02014R0604 — NL — 02.06.2016 — 001.002
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 604/2014 VAN DE COMMISSIE van 4 maart 2014 houdende aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met betrekking tot kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden (PB L 167 van 6.6.2014, blz. 30) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/861 VAN DE COMMISSIE van 18 februari 2016 |
L 144 |
21 |
1.6.2016 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 604/2014 VAN DE COMMISSIE
van 4 maart 2014
houdende aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met betrekking tot kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden
(Voor de EER relevante tekst)
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
In deze verordening worden technische reguleringsnormen vastgesteld met betrekking tot de kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden in de zin van artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU, op het niveau van de groep, de moederonderneming en haar dochterondernemingen, met inbegrip van vestigingen in offshore financiële centra.
Artikel 2
Toepassing van de criteria
Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de verplichting voor de bevoegde autoriteit om ervoor te zorgen dat de instellingen de in de artikelen 92, 93 en 94 van Richtlijn 2013/36/EU vastgestelde beginselen naleven voor alle categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden overeenkomstig artikel 92, lid 2, van die richtlijn het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden, worden de medewerkers die aan één van de in artikel 3 van deze verordening vastgestelde kwalitatieve criteria of één van de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde kwantitatieve criteria voldoen, geacht het risicoprofiel van een instelling materieel te beïnvloeden.
Artikel 3
Kwalitatieve criteria
Een medewerker wordt geacht het risicoprofiel van een instelling materieel te beïnvloeden, wanneer aan één van de volgende kwalitatieve criteria is voldaan:
de medewerker is lid van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie;
de medewerker is lid van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie;
de medewerker is directielid;
de medewerker moet aan het leidinggevend orgaan verantwoording en rekenschap afleggen voor de werkzaamheden van de onafhankelijke risicobeheerfunctie, compliancefunctie of internecontrolefunctie;
de medewerker heeft de algehele verantwoordelijkheid voor het risicobeheer binnen een bedrijfseenheid in de zin van artikel 142, lid 1, onder 3), van Verordening (EU) nr. 575/2013 waaraan overeenkomstig artikel 73 van Richtlijn 2013/36/EU intern kapitaal is toebedeeld dat ten minste 2 % van het interne kapitaal van de instelling uitmaakt (een „materiële bedrijfseenheid”);
de medewerker staat aan het hoofd van een materiële bedrijfseenheid;
de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid in één van de in punt 4) bedoelde functies of in een materiële bedrijfseenheid en rapporteert rechtstreeks aan een overeenkomstig punt 4) of 5) aangewezen medewerker;
de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid in een materiële bedrijfseenheid en rapporteert rechtstreeks aan de medewerker die aan het hoofd van die eenheid staat;
de medewerker staat aan het hoofd van een functie die verantwoordelijk is voor juridische zaken, financiën met inbegrip van fiscaliteit en budget, personele middelen, beloningsbeleid, informatietechnologie of economische analyse;
de medewerker is verantwoordelijk voor, of is lid van, een comité dat verantwoordelijk is voor het beheer van een in de artikelen 79 tot en met 87 van Richtlijn 2013/36/EU genoemde risicocategorie, met uitzondering van kredietrisico en marktrisico;
met betrekking tot blootstellingen aan kredietrisico van een nominaal bedrag per transactie dat 0,5 % van het tier 1-kernkapitaal van de instelling uitmaakt en ten minste 5 miljoen EUR beloopt:
de medewerker is verantwoordelijk voor kredietvoorstellen of het structureren van kredietproducten, die tot dergelijke blootstellingen aan kredietrisico kunnen leiden; of
de medewerker is bevoegd een besluit over dergelijke blootstellingen aan kredietrisico te nemen, goed te keuren of tegen te houden; of
de medewerker is lid van een comité dat bevoegd is het in punt a) of b) bedoelde besluit te nemen;
met betrekking tot een instelling waarvoor de in artikel 94 van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen afwijking voor kleine handelsportefeuilleactiviteiten niet van toepassing is:
de medewerker is bevoegd een besluit te nemen, goed te keuren of tegen te houden over transacties in de handelsportefeuille die gezamenlijk één van de volgende drempelwaarden overschrijden:
wanneer de standaardbenadering wordt gevolgd, een eigenvermogensvereiste voor marktrisico's dat 0,5 % of meer van het tier 1-kernkapitaal van de instelling uitmaakt; of
wanneer een internemodellenbenadering is goedgekeurd voor regelgevingsdoeleinden, 5 % of meer van de interne VaR (valueat-risk)-limiet van de instelling voor blootstellingen van de handelsportefeuille op een betrouwbaarheidsinterval van 99 % (eenzijdig betrouwbaarheidsinterval); of
de medewerker is lid van een comité dat bevoegd is het in punt a) vastgestelde besluit te nemen;
de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid voor een groep medewerkers die individuele bevoegdheden hebben om transacties voor de instelling te verrichten en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
de som van die bevoegdheden is gelijk aan of overschrijdt een in punt 11, onder a), punt 11, onder b), of punt 12, onder a), i), vastgestelde drempelwaarde;
wanneer een internemodellenbenadering is goedgekeurd voor regelgevingsdoeleinden, die bevoegdheden zijn gelijk aan 5 % of meer van de interne VaR (valueat-risk)-limiet van de instelling voor blootstellingen van de handelsportefeuille op een betrouwbaarheidsinterval van 99 % (eenzijdig betrouwbaarheidsinterval). Wanneer de instelling geen VaR op het niveau van die medewerker berekent, worden de VaR-limieten van de medewerkers onder zijn leiding opgeteld;
met betrekking tot besluiten waarbij de invoering van nieuwe producten wordt goedgekeurd of tegengehouden:
de medewerker is bevoegd dergelijke besluiten te nemen; of
de medewerker is lid van een comité dat bevoegd is dergelijke besluiten te nemen;
de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid voor een medewerker die aan één van de in de punten 1) tot en met 14) vastgestelde criteria voldoet.
Artikel 4
Kwantitatieve criteria
1. Met inachtneming van de leden 2 tot en met 5 wordt een medewerker geacht het risicoprofiel van een instelling materieel te beïnvloeden, wanneer aan één van de volgende kwantitatieve criteria is voldaan:
aan de medewerker is in het voorgaande boekjaar een totale beloning van 500 000 EUR of meer toegekend;
de medewerker behoort tot de 0,3 % van de medewerkers, afgerond op het volgende gehele getal, aan wie in het voorgaande boekjaar de hoogste totale beloning is toegekend;
aan de medewerker is in het voorgaande boekjaar een totale beloning toegekend die gelijk is aan of meer bedraagt dan de laagste totale beloning die in dat boekjaar is toegekend aan een directielid of aan een medewerker die voldoet aan één van de criteria in artikel 3, onder 1), 5), 6), 8), 11), 12), 13) of 14).
2. Een in lid 1 vastgesteld criterium wordt geacht niet te zijn vervuld wanneer de instelling bepaalt dat de beroepswerkzaamheden van de medewerker het risicoprofiel van de instelling niet materieel beïnvloeden, omdat de medewerker of de categorie van medewerkers waartoe de medewerker behoort:
slechts beroepswerkzaamheden verricht en bevoegdheden heeft in een bedrijfseenheid die geen materiële bedrijfseenheid is; of
het risicoprofiel van een materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloedt door de verrichte beroepswerkzaamheden.
3. De in lid 2, onder b), vastgestelde voorwaarde wordt beoordeeld op basis van objectieve criteria waarin rekening wordt gehouden met alle relevante risico- en prestatie-indicatoren die door de instelling worden gebruikt om overeenkomstig artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU risico's te detecteren, te beheren en te bewaken, en op basis van de taken en bevoegdheden van de medewerker of de categorie van medewerkers en hun invloed op het risicoprofiel van de instelling in vergelijking met de invloed van de beroepswerkzaamheden van de medewerkers die op grond van in artikel 3 van deze verordening vastgestelde criteria zijn aangewezen.
4. Een instelling stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor haar prudentieel toezicht in kennis van de toepassing van lid 2 met betrekking tot het criterium in lid 1, onder a). De kennisgeving vermeldt de basis waarop de instelling heeft bepaald dat de betrokken medewerker of de categorie van medewerkers waartoe de medewerker behoort, aan één van de in lid 2 vastgestelde voorwaarden voldoet en bevat, in voorkomend geval, de beoordeling die de instelling overeenkomstig lid 3 heeft verricht.
5. De toepassing van lid 2 door een instelling met betrekking tot een medewerker aan wie in het voorgaande boekjaar een totale beloning van 750 000 EUR of meer is toegekend, of met betrekking tot het criterium in lid 1, onder b), is afhankelijk van de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het prudentieel toezicht op die instelling.
De bevoegde autoriteit geeft slechts voorafgaandelijk toestemming wanneer de instelling kan aantonen dat voldaan is aan één van de in lid 2 vastgestelde voorwaarden, rekening houdend met, wat de voorwaarde in lid 2, onder b), betreft, de in lid 3 vastgestelde beoordelingscriteria.
Wanneer aan de medewerker in het voorgaande boekjaar een totale beloning van 1 000 000 EUR of meer is toegekend, geeft de bevoegde autoriteit slechts in uitzonderlijke omstandigheden voorafgaandelijk toestemming. Om ervoor te zorgen dat dit artikel consistent wordt toegepast, informeert de bevoegde autoriteit de Europese Bankautoriteit voordat zij met betrekking tot een dergelijke medewerker toestemming geeft.
Artikel 5
Berekening van de toegekende beloning
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt een beloning die is toegekend maar nog niet is uitbetaald, op de datum van toekenning gewaardeerd, zonder rekening te houden met het in artikel 94, lid 1, onder g), iii), van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde discontopercentage of verlagingen van uitbetalingen als gevolg van malus-, terugvorderings- of andere regelingen. Alle bedragen worden bruto en in voltijdequivalent berekend.
2. Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder b) en c), kan de toegekende beloning afzonderlijk worden beschouwd per lidstaat en derde land waar de instelling een vestiging heeft, en wordt de medewerker toegewezen aan het land waar hij het grootste deel van zijn beroepswerkzaamheden verricht.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.