Binnen de Europese Unie (EU) wordt de term “grondrechten” gebruikt om het begrip “mensenrechten” uit te drukken. Deze rechten, die van fundamenteel belang zijn voor personen die in de EU wonen, zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de EU. Het handvest werd juridisch bindend in de hele EU met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009.
De term “mensenrechten” wordt meestal in het internationaal recht gebruikt en verwijst naar rechten die gelden voor alle mensen, ongeacht hun nationaliteit, ras, kaste, geloof, geslacht enz. De EU gebruikt de term “mensenrechten” binnen haar externe betrekkingen en het beleid voor ontwikkelingssamenwerking.
Het handvest geldt voor de EU-instellingen, waarbij het subsidiariteitsbeginsel wordt gerespecteerd, en kan hun door de verdragen toegekende bevoegdheden en taken niet uitbreiden. Het geldt ook voor de EU-lidstaten wanneer zij EU-wetgeving uitvoeren.
Veel van de rechten en vrijheden in het EU-handvest zijn een afspiegeling van de rechten en vrijheden die reeds zijn vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (1950) en het Sociaal Handvest (1965, herzien in 1996) van de Raad van Europa.
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, dat in Wenen, Oostenrijk is gevestigd, en het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat vervangt, is opgericht in 2007 om de rechten, waarden en vrijheden die in het Handvest van de EU zijn verankerd, te waarborgen.
Artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) voorziet in de mogelijkheid om EU-lidmaatschapsrechten (zoals stemrecht in de Raad) te schorsen indien een land de beginselen waarop de EU is gegrondvest (vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat) ernstig en voortdurend schendt.
ZIE OOK