De rechtspraak in de Europese Unie: Hof van Justitie en Gerecht van eerste aanleg

INLEIDING

Het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg zien de laatste jaren het aantal zaken dat ze te behandelen krijgen sterk stijgen en raken in toenemende mate overbelast. Ze hebben moeite hun taken snel en doeltreffend uit te voeren. Vanwege deze problemen en met het oog op de uitbreiding van de Unie tot 27 lidstaten is in het Verdrag van Nice een aantal belangrijke maatregelen genomen om de werking van de rechtspraak in de Europese Unie (EU) te verbeteren.

Deze hervormingen hebben hoofdzakelijk betrekking op de samenstelling van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg, de verdeling van de bevoegdheden tussen beide rechtscolleges (meer bevoegdheden voor het Gerecht van eerste aanleg) en de regels voor het vaststellen van hun statuut en hun reglement voor de procesvoering, alsmede op de behandeling van geschillen inzake communautaire industriële-eigendomsrechten.

Het Verdrag van Nice bevat een groot aantal bepalingen die betrekking hebben op de rechtspraak in de EU. Ze zijn verspreid over negen specifieke artikelen, een protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg en vijf verklaringen.

HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN (HvJEG)

Het Hof van Justitiebestaat uit evenveel rechters als er lidstaten zijn. Het aantal advocaten-generaal blijft acht, maar de Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten dit aantal te verhogen.

Vanwege de toename van het aantal rechters in verband met de uitbreiding is het statuut van het Hof bij het Verdrag van Nice gewijzigd met de bedoeling te komen tot een andere interne organisatie. Om zo efficiënt mogelijk te kunnen werken en om de samenhang in de jurisprudentie te garanderen kan het Hof voortaan in "grote kamer" met elf rechters (onder wie de voorzitter van het Hof en de voorzitters van de kamers met vijf rechters) zitting houden. Deze samenstelling behandelt in de regel de zaken waarvoor het Hof voorheen in voltallige zitting bijeenkwam.

Wat de reikwijdte van de bevoegdheden van het Hof betreft is bij het Verdrag van Nice met de invoeging van artikel 229 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) een rechtsgrondslag gecreëerd op basis waarvan de Raad met eenparigheid van stemmen kan besluiten het Hof de bevoegdheid te verlenen uitspraak te doen in geschillen die verband houden met industriële-eigendomsrechten. Deze bepaling is met name gericht op geschillen tussen particulieren waarbij het toekomstig Gemeenschapsoctrooi een rol speelt. Dit besluit van de Raad heeft echter pas kracht van wet wanneer de lidstaten het geratificeerd hebben.

In het Verdrag van Nice is verder ook het recht van het Europees Parlement om bij het Hof beroep in te stellen uitgebreid (artikel 230 van het EG-Verdrag). Het Parlement kan voortaan zaken aanhangig maken onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de andere instellingen.

Tot slot zijn bij het Verdrag de mogelijkheden verruimd om het systeem van de rechtspraak in de toekomst aan te passen. Daartoe is bepaald dat een aantal kwesties (waaronder de verdeling van de bevoegdheden) geregeld wordt in het statuut van het Hof, dat op verzoek van het Hof of de Commissie door de Raad gewijzigd kan worden. Voor wijzigingen van het statuut is in het Verdrag van Nice de unanimiteitseis evenwel gehandhaafd. Wel worden de reglementen voor de procesvoering van het Hof en het Gerecht van eerste aanleg door de Raad voortaan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen in plaats van met eenparigheid van stemmen goedgekeurd.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

De belangrijkste bepalingen inzake het Gerecht van eerste aanleg, die tot op heden waren neergelegd in het besluit tot instelling van het Gerecht, zijn nu opgenomen in het EG-Verdrag, in de artikelen 210, 220, 224, 225 en 225 A.

In het Verdrag van Nice is bepaald dat het Gerecht van eerste aanleg ten minste één rechter per lidstaat telt en dat het exacte aantal rechters in het statuut wordt vastgesteld (artikel 224 van het EG-Verdrag).

De bevoegdheden van het Gerecht zijn bij het Verdrag van Nice uitgebreid. Het Gerecht blijft in beginsel de rechtsinstantie die bevoegd is kennis te nemen van rechtstreekse beroepen, met uitzondering van die welke overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie aan het Hof voorbehouden zijn. De beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg kunnen door het Hof worden heroverwogen wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het Gemeenschapsrecht wordt aangetast. Verder blijft het Hof van Justitie in beginsel weliswaar bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen, maar in het statuut kan het Gerecht in specifieke aangelegenheden prejudiciële bevoegdheid worden verleend.

Voorts is in het nieuwe Verdrag bepaald dat de Raad gespecialiseerde rechterlijke kamers kan instellen die bevoegd zijn in eerste aanleg kennis te nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden. In verklaring nr. 16 die is gehecht aan het Verdrag wordt het Hof en de Commissie verzocht een ontwerp op te stellen voor een besluit tot instelling van een dergelijke rechterlijke kamer die bevoegd is uitspraak te doen in geschillen met betrekking tot het ambtenarenapparaat (artikel 236 van het EG-Verdrag).

Meer in het algemeen heeft het nieuwe Verdrag ook wat het Gerecht van eerste aanleg betreft een grotere flexibiliteit geïntroduceerd voor toekomstige aanpassingen van het systeem van de rechtspraak. Bepaald is dat de kwesties van de samenstelling van het Gerecht en de toekenning van de bevoegdheden worden geregeld in het statuut, dat door de Raad gewijzigd kan worden zonder dat daarvoor een formele procedure tot herziening van het Verdrag nodig is. Verder wordt het reglement voor de procesvoering van het Gerecht, net zoals het reglement voor de procesvoering van het Hof, voortaan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, in plaats van met eenparigheid van stemmen, goedgekeurd.

VERDELING VAN DE BEVOEGDHEDEN TUSSEN HET HOF VAN JUSTITIE EN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

In het Verdrag is de verdeling van de bevoegdheden tussen het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg vastgelegd, maar tevens is bepaald dat deze bevoegdheidsafbakening gewijzigd kan worden bij het statuut van beide instellingen (artikel 225 van het EG-Verdrag).

Het Gerecht van eerste aanleg wordt de rechter naar het gemene recht voor alle rechtstreekse beroepen, dat wil zeggen beroepen tot nietigverklaring (artikel 230 van het EG-Verdrag), beroepen wegens nalatigheid (artikel 232 van het EG-Verdrag) en beroepen tot schadevergoeding (artikel 235 van het EG-Verdrag), met uitzondering van de beroepen die worden toegewezen aan een rechterlijke kamer en die welke aan het Hof voorbehouden blijven.

Het Hof van Justitie blijft als hoogste rechtsprekende instantie van de Unie bevoegd voor alle andere beroepen inzake kwesties die van wezenlijk belang zijn voor de communautaire rechtsorde, en het voert die taak uit via de procedure van de "prejudiciële beslissing", in het kader waarvan de nationale rechters het Hof om advies vragen. Het Verdrag voorziet evenwel in de mogelijkheid het Gerecht van eerste aanleg in het statuut in bepaalde specifieke aangelegenheden prejudiciële bevoegdheid te verlenen.

Wat de details van de bevoegdheidsverdeling tussen het Hof en het Gerecht betreft, wordt het Hof en de Commissie in verklaring nr. 12 die is gehecht aan het Verdrag verzocht deze verdeling zo spoedig mogelijk aan een algeheel onderzoek te onderwerpen en passende voorstellen in te dienen, zodat die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice terstond kunnen worden behandeld.

OVERZICHTSTABEL

Artikel

Onderwerp

EG-Verdrag

220 t/m 225 A, 229 A en 230

Hof van Justitie

210, 220, 224, 225 en 225 A

Gerecht van eerste aanleg

Verdrag van Nice - Protocol

Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg

-

Verdrag van Nice - Verklaringen nrs. 12 t/m 17

Verdeling van de bevoegdheden, heroverwegingsprocedure, behandeling van geschillen tussen de Gemeenschap en haar ambtenaren, geschillen inzake industriële-eigendomsrechten

-

Laatste wijziging: 13.09.2007