Maritieme veiligheid: het minimumopleidingsniveau van zeevarenden

 

SAMENVATTING VAN:

Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden

WAT IS HET DOEL VAN DE RICHTLIJN?

KERNPUNTEN

Toepassingsgebied

De richtlijn is van toepassing op zeevarenden die dienstdoen op zeeschepen die onder de vlag van een EU-land varen, met uitzondering van:

Opleiding

De richtlijn bevat de regels voor opleiding en de normen van vakbekwaamheid waaraan zeevarenden moeten voldoen die in aanmerking komen voor de afgifte of de verlenging van de geldigheid van vaarbevoegdheidsbewijzen die hun het recht geven de functies te vervullen waarvoor het betreffende vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs is afgegeven.

Deze regels hebben betrekking op de volgende categorieën zeevarenden:

Voor bepaalde categorieën vaartuigen, zoals tankers en roropassagiersschepen, zijn er bijzondere regels en verplichte minimumeisen ten aanzien van de opleiding en bevoegdheid van de zeevarenden. De richtlijn bevat ook regels voor onderwijs en scholing in de beheersing van noodsituaties, brandbestrijding en het verlenen van medische hulp, alsook voor bemanningsleden die verantwoordelijk zijn voor de cateringdiensten.

Vaarbevoegdheidsbewijzen, bekwaamheidsbewijzen en officiële verklaringen

Vaarbevoegdheidsbewijzen moeten worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de EU-landen om de houder ervan het recht te geven dienst te doen op de wijze die wordt vermeld in dat document of wordt toegestaan door de nationale voorschriften. Deze documenten worden afgegeven aan kandidaten die voldoen aan de nationale normen voor fysieke geschiktheid (in het bijzonder voor wat betreft de gezichts- en gehoororganen) en die het bewijs kunnen overleggen van hun identiteit, leeftijd, diensttijd op zee en vaardigheden (bekwaamheid, taak en niveau).

De EU-landen kunnen afzonderlijke vaarbevoegdheidsbewijzen voor radio-operators afgeven.

De houders van een vaarbevoegdheidsbewijs moeten, met regelmatige tussenpozen, aantonen dat ze nog steeds aan de normen ten aanzien van vaardigheden voldoen en bevoegd en vakbekwaam zijn.

Officiële verklaringen mogen in het vaarbevoegdheidsbewijs zijn opgenomen of afzonderlijk worden afgegeven. Voor vaarbevoegdheidsbewijzen mag het model worden gebruikt zoals beschreven in de STCW-code (sectie A-I/2), of mag daarvan worden afgeweken (in dat geval moeten ten minste de in het model vereiste gegevens zijn vermeld). Elke zeevarende aan boord moet het origineel van zijn vaarbevoegdheidsbewijs kunnen laten zien. De EU-landen moeten ook de nodige maatregelen nemen om fraude en andere illegale praktijken bij de verlening van bewijzen van beroepsbekwaamheid te voorkomen en bestraffen.

Op grond van Richtlijn 2012/35/EU (de wijzigingsrichtlijn) zijn de EU-landen verplicht:

Straffen en disciplinaire maatregelen

De EU-landen moeten de noodzakelijke werkwijzen en procedures vaststellen om een onpartijdig onderzoek uit te kunnen voeren in gevallen van onbekwaamheid — als gevolg van een handeling of nalatigheid — die een directe bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van mensenlevens of goederen op zee of voor het mariene milieu. Straffen of disciplinaire maatregelen moeten worden opgelegd en ten uitvoer gebracht in gevallen waarin:

Toetsing en evaluatie van opleiding

De EU-landen moeten ervoor zorgen dat:

Rustperioden voor personeel dat wachtdienst doet

Ter voorkoming van vermoeidheid bij personeel dat wachtdienst doet, hetgeen zeer vaak de oorzaak is van ongevallen op zee, zijn er regels met betrekking tot minimale rustperioden.

Eenieder die als officier toezicht houdt op de wacht of als matroos deel uitmaakt van de wachtbezetting, moet per 24 uur ten minste tien uur rust krijgen. De rusturen mogen worden verdeeld over niet meer dan twee perioden waarvan er één ten minste een duur heeft van zes uur. Daarnaast schrijft Richtlijn 2012/35/EU voor dat deze officieren of matrozen een rustperiode van 77 uur per periode van zeven dagen moeten krijgen.

Dispensatie

In buitengewoon dringende omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten dispensatie verlenen, waardoor aan een bepaalde zeevarende wordt toegestaan gedurende een bepaalde periode van ten hoogste zes maanden op een bepaald schip dienst te doen. Dit kan in een hoedanigheid zijn waarvoor de zeevarende niet het passende vaarbevoegdheidsbewijs bezit zolang hij voldoende bekwaam is om normale veiligheidsomstandigheden te waarborgen.

Verantwoordelijkheden van de EU-landen

De EU-landen moeten de autoriteiten of instanties aanwijzen die:

Communicatie aan boord

De communicatie tussen bemanningsleden aan boord van schepen die in de EU-wateren varen, moet worden verbeterd ter vergroting van de veiligheid op zee en ter voorkoming van verlies aan mensenlevens en van verontreiniging van de zee.

Op alle passagiersschepen die onder de vlag van een EU-land varen, en op alle passagiersschepen die een reis in een haven van een EU-land beginnen en/of beëindigen, moet een gemeenschappelijke werktaal worden vastgesteld. In het geval van olietankers, chemicaliëntankers en vloeibaargastankers schrijft de richtlijn voor dat de kapitein, officieren en matrozen in staat moeten zijn met elkaar te communiceren in een of meer gemeenschappelijke werktalen.

Havenstaatcontrole

De EU-landen kunnen toezicht houden op zeevarenden die dienstdoen op een schip dat hun havens gebruikt, ongeacht de vlag waaronder het vaart, met name om na te gaan of alle zeevarenden die volgens het STCW-verdrag een bewijs van beroepsbekwaamheid dienen te bezitten, dit ook daadwerkelijk bezitten. Ze moeten ervoor zorgen dat de relevante regels en procedures van Richtlijn 2009/16/EG over havenstaatcontrole worden toegepast.

In sommige gevallen moet een beoordeling worden uitgevoerd van de geschiktheid van de zeevarenden om zich te houden aan de normen inzake wachtdienst, zoals voorgeschreven in het verdrag (controle van vaarbevoegdheidsbewijzen). Dit is in het bijzonder noodzakelijk als een schip dat een EU-haven aandoet en onder de vlag vaart van een land dat het STCW-verdrag niet heeft bekrachtigd, op zodanige wijze is gebruikt dat het een gevaar vormt voor personen, goederen of het milieu, of een kapitein, officier of matroos heeft met een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven door een niet-EU-land dat het verdrag niet heeft bekrachtigd. In andere gevallen kan aan bemanningsleden worden gevraagd ter plekke hun vakbekwaamheid te tonen.

In de richtlijn wordt gespecificeerd om welke redenen een vaartuig aan de ketting mag worden gelegd, zoals een gebrek aan opleiding of de werkomstandigheden van de bemanning, indien is vastgesteld dat deze tekortkomingen een gevaar vormen voor goederen, personen of het milieu.

In 2015 heeft de Europese Commissie een lijst gepubliceerd van niet-EU-landen die zijn erkend wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden. Sindsdien zijn Ethiopië, Fiji, Oman en Montenegro aan deze lijst toegevoegd.

VANAF WANNEER IS DE RICHTLIJN VAN TOEPASSING?

Richtlijn 2008/106/EG is van toepassing sinds 23 december 2008. De richtlijn strekte tot herziening en vervanging van Richtlijn 2001/25/EG, die strekte tot intrekking van Richtlijn 94/58/EG. De EU-landen moesten Richtlijn 94/58/EG voor 31 december 1995 omzetten in nationale wetgeving.

Richtlijn 2012/35/EU is van toepassing sinds 3 januari 2013. De EU-landen moesten de richtlijn voor 4 juli 2014 omzetten in nationale wetgeving.

ACHTERGROND

Zie voor meer informatie:

BELANGRIJKSTE DOCUMENT

Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (herschikking) (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33-61)

Achtereenvolgende wijzigingen aan Richtlijn 2008/106/EG zijn opgenomen in de originele tekst. Deze geconsolideerde versie is enkel van documentaire waarde.

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/501 van de Commissie van 22 maart 2018 betreffende de erkenning van het Sultanaat Oman overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diploma’s van zeevarenden (PB L 82 van 26.3.2018, blz. 15-16)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1412 van de Commissie van 1 augustus 2017 betreffende de erkenning van Fiji overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (PB L 202 van 3.8.2017, blz. 6-7)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1239 van de Commissie van 6 juli 2017 betreffende de erkenning van Ethiopië overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (PB L 177 van 8.7.2017, blz. 43-44)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/727 van de Commissie van 23 maart 2017 betreffende de erkenning van Montenegro overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (PB L 107 van 25.4.2017, blz. 31-32)

Laatste bijwerking 17.12.2018