin van artikel 87 EG zijn aangemerkt, en deze maatregelen als nieuwe steun zijn gekwalificeerd;

 

subsidiair, nietig te verklaren artikel 1, lid 2, van de bestreden beschikking;

 

dan wel, uiterst subsidiair, nietig te verklaren artikel 1, lid 3, van de bestreden beschikking voorzover Italië daarbij wordt verplicht de steun, vermeerderd met rente, terug te vorderen;

 

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep maakt de onderneming Adriatica di Navigazione SpA, ingevolge artikel 230, vierde alinea, EG bezwaar tegen de beschikking van de Commissie van 16 maart C(2004) 470 betreffende staatssteun die door Italië aan de scheepvaartmaatschappijen Adriatica, Caremar, Siremar, Saremar en Toremar is uitbetaald. Verzoekster vraagt het Gerecht in het bijzonder om de bestreden beschikking nietig te verklaren voorzover daarin de aan Adriatica wegens openbaredienstverplichtingen uitbetaalde subsidies als steun in de zin van artikel 87 EG zijn aangemerkt, en deze maatregelen als nieuwe steun zijn gekwalificeerd.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Met het eerste middel betoogt verzoekster dat de Commissie een dubbele onjuiste beoordeling heeft gemaakt. In de eerste plaats is de beschikking van de Commissie onregelmatig omdat de Commissie de door de Italiaanse Staat aan de scheepvaartmaatschappijen van Gruppo Tirrenia ter compensatie van openbaredienstverplichtingen toegekende subsidies ten onrechte als steun in de zin van artikel 87 EG aanmerkt. Door deze onjuiste kwalificatie schendt de bestreden beschikking a) de aan de autoriteiten van de lidstaten toegekende beoordelingsmarge met betrekking tot het bepalen van de openbaredienstverplichtingen en de financiering ervan; en b) artikel 4, lid 3, van verordening nr. 3577/92. (1) In de tweede plaats stelt Adriatica dat de Commissie hoe dan ook een onjuiste beoordeling heeft gemaakt met betrekking tot de kwalificatie van de bovenvermelde subsidies als nieuwe steun. In dit opzicht beklemtoont verzoekster vooral dat de Commissie heeft verzuimd in aanmerking te nemen dat de relevante regeling en de openbaredienstovereenkomsten van de regionale ondernemingen van Gruppo Tirrenia aan de Commissie zijn meegedeeld en door haar expliciet of impliciet zijn goedgekeurd.

Met het tweede middel verwijt verzoekster de Commissie dat zij in de bestreden beschikking onjuiste beoordelingen heeft gemaakt door de tussen 1992 en 1994 aan Adriatica uitgekeerde subsidies als onverenigbaar [met de gemeenschappelijke markt] aan te merken omdat Adriatica zich schuldig zou hebben gemaakt aan bij artikel 81 EG verboden mededingingsverstorende gedragingen. Volgens verzoekster is deze beoordeling onjuist omdat de Commissie vooral had moeten beoordelen of er een causaal verband bestond tussen het onderhavige geval van inbreuk op de mededinging en de onderhavige steunmaatregelen, en had moeten vaststellen dat er in casu geen sprake is van een dergelijk causaal verband. Verzoekster heeft bovendien beklemtoond dat het loutere feit dat de mededingingsinbreuk betrekking heeft op de gesubsidieerde diensten, voor de beoordeling van het bovengenoemde causale verband absoluut irrelevant is. In dit verband voert verzoekster tevens schending van de motiveringsplicht van artikel 253 EG aan.

Met het derde middel ten slotte, stelt verzoekster dat de bestreden beschikking onwettig is voorzover daarin de terugvordering is gelast van in de periode januari 1992 – juli 1994 aan Adriatica uitgekeerde steun, aangezien dit in strijd is met de algemene beginselen van gewettigd vertrouwen en van evenredigheid van overheidshandelingen.


(1)  Verordening (EG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364, blz. 7).


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/27


Doorhaling van zaak T-14/00 (1)

(2004/C 239/58)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 4 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-14/00: CAV Ulestraten-Schimmert-Hulsberg e.a., ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 135 van 13.5.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/27


Doorhaling van zaak T-236/99 (1)

(2004/C 239/59)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 4 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-236/99: Direcks Service Station Bocholtz BV, ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/28


Doorhaling van zaak T-263/99 (1)

(2004/C 239/60)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 4 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-263/99: Autobedrijf Chr. Kerres BV, ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 6 van 8.1.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/28


Doorhaling van zaak T-264/99 (1)

(2004/C 239/61)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 4 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-264/99: Demarol BV, ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)   PB C 34 van 5.2.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/28


Doorhaling van zaak T-280/99 (1)

(2004/C 239/62)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 4 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-280/99: Van Gelder Aardolie BV, ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/28


Doorhaling van zaak T-284/99 (1)

(2004/C 239/63)

(Procestaal: Nederlands)

De president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 4 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-284/99: Vlutters Kapitein BV, ondersteund door Koninkrijk der Nederlanden, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 47 van 19.2.2000.


25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/28


Doorhaling van zaak T-325/03 (1)

(2004/C 239/64)

(Procestaal: Duits)

De president van de Tweede kamer van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 6 mei 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak T-325/03: E-Sim Ltd tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 289 van 29.11.2003.


III Bekendmakingen

25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/29


(2004/C 239/65)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 228 van 11.9.2004

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 217 van 28.8.2004

PB C 201 van 7.8.2004

PB C 190 van 24.7.2004

PB C 179 van 10.7.2004

PB C 168 van 26.6.2004

PB C 156 van 12.6.2004

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex