Verdeling van bevoegdheden binnen de Europese Unie
SAMENVATTING
De EU beschikt alleen over de bevoegdheden die op basis van de Verdragen zijn toegedeeld (beginsel van toedeling). Volgens dit beginsel mag de EU alleen handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die de EU-landen haar in de Verdragen hebben toegedeeld om de hierin genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie worden toegedeeld, blijven aan de EU-landen toebehoren. Het Verdrag van Lissabon verduidelijkt de verdeling van de bevoegdheden tussen de EU en de EU-landen. Deze bevoegdheden zijn onderverdeeld in 3 hoofdcategorieën:
Drie belangrijkste typen bevoegdheden
Exclusieve bevoegdheden (artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)): gebieden waarop alleen de EU wetgeving mag opstellen en bindende besluiten mag aannemen. EU-landen mogen alleen optreden als de EU hen de bevoegdheid geeft deze wetten te uit te voeren. De Unie is exclusief bevoegd op de volgende gebieden:
Gedeelde bevoegdheden (artikel 4 van het VWEU): zowel de EU als de EU-landen mogen wetgevend optreden en bindende besluiten aannemen. EU-landen kunnen hun bevoegdheid echter slechts uitoefenen in zoverre de EU haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend of besloten heeft om dat niet te doen. Gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de EU-landen is van toepassing op de volgende gebieden:
Ondersteunende bevoegdheden (artikel 6 van het VWEU): de EU kan alleen optreden om de acties van de EU-landen te ondersteunen, te coördineren en aan te vullen. Juridisch bindende handelingen van de EU zijn alleen toegestaan indien er geen harmonisatie van de wetten en regelgeving van EU-landen voor nodig is. Ondersteunende bevoegdheden gelden voor de volgende beleidsgebieden:
Bijzondere bevoegdheden
De EU kan maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat EU-landen hun economisch beleid, sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid op EU-niveau coördineren.
Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU wordt gekenmerkt door specifieke institutionele kenmerken, zoals de beperkte deelname van de Europese Commissie en het Europees Parlement in het besluitvormingsproces en de uitsluiting van wetgevende activiteiten. Dit beleid wordt vastgelegd en uitgevoerd door de Europese Raad (bestaande uit de staatshoofden of regeringsleiders van de EU-landen) en door de Raad van de Europese Unie (bestaande uit een vertegenwoordiger van elk EU-land op ministerieel niveau). De voorzitter van de Europese Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vertegenwoordigen de EU in zaken van algemeen buitenlands beleid en veiligheidsbeleid.
Uitoefening van bevoegdheden
De uitoefening van EU-bevoegdheden is onderhevig aan twee fundamentele principes die zijn vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie:
Laatste bijwerking 26.01.2016