02011R0691 — NL — 20.02.2022 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 691/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 juli 2011

inzake Europese milieu-economische rekeningen

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 192 van 22.7.2011, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 538/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 april 2014

  L 158

113

27.5.2014

►M2

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/125 VAN DE COMMISSIE van 19 november 2021

  L 20

40

31.1.2022




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 691/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 juli 2011

inzake Europese milieu-economische rekeningen

(Voor de EER relevante tekst)



Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het verzamelen, samenstellen, toezenden en evalueren van Europese milieu-economische rekeningen met het doel om bij wijze van satellietrekeningen bij het ESR 95 milieu-economische rekeningen op te stellen; hiertoe worden methoden, gemeenschappelijke normen, definities en boekhoudregels verstrekt die voor het samenstellen van milieu-economische rekeningen gebruikt moeten worden.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„luchtemissie” : de fysieke stroom van gasvormige stoffen of deeltjes van de nationale economie (productie- of verbruiksprocessen) naar de atmosfeer (als onderdeel van het milieusysteem);

2.

„milieubelasting” : belasting met als belastinggrondslag een fysieke eenheid (of een benadering van een fysieke eenheid) van iets wat een bewezen specifiek negatief effect op het milieu heeft, en dat in het ESR 95 als belasting wordt aangemerkt;

3.

„materiaalstroomrekeningen voor de gehele economie” (MSR-GE) : coherente samenstellingen van de materiaalinput in de nationale economieën, de veranderingen van de materiaalvoorraad in de economie en de materiaaloutput naar andere economieën of het milieu;

▼M1

4.

„milieubeschermingsuitgaven” : de economische middelen die door ingezeten eenheden worden besteed aan milieubescherming. Milieubescherming omvat alle maatregelen en activiteiten met als hoofddoel de voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging en iedere andere verslechtering van het milieu. Onder deze maatregelen en activiteiten vallen alle maatregelen die worden genomen om het milieu na een verslechtering te herstellen. Onder deze definitie vallen geen activiteiten die weliswaar het milieu ten goede komen, maar die vooral ten doel hebben tegemoet te komen aan de technische behoeften of de interne gezondheids- en veiligheids- en beveiligingsvereisten van een onderneming of andere instelling;

5.

„milieugoederen- en -dienstensector” : productieactiviteiten van een nationale economie die milieuproducten (milieugoederen en -diensten) genereren. Milieuproducten zijn producten en diensten die zijn voortgebracht met het oog op de bescherming van het milieu, zoals bedoeld in punt 4, en op het beheer van hulpbronnen. Onder het beheer van hulpbronnen vallen de bescherming, instandhouding en vergroting van de voorraad natuurlijke hulpbronnen en derhalve vrijwaring tegen uitputting van die bronnen;

6.

„fysieke-energiestroomrekeningen” : coherente samenstellingen van de fysieke energiestromen in de nationale economieën, de stromen die binnen de economie circuleren en de energie-output naar andere economieën of het milieu.

▼B

Artikel 3

Modules

1.  

De binnen het in artikel 1 bedoelde gemeenschappelijk kader samen te stellen milieu-economische rekeningen worden opgedeeld in de volgende modules:

a) 

een module voor luchtemissierekeningen, zoals beschreven in bijlage I;

b) 

een module voor milieubelastingen naar economische activiteit, zoals beschreven in bijlage II;

c) 

een module voor materiaalstroomrekeningen voor de gehele economie, zoals beschreven in bijlage III;

▼M1

d) 

een module voor uitgavenrekeningen voor milieubescherming, zoals beschreven in bijlage IV;

e) 

een module voor rekeningen voor de milieugoederen- en -dienstensector, zoals beschreven in bijlage V;

f) 

een module voor fysieke-energiestroomrekeningen, zoals beschreven in bijlage VI.

▼B

2.  

Elke bijlage moet bevatten:

a) 

de doelstellingen waarvoor de rekeningen moeten worden samengesteld;

b) 

de dekking van de rekeningen;

c) 

de lijst van kenmerken waarvoor gegevens moeten worden verzameld en toegezonden;

d) 

het eerste referentiejaar, de frequentie en de indieningstermijnen voor de samenstelling van de rekeningen;

e) 

de rapporteringstabellen;

f) 

de maximumduur van de in artikel 8 bedoelde overgangsperioden gedurende welke de Commissie afwijkingen kan toestaan.

3.  

Indien dit nodig is om in te haken op ontwikkelingen op het gebied van het milieu, de economie en de techniek, is de Commissie bevoegd om, overeenkomstig artikel 9, gedelegeerde handelingen vast te stellen met als doel:

a) 

methodologische richtsnoeren te geven, en

b) 

de in lid 1 bedoelde bijlagen bij te werken wat betreft de informatie, bedoeld in lid 2, onder c), d) en e).

Wanneer de Commissie haar bevoegdheid krachtens dit lid uitoefent, zorgt zij ervoor dat haar gedelegeerde handelingen de lidstaten en de respondenten geen beduidende aanvullende administratieve lasten bezorgen.

▼M1

4.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specificatie van de in bijlage VI, deel 3, bedoelde energieproducten, op basis van de lijsten vastgesteld in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ).

Zulke gedelegeerde handelingen brengen geen aanzienlijke extra lasten mee voor de lidstaten en de respondenten. Bij de vaststelling en het bijwerken van de in de eerste alinea bedoelde lijsten motiveert de Commissie haar optreden naar behoren en maakt zij in voorkomend geval gebruik van input van ter zake doende deskundigen met betrekking tot een kosten-batenanalyse, met inbegrip van een beoordeling van de lasten voor de respondenten en van de productiekosten.

5.  
Teneinde een eenvormige toepassing van bijlage V te waarborgen, stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2015 door middel van uitvoeringshandelingen een indicatief compendium van milieugoederen en -diensten vast en van de economische activiteiten die onder bijlage V moeten vallen, ingedeeld in de volgende categorieën: specifieke milieudiensten, producten uitsluitend bestemd voor milieubescherming of beheer van natuurlijke hulpbronnen (gelieerde producten), aangepaste goederen en milieutechnologieën. Wanneer nodig werkt de Commissie dit compendium bij.

De in de eerste alinea vermelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

▼B

Artikel 4

Proefstudies

1.  
De Commissie stelt een programma voor proefstudies op die op vrijwillige basis door de lidstaten moeten worden uitgevoerd om de verslaglegging verder te ontwikkelen en de kwaliteit van de gegevens te verbeteren, lange tijdreeksen op te stellen en de methodologie verder te ontwikkelen. Het programma omvat proefstudies waarmee de haalbaarheid wordt getest van de invoering van nieuwe milieu-economische rekeningmodules. Bij het opstellen van het programma waarborgt de Commissie dat er op de lidstaten en de respondenten geen aanvullende administratieve of financiële lasten komen te rusten.
2.  
De Commissie evalueert de bevindingen van de proefstudies waarbij zij de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afweegt tegen de kosten van het verzamelen en de administratieve lasten voor de respondenten. Deze bevindingen worden meegewogen in de voorstellen voor het invoeren van nieuwe modules voor milieu-economische rekeningen die de Commissie mag opnemen in het in artikel 10 bedoelde verslag.

Artikel 5

Gegevensverzameling

1.  
Overeenkomstig de bijlagen bij deze verordening verzamelen de lidstaten de nodige gegevens voor de waarneming van de in artikel 3, lid 2, onder c), bedoelde kenmerken.
2.  

Uitgaande van het beginsel van de administratieve vereenvoudiging kunnen de lidstaten voor het zich verschaffen van de nodige gegevens gebruikmaken van een combinatie van de hieronder genoemde bronnen:

a) 

enquêtes;

b) 

statistische schattingsmethoden in gevallen waar bepaalde kenmerken niet zijn waargenomen voor alle eenheden;

c) 

administratieve bronnen.

3.  
De lidstaten informeren de Commissie en verstrekken bijzonderheden over de gehanteerde methoden en bronnen.

Artikel 6

Toezending aan de Commissie (Eurostat)

1.  
De lidstaten zenden de Commissie (Eurostat) de in de bijlagen genoemde gegevens, ook de vertrouwelijke, binnen de daarin gestelde termijnen toe.
2.  
De gegevens worden toegezonden in een geschikt technisch formaat, dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Kwaliteitsbeoordeling

1.  
Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing op de toegezonden gegevens.
2.  
De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) een verslag in over de kwaliteit van de toegezonden gegevens.
3.  
Bij de toepassing van de in lid 1 vermelde kwaliteitscriteria op de onder deze verordening vallende gegevens, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast teneinde de nadere regelingen, de opzet en de periodiciteit van de kwaliteitsverslagen te omschrijven. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoekprocedure.
4.  
De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens en kan binnen een maand na de ontvangst van de gegevens de lidstaat in kwestie om aanvullende informatie over de gegevens of om een herziene reeks gegevens vragen.

Artikel 8

Afwijkingen

1.  
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de lidstaten een afwijking toe te staan tijdens de in de bijlagen bedoelde overgangsperioden voor zover de nationale statistische systemen grote aanpassingen vereisen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoekprocedure.

▼M1

2.  
Om een afwijking uit hoofde van lid 1 te verkrijgen voor de bijlagen I, II en III, dienen de lidstaten uiterlijk op 12 november 2011 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie. Om een afwijking uit hoofde van lid 1 te verkrijgen voor de bijlagen IV, V en VI, dienen de lidstaten uiterlijk op 17 september 2014 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie.

▼B

Artikel 9

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

▼M1

2.  
De in artikel 3, leden 3 en 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 11 augustus 2011. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het eind van elke termijn verzet tegen die verlenging.
3.  
De in artikel 3, leden 3 en 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

▼B

4.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.

▼M1

5.  
Een overeenkomstig artikel 3, leden 3 en 4, vastgestelde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt binnen twee maanden na de kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 10

Verslag en toetsing

Uiterlijk op 31 december 2013 en daarna om de drie jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de verordening. Dat verslag bevat een evaluatie van met name de kwaliteit van de toegezonden gegevens en de methoden voor het verzamelen van gegevens, de administratieve belasting voor de lidstaten en de respondenten, alsook de haalbaarheid en doeltreffendheid van deze statistieken.

Het verslag gaat in voorkomend geval en op basis van de bevindingen in artikel 4, lid 2, vergezeld van voorstellen:

— 
voor de invoering van nieuwe milieu-economische rekeningmodules, zoals milieubeschermingsuitgaven en -ontvangsten (EPER)/uitgavenrekeningen voor milieubescherming (EPEA), milieugoederen- en -dienstensector (EGSS), energierekeningen, milieugebonden transferrekeningen (subsidies), rekeningen inzake de uitgaven met betrekking tot het gebruik en het beheer van hulpbronnen (RUMEA), waterrekeningen (kwantitatieve en kwalitatieve), afvalrekeningen, bosrekeningen, rekeningen voor ecosysteemdiensten, materiaalvoorraadrekeningen voor de gehele economie (EW-MSA) en het meten van ongebruikt uitgegraven aardmateriaal (met inbegrip van teelaarde);
— 
die bedoeld zijn om de kwaliteit van de gegevens en methoden voor het verzamelen van gegevens verder te verbeteren met het oog op een betere dekking en betere vergelijkbaarheid van de gegevens, en een vermindering van de administratieve last voor het bedrijfsleven en overheden.

Artikel 11

Comité

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

MODULE VOOR LUCHTEMISSIEREKENINGEN

Deel 1

DOELSTELLINGEN

De luchtemissierekeningen registreren en presenteren de gegevens over luchtemissies op zodanige wijze dat zij compatibel zijn met het systeem van nationale rekeningen. De emissies naar lucht van de nationale economieën worden geregistreerd in een indeling naar emitterende economische activiteit als aangegeven in het ESR 95. Economische activiteiten omvatten productie en verbruik.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de luchtemissierekeningen. Deze gegevens zullen op zodanige wijze worden ontwikkeld dat de emissies worden gerelateerd aan de economische productie- en verbruiksactiviteiten van de bedrijfstakken en huishoudens. De krachtens deze verordening gerapporteerde gegevens over directe emissies zullen worden gecombineerd met de economische input-outputtabellen, de aanbod- en gebruikstabellen en de gegevens over het verbruik van huishoudens, die reeds aan de Commissie (Eurostat) worden meegedeeld in het kader van de ESR 95-rapportering.

Deel 2

DEKKING

De luchtemissierekeningen hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR 95 en zij zijn ook op het ingezetenenprincipe gebaseerd.

Overeenkomstig het ESR 95 is het begrip ingezetenschap gebaseerd op het volgende beginsel: een in een land ingezeten eenheid heeft een economisch belangencentrum in het economische gebied van dat land, d.w.z. zij verricht gedurende een periode van minimaal een jaar economische activiteiten in dat gebied.

De luchtemissierekeningen registreren de emissies die voortvloeien uit de activiteiten van alle ingezeten eenheden, ongeacht waar deze emissies in geografisch opzicht werkelijk plaatsvinden.

De luchtemissierekeningen registreren de stromen residugassen en fijn stof die hun oorsprong vinden in de nationale economie en in de atmosfeer terechtkomen. Voor de toepassing van deze verordening wordt met de term „atmosfeer” een onderdeel van het milieusysteem bedoeld. De systeemgrens betreft de grenslijn tussen de nationale economie (als onderdeel van het economische systeem) en de atmosfeer (als onderdeel van het milieusysteem). Nadat de geëmitteerde stoffen de systeemgrens hebben overschreden, zijn zij aan geen enkele menselijke controle meer onderworpen, gaan zij op in natuurlijke materiaalcycli en kunnen zij diverse soorten milieueffecten teweegbrengen.

▼M2

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen statistieken op over de emissie van de volgende luchtvervuilende stoffen:



Naam

Symbool

Eenheid

Koolstofdioxide zonder emissies uit biomassa

CO2

1 000  ton (Gg)

Koolstofdioxide uit biomassa

Biomassa-CO2

1 000  ton (Gg)

Distikstofoxide

N2O

ton (Mg)

Methaan

CH4

ton (Mg)

Perfluorkoolstoffen

PFK’s

ton (Mg) CO2-equivalenten

Fluorkoolwaterstoffen

HFK’s

ton (Mg) CO2-equivalenten

Zwavelhexafluoride en stikstoftrifluoride

SF6 NF3

ton (Mg) CO2-equivalenten

Stikstofoxiden

NOX

ton (Mg) NO2-equivalenten

Vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan

NMVOS

ton (Mg)

Koolstofmonoxide

CO

ton (Mg)

Fijn stof < 10 μm

PM10

ton (Mg)

Fijn stof < 2,5 μm

PM2,5

ton (Mg)

Zwaveloxiden

SOX

ton (Mg) SO2-equivalenten

Ammoniak

NH3

ton (Mg)

Alle gegevens worden tot op één decimaal nauwkeurig meegedeeld.

▼B

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1. De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2. De statistieken worden binnen 21 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

3. Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-27 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4. Het eerste referentiejaar is het jaar waarin de verordening in werking treedt.

5. De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2008 tot het eerste referentiejaar bij.

6. Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-4, n-3, n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is.

▼M2

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

1. Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken worden gegevens verstrekt volgens een hiërarchische classificatie van economische activiteiten, NACE Rev. 2 (aggregatieniveau A*64), die volledig compatibel is met het ESR 95. Voorts worden gegevens verstrekt voor:

— 
luchtemissies van huishoudens;
— 
overbruggingsposten, waaronder wordt verstaan: rapporteringsposten waarmee de krachtens deze verordening ingediende luchtemissierekeningen en de in officiële nationale luchtemissie-inventarissen geregistreerde gegevens duidelijk met elkaar in overeenstemming worden gebracht.

2. De in punt 1 bedoelde hiërarchische classificatie is als volgt:

Luchtemissies door de industrie — NACE Rev. 2 (A*64)

Luchtemissies van huishoudens

— 
Vervoer
— 
Verwarming/koeling
— 
Overige

Overbruggingsposten

Totaal luchtemissierekeningen (productieactiviteiten + huishoudens) voor elk van de in deel 3 bedoelde kenmerken

Min nationale ingezetenen in het buitenland

— 
Nationale vissersvaartuigen die in het buitenland actief zijn
— 
Vervoer over land
— 
Vervoer over water
— 
Luchtvervoer

Plus niet-ingezetenen op het grondgebied

Vervoer over land

Vervoer over water

Luchtvervoer

(+ of –) 

Overige correcties en statistische verschillen

Totaal emissies van vervuilende stof X zoals meegedeeld aan UNFCCC ( 2 )/CLRTAP ( 3 )

▼B

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.




BIJLAGE II

MODULE VOOR MILIEUBELASTINGEN NAAR ECONOMISCHE ACTIVITEIT

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Statistieken over milieubelastingen registreren en presenteren gegevens gezien vanuit het gezichtspunt van de entiteiten die de belastingen betalen, op een wijze die volledig verenigbaar is met de gegevens die krachtens het ESR 95 worden gerapporteerd. De milieubelastinginkomsten van de nationale economieën worden geregistreerd volgens economische activiteit. Economische activiteiten omvatten productie en verbruik.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de milieubelastinginkomsten uit een economische activiteit door de lidstaten.

Voor de milieubelastingstatistieken kan rechtstreeks gebruik worden gemaakt van de belastingstatistieken en de statistieken van de overheidsfinanciën, maar gebruikmaking van de volgens het ESR 95 gerapporteerde belastinggegevens, indien dit mogelijk is, biedt enkele voordelen.

De milieubelastingstatistieken zijn gebaseerd op de bedragen die blijken uit kohieren en aangiften of kasgegevens met correctie in de tijd; op die manier wordt consistentie met het ESR 95 gegarandeerd en wordt de internationale vergelijkbaarheid verbeterd.

Het ESR 95 bevat ook informatie over welke bedrijfstakken en sectoren de belastingen betalen. De aan het ESR 95 ontleende informatie over belastingen is te vinden in de institutionele sectorrekeningen en aanbods- en gebruikstabellen.

Deel 2

DEKKING

Milieubelastingen hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR 95 en bestaan uit verplichte betalingen om niet, in geld of in natura, die door de overheid of door de instellingen van de Unie worden opgelegd.

Milieubelastingen vallen onder de volgende ESA 95-categorieën:

— 
belastingen op productie en invoer (D.2),
— 
belastingen op inkomen, vermogen enz. (D.5),
— 
vermogensheffingen (D.91).

▼M2

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen statistieken over milieubelastingen op overeenkomstig de volgende kenmerken:

— 
energiebelastingen,
— 
vervoerbelastingen,
— 
belastingen op vervuiling,
— 
belastingen op hulpbronnen.

De lidstaten rapporteren ook, als afzonderlijk kenmerk, de in het Europees systeem van rekeningen geregistreerde belastinginkomsten van de overheid in verband met hun deelname aan het EU-systeem voor de handel in emissierechten.

De lidstaten rapporteren ook, als afzonderlijk kenmerk, andere milieugerelateerde belastingen die zijn opgenomen in de totale belastingen op energie, vervoer, verontreiniging of hulpbronnen en die worden geheven op het koolstofgehalte van brandstoffen (andere CO2-belastingen).

Alle gegevens worden in miljoenen in de nationale munteenheid verstrekt.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1. De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2. De statistieken worden binnen 16 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend. Dit geldt vanaf het referentiejaar 2020.

3. Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-27 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4. Het eerste referentiejaar is 2020.

5. Elke keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-4, n-3, n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2016 verstrekken.

▼B

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

Voor elk van de in deel 3 bedoelde kenmerken worden gegevens verstrekt vanuit het gezichtspunt van de entiteiten die de belastingen betalen.

Wat producenten betreft, worden gegevens verstrekt die zijn uitgesplitst volgens de hiërarchische classificatie van economische activiteiten, NACE Rev. 2 (aggregatieniveau A*64 zoals in het ESR 95).

Wat verbruikers betreft, worden gegevens verstrekt voor:

— 
huishoudens,
— 
niet-ingezetenen.

Wanneer de belasting niet kan worden toegeschreven aan één van de bovengenoemde groeperingen van activiteiten, worden de gegevens gerapporteerd als niet toegewezen.

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.




BIJLAGE III

MODULE VOOR MATERIAALSTROOMREKENINGEN VOOR DE GEHELE ECONOMIE (MSR-GE)

Deel 1

DOELSTELLINGEN

De MSR-GE omvatten alle vaste, gasvormige en vloeibare materialen, behalve lucht- en waterstromen, gemeten in massa-eenheden per jaar. Zoals met het systeem van nationale rekeningen worden met de MSR-GE twee grote doelstellingen nagestreefd. De gedetailleerde materiaalstromen leveren een waardevolle empirische databank op voor talrijke analytische studies. Voorts worden zij gebruikt om voor de nationale economieën verschillende materiaalstroomindicatoren voor de gehele economie samen te stellen.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de MSR-GE.

Deel 2

DEKKING

Het onderscheid tussen voorraden en stromen is een grondbeginsel van een materiaalstroomsysteem. In het algemeen is een stroom een variabele die een hoeveelheid per tijdvak meet, terwijl een voorraad een variabele is die een hoeveelheid op een bepaald tijdstip meet. De MSR-GE zijn een stroombegrip. Ze meten, in massa-eenheden per jaar, de stromen materiaalinput, materiaaloutput en voorraadwijzigingen binnen de economie.

De MSR-GE zijn coherent met de beginselen van het systeem van nationale rekeningen, zoals het ingezetenenbeginsel. Ze geven de materiaalstromen weer die gerelateerd zijn aan de activiteiten van alle ingezeten eenheden van een nationale economie, ongeacht de geografische plaats waar zij plaatsvinden.

In de MSR-GE zijn er twee soorten materiaalstromen over systeemgrenzen heen die relevant zijn:

1. 

Materiaalstromen tussen de nationale economie en haar natuurlijke omgeving. Deze bestaan in de onttrekking van materialen (d.w.z. nieuwe of onbewerkte grondstoffen) aan en de lozing van materialen (vaak residuen genoemd) in de natuurlijke omgeving.

2. 

Materiaalstromen tussen de nationale economie en de rest van de wereldeconomie. Deze omvatten de invoer en de uitvoer.

Alle stromen die deze systeemgrenzen overschrijden, worden in de MSR-GE opgenomen, evenals de toevoegingen aan de door de mens aangelegde voorraden. Alle andere materiaalstromen binnen de economie worden niet in de MSR-GE weergegeven. Dit betekent dat de nationale economie in haar geheel wordt behandeld in de MSR-GE en bijvoorbeeld leveringen van producten tussen bedrijfstakken niet worden beschreven. Natuurlijke stromen binnen de natuurlijke omgeving zijn eveneens uitgesloten.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen in voorkomend geval voor de MSR-GE statistieken op over de in deel 5 vermelde kenmerken.

1. De binnenlandse onttrekking (BO) omvat de jaarlijkse hoeveelheid vaste, vloeibare en gasvormige materialen (uitgezonderd lucht en water) die aan de natuurlijke omgeving worden onttrokken om als input in de economie te worden gebruikt.

2. De fysieke invoer en de fysieke uitvoer omvatten alle ingevoerde of uitgevoerde goederen in massa-eenheden. Verhandelde goederen omvatten goederen in alle stadia van be- of verwerking, van grondstoffen tot eindproducten.

▼M2

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1. De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2. De statistieken worden binnen 16 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend. Dit geldt vanaf het referentiejaar 2021.

3. Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-27 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4. Het eerste referentiejaar is 2021.

5. Elke keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-4, n-3, n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2017 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

Voor de in de volgende tabellen vermelde kenmerken worden gegevens in massa-eenheden verstrekt.

Tabel A — Binnenlandse onttrekking

MF.1 

Biomassa

MF.1.1 

Gewassen (uitgezonderd voedergewassen)

MF.1.1.1 

Granen

MF.1.1.2 

Wortel- en knolgewassen

MF.1.1.3 

Suikergewassen

MF.1.1.4 

Peulvruchten

MF.1.1.5 

Noten

MF.1.1.6 

Oliehoudende gewassen

MF.1.1.7 

Groenten

MF.1.1.8 

Fruit

MF.1.1.9 

Vezels

MF.1.1.A 

Overige gewassen (uitgezonderd voedergewassen), n.e.g.

MF.1.2 

Gewas- en oogstresten (gebruikt), voedergewassen en door begrazing onttrokken biomassa

MF.1.2.1 

Gewas- en oogstresten (gebruikt)

MF.1.2.1.1 

Stro

MF.1.2.1.2 

Overige gewas- en oogstresten (bladeren van suiker- en voederbieten enz.)

MF.1.2.2 

Voedergewassen en door begrazing onttrokken biomassa

MF.1.2.2.1 

Voedergewassen (met inbegrip van biomassaoogst van grasland)

MF.1.2.2.2 

Door begrazing onttrokken biomassa

MF.1.3 

Hout

MF.1.3.1 

Werkhout (industrieel rondhout)

MF.1.3.2 

Brandhout en overige onttrekking

MF.1.4 

Vangst van in het wild levende vis, waterplanten en-dieren, jacht en verzamelen

MF.1.4.1 

Vangst van in het wild levende vis

MF.1.4.2 

Alle overige waterdieren en -planten

MF.1.4.3 

Jacht en verzamelen

MF.2 

Metaalertsen (ruwe ertsen)

MF.2.1 

IJzer

MF.2.2 

Non-ferrometaal

MF.2.2.1 

Koper

MF.2.2.2 

Nikkel

MF.2.2.3 

Lood

MF.2.2.4 

Zink

MF.2.2.5 

Tin

MF.2.2.6 

Goud, zilver, platina en overige edele metalen

MF.2.2.7 

Bauxiet en overig aluminium

MF.2.2.8 

Uranium en thorium

MF.2.2.9 

Overige non-ferrometalen

MF.3 

Niet-metaalhoudende mineralen

MF.3.1 

Marmer, graniet, zandsteen, porfier, basalt, overige sier- of bouwsteen (uitgezonderd leisteen)

MF.3.2 

Kalk en dolomiet

MF.3.3 

Leisteen

MF.3.4 

Mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie

MF.3.5 

Zout

MF.3.6 

Kalksteen en gips

MF.3.7 

Klei en kaolien

MF.3.8 

Zand en grind

MF.3.9 

Andere niet-metaalhoudende mineralen, n.e.g.

MF.3.A 

Uitgegraven aardmateriaal (met inbegrip van teelaarde), alleen indien gebruikt (facultatieve rapportering)

MF.4 

Fossiele energiegrondstoffen/-dragers

MF.4.1 

Steenkool en overige vaste energiegrondstoffen/-dragers

MF.4.1.1 

Bruinkool

MF.4.1.2 

Steenkool

MF.4.1.3 

Bitumineuze leisteen en bitumineus zand

MF.4.1.4 

Turf

MF.4.2 

Vloeibare en gasvormige energiegrondstoffen/-dragers

MF.4.2.1 

Ruwe aardolie, condensaat en aardgascondensaten (NGL)

MF.4.2.2 

Aardgas

Tabellen B (Invoer — Totale handel) en D (Uitvoer — Totale handel)

MF.1 

Biomassa

MF.1.1 

Gewassen (uitgezonderd voedergewassen)

MF.1.1.1 

Granen

MF.1.1.2 

Wortel- en knolgewassen

MF.1.1.3 

Suikergewassen

MF.1.1.4 

Peulvruchten

MF.1.1.5 

Noten

MF.1.1.6 

Oliehoudende gewassen

MF.1.1.7 

Groenten

MF.1.1.8 

Fruit

MF.1.1.9 

Vezels

MF.1.1.A 

Overige gewassen (uitgezonderd voedergewassen), n.e.g.

MF.1.2 

Gewas- en oogstresten (gebruikt), voedergewassen en door begrazing onttrokken biomassa

MF.1.2.1 

Gewas- en oogstresten (gebruikt)

MF.1.2.1.1 

Stro

MF.1.2.1.2 

Overige gewas- en oogstresten (bladeren van suiker- en voederbieten enz.)

MF.1.2.2 

Voedergewassen en door begrazing onttrokken biomassa

MF.1.2.2.1 

Voedergewassen (met inbegrip van biomassaoogst van grasland)

MF.1.3 

Hout

MF.1.3.1 

Werkhout (industrieel rondhout)

MF.1.3.2 

Brandhout en overige onttrekking

MF.1.4 

Vangst van in het wild levende vis, waterplanten en-dieren, jacht en verzamelen

MF.1.4.1 

Vangst van in het wild levende vis

MF.1.4.2 

Alle overige waterdieren en -planten

MF.1.5 

Levende dieren en dierlijke producten (met uitzondering van wilde vis, waterplanten en dieren, geschoten en verzamelde dieren)

MF.1.5.1 

Levende dieren (met uitzondering van wilde vis, waterplanten en waterdieren, geschoten en verzamelde dieren)

MF.1.5.2 

Vlees en vleesbereidingen

MF.1.5.3 

Zuivelproducten, vogeleieren, en honig

MF.1.5.4 

Overige producten van dieren (dierlijke vezels, huiden, bont, leder enz.)

MF.1.6 

Producten hoofdzakelijk van biomassa

MF.2 

Metaalertsen (ruwe ertsen)

MF.2.1 

IJzer

MF.2.2 

Non-ferrometaal

MF.2.2.1 

Koper

MF.2.2.2 

Nikkel

MF.2.2.3 

Lood

MF.2.2.4 

Zink

MF.2.2.5 

Tin

MF.2.2.6 

Goud, zilver, platina en overige edele metalen

MF.2.2.7 

Bauxiet en overig aluminium

MF.2.2.8 

Uranium en thorium

MF.2.2.9 

Overige non-ferrometalen

MF.2.3 

Producten hoofdzakelijk van metalen

MF.3 

Niet-metaalhoudende mineralen

MF.3.1 

Marmer, graniet, zandsteen, porfier, basalt, overige sier- of bouwsteen (uitgezonderd leisteen)

MF.3.2 

Kalk en dolomiet

MF.3.3 

Leisteen

MF.3.4 

Mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie

MF.3.5 

Zout

MF.3.6 

Kalksteen en gips

MF.3.7 

Klei en kaolien

MF.3.8 

Zand en grind

MF.3.9 

Andere niet-metaalhoudende mineralen, n.e.g.

MF.3.B 

Producten hoofdzakelijk van niet-metaalhoudende mineralen

MF.4 

Fossiele energiegrondstoffen/-dragers

MF.4.1 

Steenkool en overige vaste energiegrondstoffen/-dragers

MF.4.1.1 

Bruinkool

MF.4.1.2 

Steenkool

MF.4.1.3 

Bitumineuze leisteen en bitumineus zand

MF.4.1.4 

Turf

MF.4.2 

Vloeibare en gasvormige energiegrondstoffen/-dragers

MF.4.2.1 

Ruwe aardolie, condensaat en aardgascondensaten (NGL)

MF.4.2.2 

Aardgas

MF.4.2.3 

Ingenomen brandstof ingenomen (Invoer: Door ingezeten eenheden in het buitenland; Uitvoer: door niet-ingezeten eenheden in het binnenland)

MF.4.2.3.1 

Brandstof voor vervoer over land

MF.4.2.3.2 

Brandstof voor vervoer over water

MF.4.2.3.3 

Brandstof voor luchtvervoer

MF.4.3 

Producten hoofdzakelijk van fossiele energieproducten

MF.5 

Overige producten

MF.6 

Afval voor definitieve verwerking en verwijdering

▼B

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.

▼M1




BIJLAGE IV

MODULE VOOR UITGAVENREKENINGEN VOOR MILIEUBESCHERMING

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Uitgavenrekeningen voor milieubescherming verstrekken, op een wijze die verenigbaar is met de gegevens die krachtens het ESR worden gerapporteerd, gegevens over de milieubeschermingsuitgaven, dat wil zeggen, over de economische middelen die door ingezeten eenheden zijn besteed aan milieubescherming. De rekeningen maken het mogelijk de nationale uitgaven voor milieubescherming samen te stellen, die gelijk zijn aan de som van alle gebruik van milieubeschermingsdiensten door ingezeten eenheden, de bruto-investeringen in vaste activa (BIVA) voor milieubeschermingsactiviteiten en de overdrachten voor milieubescherming die geen tegenhanger zijn van eerdere posten, minus financiering door de rest van de wereld.

De uitgavenrekeningen voor milieubescherming moeten gebruikmaken van de reeds beschikbare informatie in de nationale rekeningen (productie- en inkomensvormingsrekeningen, BIVA volgens NACE, aanbod- en gebruikstabellen, gegevens volgens de classificatie van overheidsfuncties), structurele bedrijfsstatistieken, het ondernemingsregister en andere bronnen.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de uitgavenrekeningen voor milieubescherming.

Deel 2

DEKKING

De uitgavenrekeningen voor milieubescherming hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR en laten de milieubeschermingsuitgaven voor hoofdactiviteiten, nevenactiviteiten en hulpactiviteiten zien. De volgende sectoren worden bestreken:

— 
de overheid (met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens) en ondernemingen als institutionele sectoren die milieubeschermingsdiensten produceren. Gespecialiseerde producenten produceren milieubeschermingsdiensten als hoofdactiviteit;
— 
huishoudens, overheid en ondernemingen als consumenten van milieubeschermingsdiensten;
— 
de rest van de wereld als begunstigde of plaats van herkomst van overdrachten voor milieubescherming.

▼M2

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen uitgavenrekeningen voor milieubescherming op overeenkomstig de volgende kenmerken die zijn gedefinieerd overeenkomstig het ESR:

— 
output van diensten op het gebied van milieubescherming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen marktoutput, niet-marktoutput en output van hulpactiviteiten;
— 
intermediair verbruik van diensten op het gebied van milieubescherming
— 
intermediair verbruik van diensten op het gebied van milieubescherming voor de productie van diensten op het gebied van milieubescherming,
— 
invoer en uitvoer van diensten op het gebied van milieubescherming;
— 
belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere productgebonden belastingen minus subsidies op diensten op het gebied van milieubescherming;
— 
bruto-investeringen in vaste activa en aankopen minus verkopen van niet-financiële niet-geproduceerde activa voor de productie van diensten op het gebied van milieubescherming;
— 
consumptie van diensten op het gebied van milieubescherming;
— 
overdrachten in verband met milieubescherming (ontvangen/betaald).

Alle gegevens worden in miljoenen in de nationale munteenheid verstrekt.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1. De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2. De statistieken worden binnen 24 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend. Dit geldt vanaf het referentiejaar 2020.

3. Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-28 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4. Het eerste referentiejaar is 2020.

5. Elke keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2018 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

1. Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken worden gegevens verstrekt uitgesplitst naar:

— 
type producenten/consumenten van milieubeschermingsdiensten als beschreven in deel 2;
— 
klassen van de classificatie van activiteiten voor de bescherming van het milieu (CEPA) als volgt:
— 
CEPA 1
— 
CEPA 2
— 
CEPA 3
— 
CEPA 4
— 
CEPA 5
— 
CEPA 6
— 
De som van CEPA 7, CEPA 8 en CEPA 9
— 
De volgende NACE-uitsplitsingen voor de bijproductie van diensten op het gebied van milieubescherming: NACE Rev. 2 B, C, D, afdeling 36. Gegevens voor deel C moeten als volgt worden gepresenteerd:
— 
NACE C10-C12 — Vervaardiging van voedingsmiddelen; dranken en tabaksproducten
— 
NACE C17 — Vervaardiging van papier en papierwaren
— 
ACE C19-20 — Vervaardiging van cokes, chemicaliën en geraffineerde aardolie- en chemische producten
— 
NACE C 21-23 — Vervaardiging van farmaceutische producten, rubber, kunststof en andere niet-metaalhoudende producten
— 
NACE C 24 — Vervaardiging van metalen in primaire vorm
— 
NACE C 25-30 — Vervaardiging van producten van metaal, met inbegrip van machines en apparaten
— 
NACE C13-16, 18, 31-33 — andere productieactiviteiten

Lidstaten waar het totale bedrag van de omzet of het aantal werkzame personen in een of meer van deze NACE-onderverdelingen minder dan 1 % van het totaal voor de Unie uitmaakt, hoeven geen gegevens voor die NACE-onderverdelingen te verstrekken.

2. De CEPA-klassen waarnaar in punt 1 wordt verwezen, zijn de volgende:

CEPA 1 — Bescherming van omgevingslucht en klimaat
CEPA 2 — Afvalwaterbeheer
CEPA 3 — Afvalbeheer
CEPA 4 — Bescherming en sanering van bodem, grondwater en oppervlaktewater
CEPA 5 — Beperking van geluidshinder en trillingen
CEPA 6 — Bescherming van de biodiversiteit en het landschap
CEPA 7 — Bescherming tegen straling
CEPA 8 — Milieuonderzoek en -ontwikkeling
CEPA 9 — Overige milieubeschermende maatregelen.

▼M1

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.




BIJLAGE V

MODULE VOOR REKENINGEN VOOR DE MILIEUGOEDEREN- EN -DIENSTENSECTOR

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Statistieken over milieugoederen en -diensten registreren en presenteren gegevens over de productieactiviteiten van de nationale economieën die milieuproducten voortbrengen, op zodanige wijze dat zij compatibel zijn met de gegevens die krachtens het ESR worden gerapporteerd.

De rekeningen voor milieugoederen en -diensten moeten gebruikmaken van de reeds beschikbare informatie in de nationale rekeningen, structurele bedrijfsstatistieken, het ondernemingsregister en andere bronnen.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor rekeningen voor milieugoederen en -diensten.

Deel 2

DEKKING

De milieugoederen- en -dienstensector heeft dezelfde systeemgrenzen als het ESR en bestaat uit alle milieugoederen en -diensten die binnen de productiegrens worden gegenereerd. Het ESR definieert productie als een activiteit die wordt uitgeoefend onder beheer en verantwoordelijkheid van een institutionele eenheid die arbeid, kapitaal en goederen en diensten als input gebruikt voor de voortbrenging van goederen en diensten.

Milieugoederen en -diensten zijn gegroepeerd in de volgende categorieën: specifieke milieudiensten, producten uitsluitend bestemd voor milieubescherming of beheer van natuurlijke hulpbronnen (gelieerde producten), aangepaste goederen en milieutechnologieën.

▼M2

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen statistieken over de milieugoederen- en -dienstensector op overeenkomstig de volgende kenmerken:

— 
Output van de totale sector milieugoederen en -diensten en van marktactiviteiten;
— 
Uitvoer van de totale sector milieugoederen en -diensten;
— 
Toegevoegde waarde van de totale sector milieugoederen en -diensten en van marktactiviteiten;
— 
Werkgelegenheid in de totale sector milieugoederen en -diensten en van marktactiviteiten.

Alle gegevens worden in miljoenen in nationale valuta verstrekt, behalve voor het kenmerk “werkgelegenheid”, waarvoor de eenheid “voltijdequivalenten” wordt gebruikt.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1. De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2. De statistieken worden binnen 22 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend. Dit geldt vanaf het referentiejaar 2020.

3. Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-28 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4. Het eerste referentiejaar is 2020.

5. Elke keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2018 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

1. Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken worden gegevens verstrekt die meerdimensionaal zijn geclassificeerd volgens:

— 
de classificatie van economische activiteiten, NACE Rev. 2, als volgt:
— 
NACE A
— 
NACE B
— 
NACE C
— 
NACE D
— 
NACE E
— 
NACE F
— 
NACE J
— 
NACE M
— 
NACE O
— 
NACE P
— 
Som van NACE G + NACE H + NACE I + NACE K + NACE L + NACE N + NACE Q + NACE R + NACE S + NACE T + NACE U
— 
als volgt geaggregeerde klassen van de classificatie van activiteiten voor de bescherming van het milieu (CEPA) en de classificatie van activiteiten voor het beheer van hulpbronnen (CReMA):
— 
CEPA 1
— 
CEPA 2
— 
CEPA 3
— 
CEPA 4
— 
CEPA 5
— 
CEPA 6
— 
De som van CEPA 7, CEPA 8 en CEPA 9
— 
CReMA 10
— 
CReMA 11
— 
CReMA 13
— 
CReMA 13A
— 
CReMA 13B
— 
CReMA 13C
— 
CReMA 14
— 
Som van CReMA 12, CReMA 15 en CReMA 16.

2. De CEPA-klassen waarnaar in punt 1 wordt verwezen, zijn beschreven in bijlage IV. De CReMA-klassen waarnaar in punt 1 wordt verwezen, zijn de volgende:

CReMA 10 — Beheer van water
CReMA 11 — Beheer van bosbestanden
CReMA 12 — Beheer van wilde flora en fauna
CReMA 13 — Beheer van energiehulpbronnen:
CReMA 13A — Productie van energie uit hernieuwbare hulpbronnen
CReMA 13B — Warmte-/energiebesparing en -beheer
CReMA 13C — Minimalisatie van het gebruik van fossiele energie als grondstof
CReMA 14 — Beheer van mineralen
CReMA 15 — Onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten op het gebied van hulpbronnenbeheer
CReMA 16 — Overige activiteiten op het gebied van beheer van natuurlijke hulpbronnen.

▼M1

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.




BIJLAGE VI

MODULE VOOR FYSIEKE-ENERGIESTROOMREKENINGEN

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Fysieke-energiestroomrekeningen presenteren gegevens over de fysieke energiestromen uitgedrukt in terajoules, op een wijze die volledig verenigbaar is met het ESR. Fysieke-energiestroomrekeningen registreren energiegegevens die verband houden met de economische activiteiten van ingezeten eenheden van nationale economieën, uitgesplitst naar economische activiteit. Zij presenteren het aanbod en het gebruik van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen. Economische activiteiten omvatten productie, consumptie en accumulatie.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de fysieke-energiestroomrekeningen.

Deel 2

DEKKING

Fysieke-energiestroomrekeningen hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR en zij zijn ook op het ingezetenenprincipe gebaseerd.

Overeenkomstig het ESR is het begrip ingezetenschap gebaseerd op het volgende beginsel: een in een land ingezeten eenheid heeft een economisch belangencentrum in het economische gebied van dat land, d.w.z. zij verricht gedurende een verlengde periode (minimaal een jaar) economische activiteiten in dat gebied.

Fysieke-energiestroomrekeningen registreren fysieke energiestromen die voortvloeien uit de activiteiten van alle ingezeten eenheden, ongeacht waar deze stromen in geografisch opzicht werkelijk plaatsvinden.

Fysieke-energiestroomrekeningen registreren de fysieke energiestromen vanuit het milieu naar de economie, binnen de economie en van de economie terug naar het milieu.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen fysieke-energiestroomrekeningen op overeenkomstig de volgende kenmerken:

— 
de fysieke energiestromen gegroepeerd in drie algemene categorieën:
i) 

natuurlijke energie-inputs,

ii) 

energieproducten,

iii) 

energieresiduen;

— 
de oorsprong van de fysieke energiestromen, gegroepeerd in vijf categorieën, te weten productie, verbruik, accumulatie, rest van de wereld en het milieu;
— 
de bestemming van de fysieke energiestromen, gegroepeerd in dezelfde vijf categorieën als de oorsprong van de fysieke energiestromen.

Alle gegevens worden verstrekt in terajoules.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1. De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2. De statistieken worden binnen 21 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

3. Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-28 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4. Het eerste referentiejaar is 2015.

5. De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2014 tot het eerste referentiejaar bij.

6. Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n–2, n–1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2014 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

1. Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken moeten de volgende gegevens in fysieke eenheden worden verstrekt:

— 
een aanbodtabel voor energiestromen. In deze tabel wordt het aanbod van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen (in rijen) geregistreerd per oorsprong, d.w.z. „leverancier” (in kolommen);
— 
een gebruikstabel voor energiestromen. In deze tabel wordt het gebruik van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen (in rijen) geregistreerd per bestemming, d.w.z. „gebruiker” (in kolommen);
— 
een tabel van emissierelevant gebruik van energiestromen. In deze tabel wordt het emissierelevante gebruik van natuurlijke energie-inputs en energieproducten (in rijen) door de verbruikende en uitstotende eenheid (in kolommen) geregistreerd;
— 
een brugtabel waarin wordt weergegeven uit welke verschillende elementen het verschil tussen energierekeningen en energiebalansen is opgebouwd.

2. De aanbod- en gebruikstabellen voor de energiestromen (met inbegrip van emissierelevante stromen) hebben een gemeenschappelijke indeling in rijen en kolommen.

3. De kolommen verwijzen naar de oorsprong (aanbod) of bestemming (gebruik) van de fysieke stromen. De kolommen worden in vijf categorieën gegroepeerd:

— 
„Productie” heeft betrekking op de productie van goederen en diensten. Productieactiviteiten worden geclassificeerd volgens NACE Rev. 2 en gegevens worden gerapporteerd op aggregatieniveau A*64.
— 
„Consumptie”-activiteiten worden gepresenteerd in totaal en ook onderverdeeld in drie subcategorieën (vervoer, verwarming/koeling, overige) voor de consumptie door particuliere huishoudens.
— 
„Accumulatie” heeft betrekking op de veranderingen in de voorraden van energieproducten binnen de economie.
— 
„Rest van de wereld” registreert de stromen van ingevoerde en uitgevoerde producten.
— 
„Milieu” registreert de oorsprong van natuurlijke inputstromen en de bestemming van residustromen.

4. De rijen beschrijven het type fysieke energiestroom, als geclassificeerd onder het eerste streepje van deel 3.

5. De classificatie van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen is als volgt:

— 
Natuurlijke energie-inputs worden gegroepeerd in niet-hernieuwbare natuurlijke energie-inputs en hernieuwbare natuurlijke energie-inputs.
— 
Energieproducten worden gegroepeerd volgens de classificatie die in Europese energiestatistieken wordt gebruikt.
— 
Energieresiduen omvatten afvalstoffen (zonder geldwaarde), verliezen tijdens winning/onttrekking, distributie/transport, transformatie/conversie en opslag, alsmede saldi om de aanbod- en gebruikstabellen in evenwicht te brengen.

6. De „brug” van de indicator op basis van het ingezetenenbeginsel naar de indicator op basis van het grondgebied wordt gepresenteerd voor de hele nationale economie (geen uitsplitsing per bedrijfstak) en wordt als volgt verkregen:

totale energieverbruik door ingezeten eenheden

– 

energieverbruik door ingezeten eenheden in het buitenland

energieverbruik door niet-ingezetenen op het grondgebied

statistische verschillen

bruto binnenlands energieverbruik (op het grondgebied).

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.



( 1 ) Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende afvalstoffenstatistieken (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1).

( 2 ) Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

( 3 ) Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand.