02013R0525 — NL — 24.12.2018 — 003.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
|
VERORDENING (EU) Nr. 525/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13) |
Gewijzigd bij:
|
|
|
Publicatieblad |
||
|
nr. |
blz. |
datum |
||
|
VERORDENING (EU) Nr. 662/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 mei 2014 |
L 189 |
155 |
27.6.2014 |
|
|
VERORDENING (EU) 2018/841 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 mei 2018 |
L 156 |
1 |
19.6.2018 |
|
|
VERORDENING (EU) 2018/842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 mei 2018 |
L 156 |
26 |
19.6.2018 |
|
|
VERORDENING (EU) 2018/1999 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 december 2018 |
L 328 |
1 |
21.12.2018 |
|
VERORDENING (EU) Nr. 525/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 21 mei 2013
betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG
(Voor de EER relevante tekst)
HOOFDSTUK 1
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt een mechanisme ingesteld voor:
a) het waarborgen van de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, samenhang, vergelijkbaarheid en volledigheid van de rapportage door de Unie en haar lidstaten aan het secretariaat van het UNFCCC;
b) het rapporteren en het controleren van informatie met betrekking tot de verplichtingen van de Unie en haar lidstaten overeenkomstig het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en de op grond daarvan aangenomen besluiten, en het evalueren van de vooruitgang met het nakomen van die verplichtingen;
c) het bewaken en het rapporteren van alle in de lidstaten plaatsvindende antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die niet gereguleerd zijn door het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken;
d) het bewaken, het rapporteren, het beoordelen en het controleren van broeikasgasemissies en andere informatie overeenkomstig artikel 6 van Beschikking nr. 406/2009/EG;
e) het rapporteren van het gebruik van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten uit hoofde van artikel 3 quinquies, lid 1 of 2, of artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 4, en artikel 10, lid 3, van die richtlijn;
f) het bewaken en het rapporteren van de door lidstaten genomen maatregelen voor een kosteneffectieve adaptatie aan de onvermijdelijke gevolgen van de klimaatverandering;
g) het evalueren van de vooruitgang van de lidstaten met het nakomen van hun verplichtingen krachtens Beschikking nr. 406/2009/EG.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op:
a) de rapportage over de strategieën voor koolstofarme ontwikkeling van de Unie en haar lidstaten en de actualiseringen daarvan overeenkomstig Besluit 1/CP.16;
b) de emissies van broeikasgassen als vermeld in bijlage I bij deze verordening afkomstig van sectoren en bronnen en de verwijdering per put die in de nationale broeikasgasinventarissen overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van het UNFCCC zijn opgenomen en binnen het grondgebied van de lidstaten worden uitgestoten;
c) de broeikasgasemissies die binnen het toepassingsgebied van artikel 2, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG vallen;
d) de niet-CO2-gerelateerde klimaateffecten met betrekking tot burgerluchtvaartemissies;
e) de prognoses van de Unie en haar lidstaten betreffende antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die niet door het Protocol van Montreal gereguleerd zijn, en de desbetreffende beleidsinitiatieven en maatregelen van de lidstaten;
f) de gezamenlijke financiële en technologische steun aan ontwikkelingslanden overeenkomstig de voorschriften uit hoofde van het UNFCCC;
g) het gebruik van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten op grond van artikel 3 quinquies, leden 1 en 2, en artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG;
h) de maatregelen van de lidstaten voor adaptatie aan de klimaatverandering.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
|
1. |
„aardopwarmingsvermogen” of „GWP” van een gas : de totale bijdrage aan de opwarming van de aarde als gevolg van de uitstoot van één eenheid van dat gas in verhouding tot één eenheid van het referentiegas, namelijk CO2, dat een waarde van 1 heeft; |
|
2. |
„nationaal inventarisatiesysteem” : een systeem van institutionele, juridische en procedurele regelingen die in een lidstaat zijn vastgesteld voor het ramen van de antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die niet door het Protocol van Montreal gereguleerd worden, en voor het rapporteren en archiveren van inventarisinformatie overeenkomstig Besluit 19/CMP.1 of andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
3. |
„voor inventarisatie bevoegde autoriteiten” : de autoriteiten die in het kader van een nationaal inventarisatiesysteem belast zijn met de taak de broeikasgasinventaris op te stellen; |
|
4. |
„kwaliteitsborging” : een gepland systeem van beoordelingsprocedures om te waarborgen dat de kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens worden gehaald en de best mogelijke ramingen en informatie worden gerapporteerd teneinde de doeltreffendheid van het kwaliteitscontroleprogramma te ondersteunen en de lidstaten bij te staan; |
|
5. |
„kwaliteitscontrole” : een systeem van technische routineactiviteiten om de kwaliteit te meten en te controleren van de informatie en de ramingen die zijn verzameld teneinde de integriteit, de correctheid en de volledigheid van gegevens te waarborgen, fouten en leemten te identificeren en verhelpen, gegevens en ander gebruikt materiaal te documenteren en te archiveren, en alle activiteiten inzake kwaliteitsborging te registreren; |
|
6. |
„indicator” : een kwantitatieve of kwalitatieve factor of variabele die zorgt voor een beter begrip van de voortgang met de uitvoering van beleid en maatregelen en van de tendensen in broeikasgasemissies; |
|
7. |
„toegewezen eenheid” of „AAU” (assigned amount unit) : een eenheid die is verleend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (Besluit 13/CMP.1) of in andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
8. |
„verwijderingseenheid” of „RMU” (removal unit) : een eenheid die is verleend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1 of in andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
9. |
„emissiereductie-eenheid” of „ERU” (emission reduction unit) : een eenheid die is verleend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1 of in andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
10. |
„gecertificeerde emissiereductie” of „CER” (certified emission reduction) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de voorschriften krachtens dat artikel, alsmede de desbetreffende bepalingen in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1 of in andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
11. |
„tijdelijke gecertificeerde emissiereductie” of „tCER” (temporary certified emission reduction) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de voorschriften krachtens dat artikel, alsmede de desbetreffende bepalingen in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1 of in andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto, dat wil zeggen credits die zijn afgegeven voor broeikasgasverwijderingen die zijn gecertificeerd voor een bebossings- of herbebossingsproject in het kader van het clean development mechanism (CDM), die moeten worden vervangen bij het verstrijken ervan aan het einde van de tweede verbintenisperiode; |
|
12. |
„gecertificeerde emissiereductie op lange termijn” of „lCER” (long-term certified emission reduction) : een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de voorschriften krachtens dat artikel, alsmede de desbetreffende bepalingen in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1 of in andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto, dat wil zeggen credits die zijn afgegeven voor broeikasgasverwijderingen op lange termijn die zijn gecertificeerd voor een bebossings- of herbebossingsproject in het kader van het CDM, die moeten worden vervangen bij het verstrijken ervan aan het einde van de kredietperiode van het project, of bij omkering van het koolstofopnemend vermogen van een bron of het niet indienen van een certificeringsrapport; |
|
13. |
„nationaal register” : een register in de vorm van een gestandaardiseerde elektronische databank met gegevens over de verlening, het bezit, de overdracht, de verwerving, de intrekking, de afboeking, de overbrenging, de vervanging of de wijziging van de vervaldatum, in voorkomend geval, van AAU's, RMU's, ERU's, CER's, tCER's, en lCER's; |
|
13 bis) |
„reserve voor de verbintenisperiode” of „CPR” (commitment period reserve) : een reserve die is ingesteld overeenkomstig de bijlage bij Besluit 11/CMP.1 of andere toepasselijke besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
13 ter) |
„reserve van overschotten uit de vorige periode” of „PPSR” (previous period surplus reserve) : de rekening die is ingesteld overeenkomstig Besluit 1/CMP.8 van de Conferentie van de partijen bij het UNFCCC waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (Besluit 1/CMP.8) of andere relevante besluiten van instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto; |
|
13 quater) |
„overeenkomst inzake gezamenlijke nakoming” : de voorwaarden van een overeenkomst in overeenstemming met artikel 4 van het Protocol van Kyoto, afgesloten tussen de Unie, haar lidstaten en eventuele derde landen, om hun verplichtingen uit hoofde van artikel 3 van dat Protocol voor de tweede verbintenisperiode gezamenlijk na te komen; |
|
14. |
„beleidsinitiatieven en maatregelen” : alle instrumenten voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder a) en b), van het UNFCCC, mogelijk met inbegrip van de instrumenten waarvan de beperking en vermindering van broeikasgasemissies geen hoofddoelstelling is; |
|
15. |
„systeem voor beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses” : een systeem van institutionele, juridische en procedurele regelingen die zijn vastgelegd voor het rapporteren van beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses over antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van niet door het Protocol van Montreal gereguleerde broeikasgassen, zoals bepaald in artikel 12 van deze verordening; |
|
16. |
„beoordeling vooraf van beleidsinitiatieven en maatregelen” : een evaluatie van de voorspelde effecten van een beleidsinitiatief of maatregel; |
|
17. |
„beoordeling achteraf van beleidsinitiatieven en maatregelen” : een evaluatie van de voorbije effecten van een beleidsinitiatief of maatregel; |
|
18. |
„prognoses zonder maatregelen” : prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die alle effecten uitsluiten van alle beleidsinitiatieven en maatregelen welke zijn gepland, vastgesteld of uitgevoerd na het jaar dat als beginjaar voor de desbetreffende prognose is gekozen; |
|
19. |
„prognoses met bestaande maatregelen” : prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die de effecten op het gebied van de vermindering van broeikasgasemissies omvatten van beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn vastgesteld en uitgevoerd; |
|
20. |
„prognoses met aanvullende maatregelen” : prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die de effecten op het gebied van de vermindering van broeikasgasemissies omvatten van beleidsinitiatieven en maatregelen die voor de mitigatie van de klimaatverandering zijn vastgesteld en uitgevoerd, alsmede van voor dat doel geplande beleidsinitiatieven en maatregelen; |
|
21. |
„gevoeligheidsanalyse” : een onderzoek van een modelalgoritme of een aanname om te meten hoe gevoelig of stabiel de uitvoergegevens van het model zijn in verhouding tot variaties in de invoergegevens of onderliggende aannames. Deze wordt uitgevoerd door de invoerwaarden of modelvergelijkingen te variëren en vervolgens te observeren hoe de modeluitvoer overeenkomstig varieert; |
|
22. |
„steun voor mitigatie van klimaatverandering” : steun voor activiteiten in ontwikkelingslanden die bijdragen tot de doelstelling van het stabiliseren van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarbij een gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen; |
|
23. |
„steun voor adaptatie aan klimaatverandering” : steun voor activiteiten in ontwikkelingslanden die erop gericht zijn de kwetsbaarheid van menselijke of natuurlijke systemen voor de impact van klimaatverandering en klimaatgerelateerde risico's te verminderen, door het aanpassingsvermogen en het herstellingsvermogen van ontwikkelingslanden te handhaven of te vergroten; |
|
24. |
„technische correcties” : aanpassingen aan de ramingen van de nationale broeikasgasinventarissen die in het kader van de beoordeling overeenkomstig artikel 19 worden uitgevoerd, wanneer de ingediende inventarisgegevens onvolledig zijn of zijn opgesteld op een wijze die niet strookt met de desbetreffende internationale of Unieregels of richtsnoeren, en die de oorspronkelijk ingediende ramingen vervangen; |
|
25. |
„herberekeningen” : een procedure, overeenkomstig de richtsnoeren van het UNFCCC inzake de rapportage van jaarlijkse inventarislijsten, voor het opnieuw ramen van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen van eerder ingediende inventarislijsten ten gevolge van gewijzigde methoden of wijzigingen in de manier waarop emissiefactoren en activiteitsgegevens worden verzameld en gebruikt; de toevoeging van nieuwe categorieën bronnen of putten, of van nieuwe gassen; of veranderingen in het GWP van broeikasgassen. |
HOOFDSTUK 2
STRATEGIEËN VOOR KOOLSTOFARME ONTWIKKELING
Artikel 4
Strategieën voor koolstofarme ontwikkeling
1. De lidstaten en de Commissie namens de Unie stellen hun strategieën voor koolstofarme ontwikkeling op, overeenkomstig de internationale bepalingen inzake rapportage in het kader van het UNFCCC-proces, teneinde bij te dragen tot:
a) de transparante en nauwgezette bewaking van de feitelijke en verwachte vorderingen van de lidstaten, met inbegrip van de door maatregelen van de Unie tot stand gebrachte bijdrage, met het nakomen van de verplichtingen van de Unie en haar lidstaten met betrekking tot de beperking of de vermindering van de antropogene emissies van broeikasgassen uit hoofde van het UNFCCC;
b) het nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van de lidstaten op grond van Beschikking nr. 406/2009/EG en het bereiken van een verminderde uitstoot en verbeterde verwijdering per put op lange termijn in alle sectoren, overeenkomstig de doelstelling van de Unie om, in het kader van de volgens het IPCC noodzakelijke geachte reducties voor de ontwikkelde landen als geheel, de emissies uiterlijk in 2050 op kosteneffectieve wijze met 80 tot 95 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 1990.
2. De lidstaten brengen uiterlijk op 9 januari 2015 of in overeenstemming met een tijdschema dat internationaal werd overeengekomen in de context van het UNFCCC-proces, verslag uit aan de Commissie over de stand bij de uitvoering van hun strategie voor koolstofarme ontwikkeling.
3. De Commissie en de lidstaten maken hun respectieve strategieën voor koolstofarme ontwikkeling en de actualiseringen ervan onverwijld toegankelijk voor het publiek.
HOOFDSTUK 3
RAPPORTAGE OVER HISTORISCHE EMISSIES EN VERWIJDERINGEN VAN BROEIKASGASSEN
Artikel 5
Nationale inventarisatiesystemen
1. De lidstaten zorgen voor het opzetten, het beheren en het voortdurend verbeteren van nationale inventarisatiesystemen overeenkomstig de voorschriften van het UNFCC inzake nationale systemen, om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van de in bijlage I vermelde broeikasgassen, en te zorgen voor de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, samenhang, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten toegang hebben tot:
a) gegevens en methoden gerapporteerd voor activiteiten en installaties in het kader van Richtlijn 2003/87/EG voor de opstelling van nationale broeikasgasinventarissen teneinde te zorgen voor consistentie van de gerapporteerde broeikasgasemissies in het kader van de Unieregeling voor de handel in emissierechten en in de nationale broeikasgasinventarissen;
b) indien van toepassing, de gegevens die zijn verzameld via de krachtens artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 842/2006 opgezette rapportagesystemen voor fluorgassen in de verschillende sectoren voor het opstellen van nationale broeikasgasinventarissen;
c) indien van toepassing, de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 166/2006 door de inrichtingen gerapporteerde emissies, onderliggende gegevens en methoden voor het opstellen van nationale broeikasgasinventarissen;
d) de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2008 gerapporteerde gegevens.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun voor inventarisatie bevoegde autoriteiten, indien van toepassing:
a) gebruik maken van krachtens artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 842/2006 opgezette rapportagesystemen ter verbetering van de raming van fluorgassen in de nationale broeikasgasinventarissen;
b) in staat zijn de jaarlijkse consistentiecontroles uit te voeren zoals vermeld in artikel 7, lid 1, onder l) en m).
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vastlegging van regels over de structuur, de indeling en de indieningsprocedure van de informatie betreffende de nationale inventarisatiesystemen en betreffende de voorschriften voor de opstelling, de inbedrijfstelling en de werking van de nationale inventarisatiesystemen, overeenkomstig de relevante besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 6
Inventarisatiesysteem van de Unie
1. Er wordt een inventarisatiesysteem van de Unie opgezet om te zorgen voor de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van nationale inventarissen met betrekking tot de broeikasgasinventaris van de Unie. De Commissie is belast met het beheer, het onderhoud en de voortdurende verbetering van dat systeem, dat het volgende omvat:
a) een kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma, dat het bepalen van kwaliteitsdoelstellingen alsook het opstellen van een plan voor de kwaliteitsborging en de kwaliteitscontrole van de inventaris omvat. De Commissie ondersteunt de lidstaten bij de uitvoering van hun kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma's;
b) een procedure voor de raming, in overleg met de betreffende lidstaat, van de in de nationale inventaris ontbrekende gegevens;
c) de in artikel 19 bedoelde beoordelingen van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de materiële voorschriften voor een inventarisatiesysteem van de Unie, teneinde aan de verplichtingen van Besluit 19/CMP.1 te voldoen. De Commissie stelt geen bepalingen uit hoofde van lid 1 vast waarvan de naleving voor de lidstaten meer kosten met zich meebrengt, dan de bepalingen van handelingen die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 3, lid 3, en artikel 4, lid 2, van Beschikking nr. 280/2004/EG.
Artikel 7
Broeikasgasinventarissen
1. De lidstaten bepalen en rapporteren, elk jaar („jaar X”) uiterlijk op 15 januari, aan de Commissie:
a) hun antropogene emissies van de in bijlage I genoemde broeikasgassen en de antropogene emissies van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG voor het jaar X–2, overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC. Onverminderd de rapportage van de in bijlage I genoemde broeikasgassen, worden de emissies van CO2 in de IPCC-broncategorie „1.A.3.A burgerluchtvaart” als gelijk aan nul beschouwd voor de toepassing van artikel 3 en artikel 7, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG;
a bis) vanaf 2023, hun antropogene emissies van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) voor het jaar X-2, overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC;
b) gegevens overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC over hun antropogene emissies van koolstofmonoxide (CO), zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige organische stoffen, waarbij er samenhang is met de reeds gerapporteerde gegevens krachtens artikel 7 van Richtlijn 2001/81/EG en het VN-ECE-Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (Convention on Long Range Transboundary Pollution) voor het jaar X–2;
c) hun antropogene emissies van broeikasgassen per bron en verwijderingen van CO2 per put als gevolg van LULUCF, voor het jaar X–2, overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC;
d) hun antropogene emissies van broeikasgassen per bron en verwijderingen van CO2 per put als gevolg van LULUCF-activiteiten overeenkomstig Besluit nr. 529/2013/EU en het Protocol van Kyoto, alsmede de informatie over de boekhouding inzake deze emissies van broeikasgassen en verwijderingen als gevolg van LULUCF-activiteiten overeenkomstig Besluit nr. 529/2013/EU en artikel 3, leden 3 en 4, van het Protocol van Kyoto, alsmede de desbetreffende besluiten uit hoofde daarvan, voor de jaren tussen 2008 of andere toepassingsjaren en het jaar X–2. Ingeval lidstaten bouwlandbeheer, graslandbeheer, herbegroeiing of de ontwatering en vernatting van wetlands in aanmerking nemen in de boekhouding, moeten zij tevens de emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen voor elk van deze activiteiten rapporteren voor het desbetreffende referentiejaar of de desbetreffende referentieperiode als vermeld in bijlage VI bij Besluit nr. 529/2013/EU en in de bijlage bij Besluit 13/CMP.1. Bij de naleving van hun rapportageverplichtingen uit hoofde van dit punt en in het bijzonder bij het indienen van informatie over emissies en verwijderingen in het kader van hun boekhoudverplichtingen vermeld in Besluit nr. 529/2013/EU, houden de lidstaten volledig rekening met de toepasselijke sturing van het IPCC op het gebied van goede praktijken voor LULUCF;
d bis) vanaf 2023 hun emissies en verwijderingen die vallen onder artikel 2 van Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) overeenkomstig de in bijlage III bis bij deze verordening gespecificeerde methoden;
e) de wijzigingen in de onder a) tot en met d) genoemde informatie voor de jaren tussen het desbetreffende referentiejaar of de desbetreffende referentieperiode en het jaar X–3, met opgave van de redenen voor deze wijzigingen;
f) de in bijlage III bedoelde informatie betreffende de indicatoren, voor het jaar X–2;
g) informatie uit hun nationaal register betreffende de verlening, de verwerving, het bezit, de overdracht, de intrekking, de afboeking en de overbrenging van AAU's, RMU's, ERU's, CER's, tCER's en lCER's voor het jaar X–1;
h) beknopte informatie over de uitgevoerde overdrachten overeenkomstig artikel 3, leden 4 en 5, van Beschikking nr. 406/2009/EG, voor het jaar X–1;
i) informatie over het gebruik van gemeenschappelijke uitvoering, van het CDM en van internationale emissiehandel overeenkomstig de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto, of enig ander flexibel mechanisme waarin andere instrumenten voorzien die zijn aangenomen door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, ten behoeve van hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking of emissiereductie overeenkomstig artikel 2 van Beschikking nr. 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto of de toekomstige verplichtingen op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto, voor het jaar X–2;
j) informatie over de stappen die zijn gedaan om de ramingen van de inventarislijsten te verbeteren, in het bijzonder voor de onderdelen van de inventaris waarvoor, naar aanleiding van de beoordelingen door deskundigen, bijstellingen of aanbevelingen zijn gedaan;
k) de werkelijke of geschatte toewijzing van de geverifieerde emissies die zijn gerapporteerd door installaties en exploitanten krachtens Richtlijn 2003/87/EG aan de broncategorieën van de nationale broeikasgasinventaris en, waar mogelijk, de verhouding van die geverifieerde emissies tot de totale gerapporteerde broeikasgasemissies in die broncategorieën, voor het jaar X–2;
l) indien van toepassing, de resultaten van de controles die zijn uitgevoerd met betrekking tot de consistentie van de in de broeikasgasinventarissen gerapporteerde emissies, voor het jaar X–2, met de geverifieerde emissies die zijn gerapporteerd krachtens Richtlijn 2003/87/EG;
m) indien van toepassing, de resultaten van de controles die zijn uitgevoerd met betrekking tot de consistentie van de gegevens voor de raming van emissies ter voorbereiding van de broeikasgasinventarissen, voor het jaar X–2, met:
i) de gegevens die zijn gebruikt voor het opstellen van inventarissen van luchtverontreinigende stoffen krachtens Richtlijn 2001/81/EG;
ii) de gegevens die zijn gerapporteerd krachtens artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 842/2006;
iii) de energiegegevens die zijn gerapporteerd krachtens artikel 4 van en bijlage B bij Verordening (EG) nr. 1099/2008;
n) een beschrijving van de veranderingen in het nationale inventarisatiesysteem;
o) een beschrijving van de veranderingen in het nationale register;
p) informatie over hun kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprogramma's, een algemene onzekerheidsevaluatie, een algemene volledigheidsbeoordeling en, indien beschikbaar, andere elementen van het nationaal broeikasgasinventarisatierapport, noodzakelijk voor het opstellen van het broeikasgasinventarisatierapport van de Unie.
De lidstaten stellen de Commissie in hun rapporten jaarlijks in kennis van hun eventuele voornemen om gebruik te maken van de in artikel 5, leden 4 en 5, en artikel 7 van Verordening (EU) 2018/842 bedoelde flexibiliteitsinstrumenten, alsmede van het gebruik van inkomsten overeenkomstig artikel 5, lid 6, van die verordening. Binnen drie maanden na ontvangst van zulke informatie van de lidstaten stelt de Commissie die informatie ter beschikking van het comité bedoeld in artikel 26 van deze verordening.
Een lidstaat kan de Commissie om afwijking van punt d bis) van de eerste alinea verzoeken teneinde een andere dan in bijlage III bis gespecificeerde methode toe te passen indien de vereiste verbetering van de methode niet tijdig kan worden bereikt om in de broeikasgasinventarissen voor de periode van 2021 tot en met 2030 in aanmerking te worden genomen, of indien de verbeterde methode onevenredig hoge kosten zou meebrengen in vergelijking met de baten van de toepassing van die methode voor een betere boekhouding van emissies en verwijderingen wegens het geringe belang van de emissies en verwijderingen door de betrokken koolstofreservoirs. De lidstaten die gebruik willen maken van deze afwijking, dienen bij de Commissie uiterlijk op 31 december 2020 een met redenen omkleed verzoek in, waarbij zij de termijn waarin de verbeterde methode zou kunnen worden toegepast, de voorgestelde alternatieve methode, of beide, aangeven, samen met een beoordeling van de potentiële effecten op de nauwkeurigheid van de boekhouding. De Commissie kan om aanvullende informatie verzoeken, die binnen een specifieke redelijke termijn moet worden ingediend. Wanneer de Commissie het verzoek gegrond acht, staat zij de afwijking toe. Indien de Commissie het verzoek afwijst, motiveert zij haar besluit.
2. De lidstaten verstrekken uiterlijk op 15 januari van het tweede jaar na het einde van elke boekhoudperiode zoals bepaald in bijlage I bij Besluit nr. 529/2013/EU voorlopige gegevens aan de Commissie, en uiterlijk op 15 maart van dat jaar definitieve gegevens, zoals deze zijn opgegeven in hun LULUCF-boekhouding voor die boekhoudperiode overeenkomstig artikel 4, lid 6, van voornoemd besluit.
3. Uiterlijk op 15 maart van elk jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een volledig en actueel nationaal inventarisatierapport in. Dit rapport bevat alle in lid 1 opgesomde informatie en alle latere actualiseringen van deze informatie.
4. Uiterlijk op 15 april van elk jaar dienen de lidstaten bij het secretariaat van het UNFCCC een nationale inventaris in die de informatie bevat die overeenkomstig lid 3 bij de Commissie werd ingediend.
5. De Commissie stelt, in samenwerking met de lidstaten, jaarlijks een broeikasgasinventaris van de Unie en een broeikasgasinventarisatierapport van de Unie op, en dient deze uiterlijk op 15 april van elk jaar in bij het secretariaat van het UNFCCC.
6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:
a) stoffen toe te voegen aan of te verwijderen uit de lijst met broeikasgassen in bijlage I bij deze verordening of indicatoren toe te voegen aan, te schrappen uit of te wijzigen in bijlage III bij deze verordening, overeenkomstig de betrokken besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen;
b) rekening te houden met wijzigingen in de GWP's en internationaal overeengekomen richtsnoeren voor inventarisering, overeenkomstig de betrokken besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen.
7. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de vastlegging van regels over de structuur, de indeling en de indieningsprocedure van de in lid 1 bedoelde broeikasgasinventarissen van de lidstaten, in overeenstemming met de betrokken besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen. Deze uitvoeringshandelingen omvatten ook het tijdpad voor de samenwerking en de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten wanneer zij het rapport over de broeikasgasinventaris van de Unie opstellen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
8. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de vastlegging van de structuur, de indeling en de indieningsprocedure van de informatie van de lidstaten betreffende broeikasgasemissies en -verwijderingen overeenkomstig artikel 4 van Besluit nr. 529/2013/EU. Bij de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen zorgt de Commissie ervoor dat het tijdpad van de Unie voor de monitoring en de rapportage van deze informatie en dat van het UNFCCC met elkaar verenigbaar zijn. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 8
Geschatte broeikasgasinventarissen
1. Uiterlijk op 31 juli van elk jaar („jaar X”) dienen de lidstaten, voor zover mogelijk, de geschatte broeikasgasinventarissen voor het jaar X–1 in bij de Commissie. De Commissie maakt jaarlijks, op basis van de geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten of, indien een lidstaat zijn geschatte inventaris uiterlijk op die datum niet heeft ingediend, op basis van haar eigen ramingen, een geschatte broeikasgasinventaris van de Unie op. De Commissie maakt deze informatie jaarlijks uiterlijk op 30 september toegankelijk voor het publiek.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de vastlegging van de structuur, de indeling en de indieningsprocedure voor de in lid 1 bedoelde geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 9
Procedures voor het vervolledigen van emissieramingen teneinde de inventaris van de Unie op te maken
1. De Commissie voert een initiële controle uit naar de nauwkeurigheid van de door de lidstaten krachtens artikel 7, lid 1, ingediende gegevens. Zij zendt de resultaten van deze controle binnen zes weken na de termijn voor indiening van de gegevens naar de lidstaten. De lidstaten geven uiterlijk op 15 maart antwoord op eventuele naar aanleiding van de initiële controle gestelde vragen ter zake, samen met de indiening van de definitieve inventaris voor het jaar X–2.
2. Indien een lidstaat verzuimt uiterlijk op 15 maart de inventarisgegevens die vereist zijn voor het opmaken van de inventaris van de Unie in te dienen, kan de Commissie ramingen uitvoeren ter vervollediging van de door de lidstaat ingediende gegevens, in overleg en nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat. De Commissie hanteert hiertoe de richtsnoeren voor het opstellen van de nationale broeikasgasinventarissen.
HOOFDSTUK 4
REGISTERS
Artikel 10
Aanleggen en functioneren van registers
1. De Unie en de lidstaten leggen registers aan en onderhouden deze teneinde nauwkeurig verantwoording te geven over de verlening, het bezit, de overdracht, de verwerving, de intrekking, de afboeking, de overbrenging, de vervanging en de wijziging van de vervaldatum, in voorkomend geval, van AAU's, RMU's, ERU's, CER's, tCER's en lCER's. De lidstaten kunnen deze registers tevens gebruiken om nauwkeurig verslag uit te brengen over de in artikel 11 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde eenheden.
De Unie en de lidstaten geven elk in hun respectieve, uit hoofde van de eerste alinea ingestelde registers, verantwoording voor de respectieve hoeveelheden die hun in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto werden toegewezen, en voeren de in de eerste alinea bedoelde transacties uit, in overeenstemming met Besluit 1/CMP.8 of andere relevante besluiten van de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto, en met een overeenkomst inzake gezamenlijke nakoming. Met het oog daarop doen de Unie en elke lidstaat, elk in hun respectieve registers, het volgende:
— zij openen en beheren partijtegoedrekeningen, waaronder een depositorekening, en verlenen op die partijtegoedrekeningen een hoeveelheid AAU’s die beantwoordt aan de respectieve hun toegewezen hoeveelheden voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto;
— zij verantwoorden de verlening, het bezit, de overdracht, de verwerving, de intrekking, de afboeking, de vervanging of de wijziging van de vervaldatum van, in voorkomend geval, AAU’s, RMU’s, ERU’s, CER’s, tCER’s en lCER’s die in hun respectieve registers worden gehouden voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto;
— zij stellen een reserve voor de verbintenisperiode in en houden die aan;
— zij dragen AAU’s, CER’s en ERU’s die in hun respectieve registers worden gehouden over van de eerste naar de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto, en stellen een reserve van overschotten uit de vorige periode in en beheren de daarin gehouden AAU’s;
— zij verantwoorden de overdracht van AAU’s of ERU’s, als een deel van de opbrengsten na de verlening van ERU’s en bij de eerste internationale overdracht van AAU’s.
2. De Unie en haar lidstaten mogen hun registers samen met een of meer andere lidstaten in een geconsolideerd systeem houden.
3. De in lid 1 genoemde gegevens worden meegedeeld aan de krachtens artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG aangewezen centrale administrateur.
4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het in lid 1 genoemde register van de Unie aan te leggen.
5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde via de registers van de Unie en van de lidstaten de noodzakelijke technische tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto te bewerkstelligen uit hoofde van Besluit 1/CMP.8 of andere relevante besluiten van de instanties van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto, en een overeenkomst inzake gezamenlijke nakoming, overeenkomstig lid 1.
6. De Commissie is tevens bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen om ervoor te zorgen dat:
— eventuele netto-overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG en eventuele netto-overdrachten van toelagen met derde landen die deelnemen aan de bij Richtlijn 2003/87/EG ingestelde regeling voor de emissiehandel binnen de Unie en die geen partij zijn bij een overeenkomst inzake gezamenlijke nakoming, worden gevolgd door de overdracht van een overeenkomstig aantal AAU’s door middel van een clearingproces aan het einde van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto;
— de transacties die noodzakelijk zijn om de tenuitvoerlegging van de door de besluiten van de instanties van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto ingestelde beperkingen op de overdracht van ERU’s en CER’s van de eerste naar de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto in overeenstemming te brengen met artikel 11 bis van Richtlijn 2003/87/EG, worden uitgevoerd; die transacties beletten niet dat de lidstaten voor andere doelen nog extra ERU’s en CER’s van de eerste naar de tweede verbintenisperiode kunnen overdragen, mits de beperkingen op de overdrachten van ERU’s en CER’s van de eerste naar de tweede verbintenisperiode niet worden overschreden.
7. Wanneer een lidstaat ernstig wordt benadeeld door een specifieke en uitzonderlijke situatie, zoals boekhoudkundige inconsistenties bij het afstemmen van de uitvoering van de Uniewetgeving op de op grond van het Protocol van Kyoto overeengekomen regels, kan de Commissie, voor zover de eenheden aan het einde van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto beschikbaar zijn, maatregelen nemen om die situatie te verhelpen. De Commissie krijgt daarom de bevoegdheid CER’s, ERU’s of AAU’s die in het register van de Unie worden gehouden, bij uitvoeringshandeling over te dragen naar het register van die lidstaat. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De bevoegdheid om die uitvoeringshandelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend vanaf de datum van de sluiting door de Unie van de Wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto.
8. Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van de leden 5 en 6, draagt de Commissie zorg voor de overeenstemming met Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking nr. 406/2009/EG en de consistente uitvoering van de internationaal overeengekomen boekhoudkundige voorschriften, de optimalisering van de transparantie en de nauwkeurigheid van de boekhouding van AAU’s, RMU’s, ERU’s, CER’s, tCER’s en lCER’s door de Unie en de lidstaten, en vermijdt ze daarbij administratieve lasten en kosten zoveel mogelijk, met inbegrip van de lasten en kosten die verband houden met het deel van de opbrengsten en IT-ontwikkeling en -onderhoud. Het is van bijzonder belang dat de Commissie zoals gebruikelijk deskundigen, onder meer uit de lidstaten, raadpleegt voordat zij deze gedelegeerde handelingen vaststelt.
Artikel 11
Afboeking van eenheden in het kader van het Protocol van Kyoto
1. Nadat de toetsing van hun nationale inventaris in het kader van het Protocol van Kyoto voor ieder jaar van de eerste verbintenisperiode volgens het Protocol van Kyoto is voltooid en eventuele punten inzake de uitvoering zijn opgehelderd, boeken de lidstaten van het register de AAU's, RMU's, ERU's, CER's, tCER's en lCER's af die overeenstemmen met hun netto-emissies in de loop van dat jaar.
2. Met betrekking tot het laatste jaar van de eerste verbintenisperiode volgens het Protocol van Kyoto, boeken de lidstaten eenheden van het register af vóór het einde van de aanvullende periode voor het nakomen van hun verplichtingen zoals vastgesteld in Besluit 11/CMP.1 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen.
3. Aan het einde van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto, en overeenkomstig Besluit 1/CMP.8 of andere relevante besluiten van de instanties van het UNFCCC of van het Protocol van Kyoto, en een overeenkomst inzake gezamenlijke nakoming, trekken de lidstaten en de Unie elk uit hun respectieve registers de AAU’s, RMU’s, ERU’s, CER’s, tCER’s of lCER’s terug die overeenkomen met de broeikasgasemissies uit bronnen en verwijderingen door putten die gedekt zijn door de respectieve hun toegewezen hoeveelheden.
HOOFDSTUK 5
RAPPORTAGE OVER BELEIDSINITIATIEVEN EN MAATREGELEN EN OVER PROGNOSES VAN ANTROPOGENE EMISSIES PER BRON EN VERWIJDERINGEN PER PUT VAN BROEIKASGASSEN
Artikel 12
Nationale en Uniesystemen voor beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses
1. Uiterlijk op 9 juli 2015 zetten de lidstaten en de Commissie respectievelijk nationale en Uniesystemen op voor de rapportage van beleidsinitiatieven en maatregelen en voor de rapportage van prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, en zij zorgen voor het beheer en de voortdurende verbetering van deze systemen. Deze systemen omvatten de toepasselijke institutionele, juridische en procedurele regelingen die binnen een lidstaat en de Unie zijn vastgesteld om het beleid te evalueren en prognoses op te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen.
2. De lidstaten en de Commissie streven ernaar de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid te waarborgen van de informatie die is gerapporteerd over hun beleidsinitiatieven en maatregelen en de prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, als bedoeld in de artikelen 13 en 14, met name, in voorkomend geval, het gebruik en de toepassing van gegevens, methoden en modellen, en de uitvoering van activiteiten op het gebied van kwaliteitsborging en kwaliteitscontrole en gevoeligheidsanalyse.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de vastlegging van de structuur, de indeling en de indieningsprocedure van informatie betreffende de nationale en de Uniesystemen voor beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, artikel 13 en artikel 14, lid 1, en overeenkomstig de betrokken besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen. De Commissie zorgt ervoor dat er overeenstemming is met de internationaal overeengekomen rapportagevoorschriften en dat het tijdpad van de Unie voor de monitoring en de rapportage van deze informatie en het op internationaal niveau afgesproken tijdpad met elkaar verenigbaar zijn. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 13
Rapportage van beleidsinitiatieven en maatregelen
1. Uiterlijk op 15 maart 2015 en daarna om de twee jaar verstrekken de lidstaten de Commissie:
a) een beschrijving van hun nationale systeem voor de rapportage over hun beleidsinitiatieven en maatregelen, of groepen van maatregelen, en de rapportage over prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen overeenkomstig artikel 12, lid 1, indien zulke beschrijving nog niet werd verstrekt, of informatie over eventuele wijzigingen in dat systeem ingeval die beschrijving al werd verstrekt;
b) de actualiseringen met betrekking tot hun strategieën voor koolstofarme ontwikkeling als bedoeld in artikel 4 en de vooruitgang met de uitvoering van deze strategieën;
c) informatie over de nationale beleidsinitiatieven en maatregelen, of groepen van maatregelen, en over de uitvoering van de beleidsinitiatieven en maatregelen, of groepen van maatregelen, van de Unie ter beperking of vermindering van de emissies van broeikasgassen per bron of ter intensivering van de verwijdering per put, gepresenteerd per sector en ingedeeld volgens gas of groep van gassen (HFK's en PFK's) zoals vermeld in de lijst in bijlage I. In deze informatie worden toepasselijke en ter zake dienende nationale of Uniebeleidsinitiatieven vermeld; zij omvat tevens:
i) de doelstelling van het beleidsinitiatief of van de maatregel en een korte beschrijving van het beleidsinitiatief of de maatregel;
ii) het type beleidsinstrument;
iii) de stand van de uitvoering van het beleidsinitiatief of van de maatregel of de groep van maatregelen;
iv) indien ervan gebruik wordt gemaakt, de indicatoren voor de bewaking en de evaluatie van de geboekte vooruitgang;
v) indien beschikbaar, de kwantitatieve ramingen van de effecten op emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, opgedeeld in:
— de resultaten van beoordelingen vooraf van de effecten van een beleidsinitiatief of maatregel, of groepen van beleidsinitiatieven of maatregelen betreffende mitigatie van de klimaatverandering. Ramingen worden verstrekt voor een reeks van vier komende jaren eindigend op 0 of 5 onmiddellijk volgend op het rapportagejaar, met een onderscheid tussen de emissies van broeikasgassen die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen en de emissies die onder Beschikking nr. 406/2009/EG vallen;
— de resultaten van beoordelingen achteraf van de effecten van een beleidsinitiatief of maatregel, of groepen van beleidsinitiatieven of maatregelen, betreffende mitigatie van de klimaatverandering, met een onderscheid tussen de emissies van broeikasgassen die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen en de emissies die onder Beschikking nr. 406/2009/EG vallen;
vi) indien beschikbaar, ramingen van de verwachte kosten en baten van beleidsinitiatieven en maatregelen, en in voorkomend geval ramingen van de gerealiseerde kosten en baten van beleidsinitiatieven en maatregelen;
vii) indien beschikbaar, alle verwijzingen naar de beoordelingen en de ondersteunende technische rapporten als genoemd in lid 3;
viii) vanaf 2023, informatie over nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn uitgevoerd om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/841 na te komen en informatie over aanvullende nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn gepland om broeikasgasemissies verder te beperken of putten verder uit te breiden dan hun toezeggingen uit hoofde van deze verordening;
ix) vanaf 2023, informatie over nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn uitgevoerd om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 na te komen en informatie over geplande aanvullende nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn bedoeld om broeikasgasemissies verder te beperken dan hun verplichtingen op grond van die verordening;
d) de informatie vermeld in artikel 6, lid 1, onder d), van Beschikking nr. 406/2009/EG;
e) informatie over de mate waarin de maatregelen van de lidstaat een belangrijk onderdeel vormen van de op nationaal niveau geleverde inspanningen, alsmede de mate waarin het voorgenomen gebruik van gemeenschappelijke uitvoering, van het CDM en van internationale emissiehandel een aanvulling vormt op de interne maatregelen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Protocol van Kyoto en de uit hoofde daarvan vastgestelde besluiten.
2. Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van alle inhoudelijke wijzigingen van de uit hoofde van dit artikel verstrekte informatie tijdens het eerste jaar van de rapportageperiode, uiterlijk op 15 maart van het jaar volgend op het vorige rapport.
3. De lidstaten stellen elke relevante raming van de kosten en effecten van de nationale beleidsinitiatieven en maatregelen, indien beschikbaar, en alle relevante informatie over de uitvoering van beleidsinitiatieven of maatregelen van de Unie ter beperking of vermindering van de emissies van broeikasgassen per bron of ter intensivering van de verwijderingen per put, samen met eventuele reeds bestaande technische rapporten waarop deze ramingen gestoeld zijn, in elektronische vorm ter beschikking van het publiek. Deze ramingen dienen beschrijvingen te omvatten van de gebruikte modellen en methodologische benaderingen, definities en onderliggende aannames.
Artikel 14
Rapportage over prognoses
1. Uiterlijk op 15 maart 2015 en daarna om de twee jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun nationale prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, ingedeeld volgens gas of groepen van gassen (HFK's en PFK's) zoals vermeld in de lijst in bijlage I, en per sector. Deze prognoses omvatten kwantitatieve ramingen voor een reeks van vier komende jaren eindigend op 0 of 5 onmiddellijk volgend op het rapportagejaar. De nationale prognoses houden rekening met de door de Unie vastgestelde beleidsinitiatieven en maatregelen en omvatten:
a) prognoses zonder maatregelen indien beschikbaar, prognoses met bestaande maatregelen, en, indien beschikbaar, prognoses met aanvullende maatregelen;
b) de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies voor de emissiebronnen die onder Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking nr. 406/2009/EG vallen;
b bis) vanaf 2023, de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies en verwijderingen die vallen onder Verordening (EU) 2018/841;
c) de effecten van de overeenkomstig artikel 13 bepaalde beleidsinitiatieven en maatregelen. Indien deze beleidsinitiatieven en maatregelen niet zijn opgenomen, wordt dit duidelijk vermeld en toegelicht;
d) de resultaten van de gevoeligheidsanalyse met betrekking tot de prognoses;
e) alle relevante verwijzingen naar de beoordeling en de technische rapporten waarop de prognoses bedoeld in lid 4 gestoeld zijn;
f) vanaf 2023, de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies voor de emissiebronnen die vallen onder Verordening (EU) 2018/842 en Richtlijn 2003/87/EG.
2. Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van alle inhoudelijke wijzigingen van de uit hoofde van dit artikel verstrekte informatie tijdens het eerste jaar van de rapportageperiode, uiterlijk op 15 maart van het jaar volgend op het vorige rapport.
3. De lidstaten brengen verslag uit over de recentste beschikbare prognoses. Indien een lidstaat om de twee jaar uiterlijk op 15 maart geen volledige prognoses indient, en de Commissie heeft vastgesteld dat de via haar kwaliteitsborgings- of kwaliteitscontroleprocedures opgespoorde hiaten in de ramingen niet door de lidstaat in kwestie kunnen worden opgevuld, kan de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, ramingen maken zoals vereist voor het opstellen van prognoses voor de Unie.
4. De lidstaten stellen hun nationale prognoses van emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, samen met de betrokken technische rapporten waarop deze prognoses gestoeld zijn, in elektronische vorm ter beschikking van het publiek. Deze prognoses dienen beschrijvingen te omvatten van de gebruikte modellen en methodologische benaderingen, definities en onderliggende aannames.
HOOFDSTUK 6
RAPPORTAGE OVER ANDERE INFORMATIE DIE RELEVANT IS VOOR KLIMAATVERANDERING
Artikel 15
Rapportage over nationale adaptatiemaatregelen
Uiterlijk op 15 maart 2015 en daarna om de vier jaar, gelijklopend met de rapportagetermijnen in het kader van het UNFCCC, verstrekken de lidstaten informatie aan de Commissie over hun nationale adaptatieplanning en -strategieën, met een beschrijving van de maatregelen die zij hebben uitgevoerd of gepland om adaptatie aan de klimaatverandering te faciliteren. Deze informatie vermeldt de hoofddoelstellingen en de categorie van het effect op de klimaatverandering die wordt beoogd, zoals overstromingen, stijging van de zeespiegel, extreme temperaturen, droogtes en andere extreme weersomstandigheden.
Artikel 16
Rapportage over financiële en technologische ondersteuning voor ontwikkelingslanden
1. De lidstaten werken samen met de Commissie teneinde de Unie en haar lidstaten in staat te stellen tijdig en samenhangend te rapporteren over de aan ontwikkelingslanden verleende ondersteuning, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het UNFCCC en, indien van toepassing, over een in het kader van het UNFCCC overeengekomen gemeenschappelijk model, en teneinde ervoor te zorgen dat jaarlijks uiterlijk op 30 september wordt gerapporteerd.
2. Indien zulks in het kader van het UNFCCC ter zake dient of toepasselijk is, streven de lidstaten ernaar informatie te verstrekken over geldstromen op basis van de zogenaamde „Rio-indicatoren voor ondersteuning van adaptatie aan en mitigatie van klimaatverandering” (de „Rio-indicatoren”) die door de OESO-commissie voor ontwikkelingsbijstand zijn ingevoerd, alsook methodologische informatie met betrekking tot de uitvoering van de methodiek met Rio-indicatoren voor klimaatverandering.
3. Indien informatie wordt verstrekt over aangewende particuliere geldstromen, omvat zij ook gegevens over de definities en methodes die voor de bepaling van de cijfers zijn gebruikt.
4. Overeenkomstig de besluiten die zijn aangenomen door de instanties van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto of van overeenkomsten die daaruit voortvloeien of deze opvolgen, omvat informatie over verstrekte bijstand ook gegevens over de ondersteuning van mitigatie, adaptatie, capaciteitsopbouw en technologieoverdracht, en, indien mogelijk, over de vraag of de financiële bronnen nieuw en aanvullend zijn.
Artikel 17
Rapportage over het gebruik van de opbrengst uit veilingen en projectkredieten
1. Uiterlijk op 31 juli van elk jaar (jaar X) dienen de lidstaten voor het jaar X–1 het volgende in bij de Commissie:
a) een gedetailleerde verantwoording zoals vermeld in artikel 6, lid 2, van Beschikking nr. 406/2009/EG;
b) informatie over het gebruik tijdens het jaar X–1 van de opbrengsten uit de veiling door de lidstaat van emissierechten overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, die informatie omvat over deze opbrengst welke voor een of meer van de in artikel 10, lid 3, van die richtlijn bepaalde doelstellingen isgebruikt, of het equivalent van die opbrengst in financiële waarde, en de uit hoofde van genoemd artikel getroffen maatregelen;
c) informatie over het gebruik, zoals bepaald door de lidstaat, van alle opbrengst uit de veiling door de lidstaat van luchtvaartemissierechten overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 1 of 2, van Richtlijn 2003/87/EG; deze informatie wordt verschaft overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 4, van die richtlijn;
d) de in artikel 6, lid 1, onder b), van Beschikking nr. 406/2009/EG bedoelde informatie en informatie over hoe hun aankoopbeleid de totstandbrenging van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering bevordert;
e) informatie betreffende de toepassing van artikel 11 ter, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft projectactiviteiten inzake de opwekking van waterkrachtelektriciteit met een energieopwekkingscapaciteit van meer dan 20 MW.
2. Opbrengst uit veilingen die niet is vrijgegeven op het moment dat een lidstaat een rapport bij de Commissie indient krachtens dit artikel, worden gekwantificeerd en vermeld in rapporten voor volgende jaren.
3. De lidstaten stellen de op grond van dit artikel bij de Commissie ingediende rapporten ter beschikking van het publiek. De Commissie stelt de volledige informatie over de Unie in een gemakkelijk toegankelijke vorm ter beschikking van het publiek.
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende vastlegging van de structuur, de indeling en de indieningsprocedure voor de rapportage door de lidstaten van informatie uit hoofde van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 18
Tweejaarlijkse rapporten en nationale mededelingen
1. De Unie en haar lidstaten dienen bij het secretariaat van het UNFCCC tweejaarlijkse rapporten in overeenkomstig Besluit 2/CP.17 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (Besluit 2/CP.17) of latere door de instanties van het UNFCCC aangenomen ter zake dienende besluiten, en nationale mededelingen overeenkomstig artikel 12 van het UNFCCC.
2. De lidstaten verstrekken aan de Commissie afschriften van de bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende nationale mededelingen en tweejaarlijkse rapporten.
HOOFDSTUK 7
DESKUNDIGENBEOORDELING DOOR DE UNIE VAN DE BROEIKASGASEMISSIES
Artikel 19
Inventarisbeoordeling
1. De Commissie verricht een uitgebreide beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7, lid 4, ingediende nationale inventarisgegevens teneinde de jaarlijkse emissierechten te bepalen als bedoeld in artikel 3, lid 2, vierde alinea, van Beschikking nr. 406/2009/EG voor de toepassing van de artikelen 20 en 27 en met het oog op de bewaking van de verwezenlijking door de lidstaten van hun doelstellingen inzake vermindering of beperking van broeikasgassen op grond van de artikelen 3 en 7 van genoemde beschikking in de jaren waarin een uitgebreide beoordeling wordt verricht.
2. De Commissie verricht, te beginnen met de gegevens die voor het jaar 2013 worden ingediend, jaarlijks een beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7, lid 1, ingediende nationale inventarisgegevens die relevant zijn voor het bewaken van de vermindering of de beperking door de lidstaten van hun broeikasgasemissies overeenkomstig de artikelen 3 en 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, en van de verwezenlijking van andere in de Uniewetgeving vastgestelde doelstellingen ter vermindering of beperking van broeikasgassen. De lidstaten nemen ten volle deel aan dit proces.
3. De in lid 1 bedoelde uitgebreide beoordeling omvat:
a) controles om de transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de ingediende informatie na te gaan;
b) controles om de gevallen te identificeren waarin de inventarisgegevens zijn opgesteld op een wijze die niet strookt met de richtsnoeren van het UNFCCC of de voorschriften van de Unie, alsmede
c) indien van toepassing, de berekening van de resulterende noodzakelijke technische correcties, in overleg met de lidstaten.
4. De jaarlijkse beoordelingen gaan gepaard met de in lid 3, onder a), bepaalde controles. Indien een lidstaat daarom verzoekt in overleg met de Commissie of indien deze controles significante problemen aan het licht brengen, zoals:
a) aanbevelingen uit eerdere beoordelingen door de Unie of krachtens het UNFCCC die niet werden uitgevoerd, of vragen die niet werden opgehelderd door een lidstaat, of
b) overschattingen en onderschattingen met betrekking tot een hoofdcategorie van de inventaris van een lidstaat;
gaat de jaarlijkse beoordeling voor de betrokken lidstaat gepaard met de in lid 3, onder b), bepaalde controles, teneinde de berekeningen van lid 3, onder c), uit te voeren.
5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de bepaling van het tijdschema en de stappen voor de uitvoering van de respectievelijk in de leden 1 en 2 vermelde uitgebreide beoordeling en jaarlijkse beoordeling, met inbegrip van de in de leden 3 en 4 van dit artikel bepaalde taken en waarbij ervoor wordt gezorgd dat de lidstaten naar behoren worden geraadpleegd betreffende de conclusies van de beoordelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
6. De Commissie bepaalt bij voltooiing van de desbetreffende beoordeling, door middel van een uitvoeringshandeling, voor elke lidstaat de totale som van emissies die voor het desbetreffende jaar voortvloeien uit de gecorrigeerde inventarisgegevens.
7. De gegevens die voor elke lidstaat zijn opgetekend in de overeenkomstig artikel 11 van Beschikking nr. 406/2009/EG en artikel 19 van Richtlijn 2003/87/EG aangelegde registers, vier maanden na de datum van bekendmaking van een overeenkomstig lid 6 vastgesteld uitvoeringsbesluit, zijn relevant voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van Beschikking nr. 406/2009/EG. Dit omvat de wijzigingen van die gegevens die voortvloeien uit de gebruikmaking door de betrokken lidstaat van de flexibele instrumenten krachtens de artikelen 3 en 5 van Beschikking nr. 406/2009/EG.
Artikel 20
Aanpak van de effecten van herberekeningen
1. Wanneer de uitgebreide beoordeling van inventarisgegevens met betrekking tot het jaar 2020 is voltooid overeenkomstig artikel 19, berekent de Commissie volgens de formules in bijlage II de som van de effecten van de herberekende broeikasgasemissies voor iedere lidstaat.
2. Onverminderd artikel 27, lid 2, van deze verordening, gebruikt de Commissie onder meer de som in lid 1 bij het voorstellen van doelstellingen voor de vermindering of beperking van emissies voor elke lidstaat voor de periode na 2020 overeenkomstig artikel 14 van Beschikking nr. 406/2009/EG.
3. De Commissie publiceert onverwijld de resultaten van de berekeningen die zijn uitgevoerd overeenkomstig lid 1.
HOOFDSTUK 8
RAPPORTAGE OVER DE VORDERINGEN INZAKE UNIALE EN INTERNATIONALE VERPLICHTINGEN
Artikel 21
Voortgangsrapportage
1. De Commissie beoordeelt jaarlijks, op basis van de krachtens deze verordening gerapporteerde informatie, en in overleg met de lidstaten, de vorderingen die de Unie en haar lidstaten hebben gemaakt met het nakomen van hetgeen volgt, teneinde te bepalen of voldoende vooruitgang werd geboekt:
a) de verplichtingen uit hoofde van artikel 4 van het UNFCCC en artikel 3 van het Protocol van Kyoto zoals nader omschreven in de besluiten vastgesteld door de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC of door de Conferentie van de Partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen. Deze beoordeling is gebaseerd op de overeenkomstig de artikelen 7, 8, 10 en 13 tot en met 17 omschreven informatie;
b) de verplichtingen zoals vastgesteld in artikel 3 van Beschikking nr. 406/2009/EG. Deze beoordeling is gebaseerd op de overeenkomstig de artikelen 7, 8, 13 en 14 omschreven informatie;
c) de verplichtingen uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/842. Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte vooruitgang bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie van de lidstaten. Om de twee jaar heeft de beoordeling ook betrekking op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het uitvoeren van haar nationaal bepaalde bijdrage aan de Overeenkomst van Parijs met daarin de toezegging van de Unie tot broeikasgasemissiereducties in de gehele economie, en op de verwachte vooruitgang van de lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen op grond van die verordening.
2. De Commissie beoordeelt tweejaarlijks de algemene impact van de luchtvaart op het mondiale klimaat, met name als gevolg van niet-CO2-emissies of niet-CO2-effecten op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 ingediende emissiegegevens, en zij verbetert deze beoordeling, in voorkomend geval, in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en luchtverkeersgegevens.
3. Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een rapport in met een samenvatting van de conclusies van de beoordelingen als bedoeld in de leden 1 en 2.
Artikel 22
Rapport over de bijkomende periode voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto
De Unie en elke lidstaat dienen bij het secretariaat van het UNFCCC een rapport in over de bijkomende periode voor het nakomen van de verplichtingen als genoemd in punt 3 van 13/CMP.1, en zulks na het verstrijken van deze periode.
HOOFDSTUK 9
SAMENWERKING EN STEUN
Artikel 23
Samenwerking tussen de lidstaten en de Unie
De lidstaten en de Unie werken ten volle met elkaar samen en coördineren hun werkzaamheden aangaande de verplichtingen uit hoofde van deze verordening betreffende:
a) het opmaken van de broeikasgasinventaris van de Unie en het opstellen van het broeikasgasinventarisatierapport van de Unie, overeenkomstig artikel 7, lid 5;
b) het opstellen van de nationale mededelingen van de Unie overeenkomstig artikel 12 van het UNFCCC en het tweejaarlijkse rapport van de Unie overeenkomstig Besluit 2/CP.17 of latere door de instanties van het UNFCCC aangenomen ter zake dienende besluiten;
c) de beoordelings- en nalevingsprocedures in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto overeenkomstig elk toepasselijk besluit krachtens het UNFCCC of het Protocol van Kyoto en de procedure van de Unie ter beoordeling van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten als vermeld in artikel 19 van deze verordening;
d) aanpassingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Protocol van Kyoto of naar aanleiding van de beoordelingsprocedure van de Unie als vermeld in artikel 19, of andere wijzigingen in de bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende of in te dienen inventarissen en inventarisrapporten;
e) het opmaken van een geschatte broeikasgasinventarisatie van de Unie overeenkomstig artikel 8;
f) rapportage over de afboeking van AAU's, RMU's, ERU's, CER's, tCER's en lCER's na de bijkomende periode in punt 14 van Besluit 13/CMP.1 voor het nakomen van de verplichtingen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Protocol van Kyoto.
Artikel 24
Rol van het Europees Milieuagentschap
Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om te voldoen aan de artikelen 6 tot en met 9, 12 tot en met 19, 21 en 22. Dit omvat assistentie bij:
a) het opmaken van de broeikasgasinventaris van de Unie en het opstellen van het broeikasgasinventarisatierapport van de Unie;
b) het uitvoeren van kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprocedures voor het opmaken van de broeikasgasinventaris van de Unie;
c) het maken van ramingen voor gegevens die niet werden gerapporteerd in de nationale broeikasgasinventarissen;
d) het uitvoeren van de beoordelingen;
e) het opmaken van de geschatte broeikasgasinventaris van de Unie;
f) het verzamelen van de door de lidstaten gerapporteerde informatie over beleidsinitiatieven en maatregelen en prognoses;
g) het uitvoeren van kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprocedures met betrekking tot de door de lidstaten gerapporteerde informatie over prognoses en beleidsinitiatieven en maatregelen;
h) het maken van ramingen voor gegevens over prognoses die niet werden ingediend door de lidstaten;
i) het verzamelen van gegevens zoals vereist voor het jaarlijkse rapport van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad;
j) het verspreiden van de op grond van deze verordening verzamelde informatie, met inbegrip van het onderhouden en bijwerken van een databank met de beleidsinitiatieven en maatregelen van de lidstaten inzake mitigatie van de klimaatverandering en het Europees klimaataanpassingsplatform met betrekking tot effecten, kwetsbare punten en adaptatie aan klimaatverandering.
HOOFDSTUK 10
DELEGATIE
Artikel 25
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2. ►M1 De in artikel 6, artikel 7 en artikel 10, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 8 juli 2013. ◄ De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
2 bis. De in artikel 10, leden 5 en 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend vanaf de datum van de sluiting door de Unie van de Wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto, tot het einde van de aanvullende periode voor het nakomen van verplichtingen uit hoofde van de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 6, 7 en 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit omschreven bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.
5. Een overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
HOOFDSTUK 11
SLOTBEPALINGEN
Artikel 26
Comitéprocedure
▼M4 —————
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. In het geval van artikel 10, lid 7, neemt de Commissie, indien het comité geen advies heeft uitgebracht, het ontwerp van uitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 27
Evaluatie
1. De Commissie evalueert regelmatig de overeenstemming van de bepalingen inzake bewaking en rapportage uit hoofde van deze verordening met toekomstige besluiten in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto of andere Uniewetgeving. De Commissie gaat tevens op gezette tijden na of de ontwikkelingen in het kader van het UNFCCC aanleiding geven tot een situatie waarin de verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet langer nodig zijn, niet in verhouding staan tot de eruit voortvloeiende voordelen, of niet overeenstemmen of overlappen met rapportageverplichtingen op grond van het UNFCCC, en zij dient in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.
2. Uiterlijk in december 2016 onderzoekt de Commissie of de toepassing van de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, of een aanzienlijke wijziging in de gebruikte UNFCCC-methoden, voor het opmaken van de broeikasgasinventarissen uitmondt in een verschil van meer dan 1 % in de totale broeikasgasemissies van een lidstaat die relevant zijn voor artikel 3 van Beschikking nr. 406/2009/EG, en mag zij de jaarlijkse emissieruimten van de lidstaten herzien krachtens artikel 3, lid 2, vierde alinea, van Beschikking nr. 406/2009/EG.
Artikel 28
Intrekking
Beschikking nr. 280/2004/EG wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 29
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
BROEIKASGASSEN
Koolstofdioxide (CO2)
Methaan (CH4)
Distikstofoxide (N2O)
Zwavelhexafluoride (SF6)
Stikstoftrifluoride (NF3)
Fluorkoolwaterstoffen (HFK's):
— HFK-23 CHF3
— HFK-32 CH2F2
— HFK-41 CH2F2
— HFK-125 CHF2CF3
— HFK-134 CHF2CHF2
— HFK-134a CH2FCF3
— HFK-143 CH2FCHF2
— HFK-143a CH3CF3
— HFK-152 CH2FCH2F
— HFK-152a CH3CHF2
— HFK-161 CH3CH2F
— HFK-227ea CF3CHFCF3
— HFK-236cb CF3CF2CH2F
— HFK-236ea CF3CHFCHF2
— HFK-236fa CF3CH2CF3
— HFK-245fa CHF2CH2CF3
— HFK-245ca CH2FCF2CHF2
— HFK-365mfc CH3CF2CH2CF3
— HFC-43-10mee CF3CHFCHFCF2CF3 of (C5H2F10)
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's):
— PFK-14, perfluoromethaan, CF4
— PFC-116, perfluorethaan, C2F6
— PFK-218, perfluorpropaan, C3F8
— PFK-318, perfluorcyclobutaan, c-C4F8
— Perfluorcyclopropaan c-C3F6
— PFK-3-1-10, perfluorbutaan, C4F10
— PFK-4-1-12, perfluorpentaan, C5F12
— PFK-5-1-14, perfluorhexaan, C6F14
— PFK-9-1-18, C10F18
BIJLAGE II
De som van de effecten van de herberekende broeikasgasemissies van de lidstaten als vermeld in artikel 20, lid 1
De som van de effecten van de herberekende broeikasgasemissies van de lidstaten wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
Waarbij:
— ti, staat voor de jaarlijkse emissierechten van de lidstaat voor het jaar i zoals bepaald op grond van artikel 3, lid 2, vierde alinea, en artikel 10 van Beschikking nr. 406/2009/EG, hetzij zoals bepaald in 2012 hetzij, in voorkomend geval, zoals bepaald in 2016 op basis van de overeenkomstig artikel 27, lid 2 van deze verordening, en krachtens artikel 3, lid 2, van Beschikking nr. 406/2009/EG verrichte herziening;
— ti,2022 staat voor de jaarlijkse emissierechten van de lidstaat voor het jaar i overeenkomstig artikel 3, lid 2, vierde alinea, en artikel 10 van Beschikking nr. 406/2009/EG zoals berekend indien in 2022 ingediende inventarisgegevens na beoordeling als input waren gebruikt;
— ei,j staat voor de broeikasgasemissies van de lidstaat voor het jaar i zoals bepaald krachtens de door de Commissie vastgestelde handelingen overeenkomstig artikel 19, lid 6, na de inventarisbeoordeling in het jaar j.
BIJLAGE III
LIJST VAN JAARLIJKSE INDICATOREN
Tabel 1: lijst van prioriteitsindicatoren (1)
|
Nr. |
Nomenclatuur in de indicatoren voor energie-efficiëntie van Eurostat |
Indicator |
Teller/noemer |
|
|
1 |
MACRO |
Totale CO2-intensiteit van het BBP, t/miljoen EUR |
Totale CO2-emissie, kiloton |
Totale CO2-emissie (LULUCF niet meegerekend) zoals gerapporteerd in het CRF. |
|
BBP, miljard EUR (EC95) |
Bruto binnenlands product in constante prijzen van 1995 (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
2 |
MACRO B0 |
Energiegerelateerde CO2-intensiteit van het BBP, t/miljoen EUR |
CO2-emissie door energieverbruik, kiloton |
CO2-emissie door verbranding van fossiele brandstoffen (IPCC-broncategorie 1A, sectorale aanpak). |
|
BBP, miljard EUR (EC95) |
Bruto binnenlands product in constante prijzen van 1995 (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
3 |
VERVOER C0 |
CO2-emissie door personenauto’s, kiloton |
|
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen voor alle vervoersactiviteiten met personenauto's (motorvoertuigen die in eerste instantie bedoeld zijn voor het vervoer van personen, een capaciteit van ten hoogste 12 personen hebben en een brutogewicht van ten hoogste 3 900 kilo hebben — IPCC-broncategorie 1A3bi). |
|
Aantal kilometers door personenauto’s, miljoen km |
|
Aantal door personenauto's afgelegde kilometers (bron: vervoerstatistieken). Opmerking: de activiteitsgegevens moeten indien mogelijk in overeenstemming zijn met de emissiegegevens. |
||
|
4 |
INDUSTRIE A1 |
Energiegerelateerde CO2-intensiteit van de industrie, t/miljoen EUR |
CO2-emissie door de industrie, kiloton |
Emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen in de be- en verwerkende industrie, de bouw en mijnbouw en steengroeven (met uitzondering van kolenmijnen en de winning van olie en gas), met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2). Door de industrie voor vervoer gebruikte energie wordt niet hier meegerekend, maar in de vervoersindicatoren. Emissie door niet op de weg gebruikte en andere mobiele machines in de industrie wordt wel in deze sector meegerekend. |
|
Totale bruto toegevoegde waarde van de industrie, miljard EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 in de be- en verwerkende industrie (NACE 15-22, 24-37), de bouw (NACE 45) en mijnbouw en steengroeven (met uitzondering van kolenmijnen en de winning van olie en gas) (NACE 13-14) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
5 |
HUISHOUDENS A.1 |
Specifieke CO2-emissie door huishoudens, t/woning |
CO2-emissie door verbranding van fossiele brandstoffen door huishoudens, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen in huishoudens (IPCC-broncategorie 1A4b). |
|
Aantal permanent bewoonde woningen, 1 000 |
Aantal permanent bewoonde woningen. |
|||
|
6 |
DIENSTEN A0 |
CO2-intensiteit van de commerciële en institutionele sector, t/miljoen EUR |
CO2-emissie door het verbruik van fossiele brandstoffen in de commerciële en institutionele sector, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen in commerciële en institutionele gebouwen van de publieke en particuliere sector (IPCC-broncategorie 1A4a).Door diensten voor vervoer gebruikte energie wordt niet hier meegerekend, maar in de vervoersindicatoren. |
|
Bruto toegevoegde waarde diensten, miljard EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 bij diensten (NACE 41, 50, 51, 52, 55, 63, 64, 65, 66, 67, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 80, 85, 90, 91, 92, 93, 99) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
7 |
TRANSFORMATIE B0 |
Specifieke CO2-emissie door elektriciteitscentrales (publiek en zelfopwekkers), t/TJ |
CO2-emissie door thermische elektriciteitscentrales van de publieke sector en zelfopwekkers, kiloton |
CO2-emissie door alle verbranding van fossiele brandstoffen voor de bruto-opwekking van elektriciteit en warmte door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales van de publieke sector en zelfopwekkers. De emissie door installaties die uitsluitend warmte produceren wordt niet meegerekend. |
|
Alle door thermische elektriciteitscentrales van de publieke sector en zelfopwekkers geleverde producten, PJ |
De bruto opgewekte elektriciteit en eventuele warmte die door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales (warmte/krachtkoppeling) van de publieke sector en zelfopwekkers aan derden wordt verkocht. De productie door installaties die uitsluitend warmte produceren wordt niet meegerekend. Thermische elektriciteitscentrales van de publieke sector hebben als primaire activiteit de opwekking van elektriciteit (en warmte) die aan derden wordt verkocht. Ze kunnen particulieren of de overheid als eigenaar hebben. Thermische elektriciteitscentrales van zelfopwekkers hebben als een van hun activiteiten de opwekking van elektriciteit (en warmte) die volledig of gedeeltelijk voor eigen gebruik is en hun primaire activiteit ondersteunt. De bruto-elektriciteitsopwekking wordt gemeten aan de uitgang van de hoofdtransformatoren, d.w.z. het elektriciteitsverbruik in de hulpapparatuur van de installatie en in de transformatoren wordt meegerekend (bron: energiebalans). |
|||
|
(1) De lidstaten dienen teller en noemer mee te delen, indien die nog niet op het common reporting format (CRF) is vermeld. (2) De lidstaten moeten dit richtsnoer volgen. Indien zij dit richtsnoer niet exact kunnen volgen of indien de teller en noemer niet volledig met elkaar overeenstemmen, moeten de lidstaten dat duidelijk vermelden. (3) De vermeldde IPCC-broncategorieën hebben betrekking op de herziene IPCC-richtsnoeren van 1996 voor nationale broeikasgasinventarissen. |
||||
Tabel 2: lijst van aanvullende prioriteitsindicatoren (1)
|
Nr. |
Nomenclatuur in de indicatoren voor energie-efficiëntie van Eurostat |
Indicator |
Teller/noemer |
Richtsnoeren/definities (2) |
|
1 |
VERVOER D0 |
CO2-emissie door het vrachtvervoer over de weg, kiloton |
|
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen voor alle vervoersactiviteiten met lichte bedrijfswagens (voertuigen met een brutogewicht van ten hoogste 3 900 kilo, in eerste instantie bedoeld voor het vervoer van lichte vracht of voorzien van speciale kenmerken zoals vierwielaandrijving voor gebruik buiten de weg — IPCC-broncategorie 1A3bii) en zware vrachtwagens (voertuigen met een brutogewicht van meer dan 3 900 kilo, in eerste instantie bedoeld voor het vervoer van zware vracht — IPCC-broncategorie 1A3biii met uitzondering van bussen). |
|
Vrachtvervoer over de weg, miljoen tkm |
|
Aantal in lichte bedrijfswagens en zware vrachtwagens over de weg vervoerde tonkilometers; één tonkilometer komt overeen met het vervoer van één ton over één kilometer over de weg (bron: vervoerstatistieken). Opmerking: De activiteitsgegevens moeten indien mogelijk in overeenstemming zijn met de emissiegegevens. |
||
|
2 |
INDUSTRIE A1.1 |
Totale CO2-intensiteit van de ijzer- en staalindustrie, t/miljoen EUR |
Totale CO2-emissie door de ijzer- en staalindustrie, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen bij de productie van ijzer en staal, met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2a), door het productieproces van ijzer en staal (IPCC-broncategorie 2C1) en door het productieproces van ferrolegeringen (IPCC-broncategorie 2C2). |
|
Bruto toegevoegde waarde van de ijzer- en staalindustrie, miljard EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 bij de productie van ruwijzer en ruwstaal en van ferrolegeringen (NACE 27.1), de productie van buizen (NACE 27.2), de overige primaire verwerking van ijzer en staal (NACE (27.3), het gieten van ijzer (NACE 27.51) en het gieten van staal (NACE 27.52) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
3 |
INDUSTRIE A1.2 |
Energiegerelateerde CO2-intensiteit van de chemische industrie, t/miljoen EUR |
Energiegerelateerde CO2-emissie door de chemische industrie, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen bij de productie van chemische stoffen en chemische producten, met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2c). |
|
Bruto toegevoegde waarde van de chemische industrie, miljard EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 bij de productie van chemische stoffen en chemische producten (NACE 24) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
4 |
INDUSTRIE A1.3 |
Energiegerelateerde CO2-intensiteit van de sector glas, aardewerk en bouwmaterialen, t/miljoen EUR |
Energiegerelateerde CO2-emissie door de sector glas, aardewerk en bouwmaterialen, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van brandstoffen bij de productie van niet-metallische minerale producten (NACE 26), met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte. |
|
Bruto toegevoegde waarde van de sector glas, aardewerk en bouwmaterialen, miljard EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 bij de productie van niet-metallische minerale producten (NACE 26) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
5 |
INDUSTRIE C0.1 |
Specifieke CO2-emissie door de ijzer- en staalindustrie, t/t |
Totale CO2-emissie door de ijzer- en staalindustrie, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen bij de productie van ijzer en staal, met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2a), door het productieproces van ijzer en staal (IPCC-broncategorie 2C1) en door het productieproces van ferrolegeringen (IPCC-broncategorie 2C2). |
|
Productie van oxystaal, kiloton |
Productie van oxystaal (NACE 27) (bron: productiestatistieken). |
|||
|
6 |
INDUSTRIE C0,2 |
Specifieke energiegerelateerde CO2-emissie door de cementindustrie, t/t |
Energiegerelateerde CO2-emissie door de sector glas, aardewerk en bouwmaterialen, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van brandstoffen bij de productie van niet-metallische minerale producten (NACE 26), met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte. |
|
Productie van cement, kiloton |
Cementproductie (NACE 26) (bron: productiestatistieken). |
|||
|
(1) De lidstaten dienen teller en noemer mee te delen, indien die nog niet op het CRF is vermeld. (2) De lidstaten moeten dit richtsnoer volgen. Indien zij dit richtsnoer niet exact kunnen volgen of indien de teller en noemer niet volledig met elkaar overeenstemmen, moeten de lidstaten dat duidelijk vermelden. |
||||
Tabel 3: lijst van aanvullende indicatoren
|
Nr. |
Nomenclatuur in de indicatoren voor energie-efficiëntie van Eurostat |
Indicator |
Teller/noemer |
Richtsnoeren/definities |
|
1 |
VERVOER B0 |
Specifieke dieselgerelateerde CO2-emissie door personenauto's, g/100 km |
CO2-emissie door personenauto's met dieselmotor, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van diesel voor alle vervoersactiviteiten met personenauto's (motorvoertuigen die in eerste instantie bedoeld zijn voor het vervoer van personen, een capaciteit van ten hoogste 12 personen hebben en een brutogewicht van ten hoogste 3 900 kilo hebben — IPCC-broncategorie 1A3bi uitsluitend diesel). |
|
Aantal kilometers van personenauto's met dieselmotor, miljoen km |
Aantal kilometers dat is afgelegd door alle personenauto's met dieselmotor die de openbare weg mogen gebruiken (bron: vervoerstatistieken). |
|||
|
2 |
VERVOER B0 |
Specifieke benzinegerelateerde CO2-emissie door personenauto's, g/100 km |
CO2-emissie door personenauto's met benzinemotor, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van benzine voor alle vervoersactiviteiten met personenauto's (motorvoertuigen die in eerste instantie bedoeld zijn voor het vervoer van personen, een capaciteit van ten hoogste 12 personen hebben en een brutogewicht van ten hoogste 3 900 kilo hebben — IPCC-broncategorie 1A3bi uitsluitend benzine). |
|
Aantal kilometers van personenauto's met benzinemotor, miljoen km |
Aantal kilometers dat is afgelegd door alle personenauto's met benzinemotor die de openbare weg mogen gebruiken (bron: vervoerstatistieken). |
|||
|
3 |
VERVOER C0 |
Specifieke CO2-emissie door personenauto's, t/pkm |
CO2-emissie door personenauto’s, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen voor alle vervoersactiviteiten met personenauto's (motorvoertuigen die in eerste instantie bedoeld zijn voor het vervoer van personen, een capaciteit van ten hoogste 12 personen hebben en een brutogewicht van ten hoogste 3 900 kilo hebben — IPCC-broncategorie 1A3bi). |
|
Personenvervoer door auto's, miljoen pkm |
Aantal passagierskilometers dat is afgelegd in personenauto's; één passagierskilometer komt overeen met het vervoer van één passagier over één kilometer (bron: vervoerstatistieken). Opmerking: de activiteitsgegevens moeten indien mogelijk in overeenstemming zijn met de emissiegegevens. |
|||
|
4 |
VERVOER E1 |
Specifieke emissie door het luchtvervoer, ton/passagier |
CO2-emissie door binnenlands luchtvervoer, kiloton |
CO2-emissie door het binnenlands luchtvervoer (commercieel, particulier, landbouw enz.), met inbegrip van start en landing (IPCC-broncategorie 1A3aii). Exclusief het gebruik van brandstof op vliegvelden voor vervoer op de grond. Tevens exclusief het gebruik van brandstof tijdens het stilstaan op vliegvelden. |
|
Passagiers op binnenlands luchtvervoer, miljoen |
Aantal personen, met uitzondering van dienstdoend cabine- en cockpitpersoneel, dat een vliegreis maakt (uitsluitend binnenlandse vluchten) (bron: vervoerstatistieken). Opmerking: de activiteitsgegevens moeten indien mogelijk in overeenstemming zijn met de emissiegegevens. |
|||
|
5 |
INDUSTRIE A1.4 |
Energiegerelateerde CO2-intensiteit van de voedings- en genotmiddelenindustrie, t/miljoen EUR |
Energiegerelateerde CO2-emissie van de voedingsmiddelenindustrie, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen bij de productie van voedings- en genotmiddelenindustrie, met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2e). |
|
Bruto toegevoegde waarde van de voedings- en genotmiddelenindustrie, miljoen EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 bij de productie van voedingsmiddelen en dranken (NACE 15) en tabaksproducten (NACE 16) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
6 |
INDUSTRIE A1.5 |
Energiegerelateerde CO2-intensiteit van de papierindustrie en de grafische sector, t/miljoen EUR |
Energiegerelateerde CO2-emissie door de papierindustrie en de grafische sector, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen bij de productie van pulp, papier en papierproducten en bij het uitgeven, drukken en reproduceren van vastgelegde media, met inbegrip van de emissie door verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2d). |
|
Bruto toegevoegde waarde van de papierindustrie en de grafische sector, miljoen EUR (EC95) |
Bruto toegevoegde waarde in constante prijzen van 1995 bij de productie van pulp, papier en papierproducten (NACE 21) en bij het uitgeven, drukken en reproduceren van vastgelegde media (NACE 22) (bron: nationale rekeningen). |
|||
|
7 |
HUISHOUDENS A0 |
Specifieke CO2-emissie door huishoudens voor ruimteverwarming, t/m2 |
CO2-emissie voor ruimteverwarming in huishoudens, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van brandstoffen voor ruimteverwarming in huishoudens. |
|
Oppervlakte van permanent bewoonde woningen, miljoen m2 |
Totaal oppervlakte van permanent bewoonde woningen. |
|||
|
8 |
DIENSTEN B0 |
Specifieke CO2-emissie door de commerciële en institutionele sector voor ruimteverwarming, kg/m2 |
CO2-emissie door ruimteverwarming in de commerciële en institutionele sector, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen voor ruimteverwarming in commerciële en institutionele gebouwen van de publieke en particuliere sector. |
|
Oppervlakte van gebouwen voor diensten, miljoen m2 |
Totaal oppervlakte van gebouwen voor diensten (NACE 41, 50, 51, 52, 55, 63, 64, 65, 66, 67, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 80, 85, 90, 91, 92, 93, 99) |
|||
|
9 |
TRANSFORMATIE D0 |
Specifieke CO2-emissie door elektriciteitscentrales van de publieke sector, t/TJ |
CO2-emissie door thermische elektriciteitscentrales van de publieke sector, kiloton |
CO2-emissie door alle verbranding van fossiele brandstoffen voor de bruto-opwekking van elektriciteit en warmte door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales van de publieke sector (IPCC-broncategorieën 1A1ai en 1A1aii). De emissie door installaties die uitsluitend warmte produceren wordt niet meegerekend. |
|
Alle door thermische elektriciteitscentrales van de publieke sector geleverde producten, PJ |
De bruto opgewekte elektriciteit en eventuele warmte die door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales van de publieke sector aan derden wordt verkocht. De productie door installaties die uitsluitend warmte produceren wordt niet meegerekend. Thermische elektriciteitscentrales van de publieke sector hebben als primaire activiteit de opwekking van elektriciteit (en warmte) die aan derden wordt verkocht. Ze kunnen particulieren of de overheid als eigenaar hebben. De bruto-elektriciteitsopwekking wordt gemeten aan de uitgang van de hoofdtransformatoren, d.w.z. het elektriciteitsverbruik in de hulpapparatuur van de installatie en in de transformatoren wordt meegerekend (bron: energiebalans). |
|||
|
10 |
TRANSFORMATIE E0 |
Specifieke CO2-emissie door installaties van zelfopwekkers, t/TJ |
CO2-emissie door zelfopwekkers, kiloton |
CO2-emissie door alle verbranding van fossiele brandstoffen voor de bruto-opwekking van elektriciteit en warmte door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales van zelfopwekkers. |
|
Alle door thermische elektriciteitscentrales van zelfopwekkers geleverde producten, PJ |
De bruto opgewekte elektriciteit en eventuele warmte die door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales van zelfopwekkers aan derden wordt verkocht. Thermische elektriciteitscentrales van zelfopwekkers hebben als een van hun activiteiten de opwekking van elektriciteit (en warmte) die volledig of gedeeltelijk voor eigen gebruik is en hun primaire activiteit ondersteunt. De bruto-elektriciteitsopwekking wordt gemeten aan de uitgang van de hoofdtransformatoren, d.w.z. het elektriciteitsverbruik in de hulpapparatuur van de installatie en in de transformatoren wordt meegerekend (bron: energiebalans). |
|||
|
11 |
TRANSFORMATIE |
Koolstofintensiteit van de elektriciteitsopwekking in totaal, t/TJ |
CO2-emissie door klassieke elektriciteitsopwekking, kiloton |
CO2-emissie door alle verbranding van fossiele brandstoffen voor de bruto-opwekking van elektriciteit en warmte door thermische elektriciteitscentralesen WKK-centrales van de publieke sector en door thermische elektriciteitscentrales en WKK-centrales van zelfopwekkers. De emissie door installaties die uitsluitend warmte produceren wordt niet meegerekend. |
|
Alle door elektriciteitscentrales van de publieke sector en zelfopwekkers geleverde producten, PJ |
De bruto opgewekte elektriciteit en eventuele warmte die door elektriciteitscentrales en WKK-centrales van de publieke sector en zelfopwekkers aan derden wordt verkocht. Inclusief de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en kernenergie (bron: energiebalans). |
|||
|
12 |
VERVOER |
Koolstofintensiteit van vervoer, t/TJ |
CO2-emissie door vervoer, kiloton |
CO2-emissie door fossiele brandstoffen voor alle vervoersactiviteiten (IPCC-broncategorie 1A3). |
|
Totaal eindverbruik van energie door vervoer, PJ |
Omvat het totale eindverbruik van energie door het vervoer uit alle energiebronnen (met inbegrip van biomassa en elektriciteitsverbruik) (bron: energiebalans). |
|||
|
13 |
INDUSTRIE C0.3 |
Specifieke energiegerelateerde CO2-emissie door de papierindustrie, t/t |
Energiegerelateerde CO2-emissie door de papierindustrie en de grafische sector, kiloton |
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen bij de productie van pulp, papier en papierproducten en bij het uitgeven, drukken en reproduceren van vastgelegde media, met inbegrip van de emissie door verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2d). |
|
Fysieke productie van papier, kiloton |
Fysieke productie van papier (NACE 21) (bron: productiestatistieken). |
|||
|
14 |
INDUSTRIE |
CO2-emissie door de industriële sector, kiloton |
|
Emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen in de be- en verwerkende industrie, de bouw en mijnbouw en steengroeven (met uitzondering van kolenmijnen en de winning van olie en gas), met inbegrip van verbranding voor de opwekking van elektriciteit en warmte (IPCC-broncategorie 1A2). Door de industrie voor vervoer gebruikte energie wordt niet hier meegerekend, maar in de vervoersindicatoren. Emissie door niet op de weg gebruikte en andere mobiele machines in de industrie wordt wel in deze sector meegerekend. |
|
Totaal eindverbruik van energie door de industrie, PJ |
|
Omvat het totale eindverbruik van energie door de industrie uit alle energiebronnen (met inbegrip van biomassa en elektriciteitsverbruik) (bron: energiebalans). |
||
|
15 |
HUISHOUDENS |
CO2-emissie door huishoudens, kiloton |
|
CO2-emissie door de verbranding van fossiele brandstoffen in huishoudens (IPCC-broncategorie 1A4b). |
|
Totaal eindverbruik van energie door huishoudens, PJ |
|
Omvat het totale eindverbruik van energie door huishoudens uit alle energiebronnen (met inbegrip van biomassa en elektriciteitsverbruik) (bron: energiebalans). |
BIJLAGE III BIS
In artikel 7, lid 1, onder d bis), bedoelde methoden voor bewaking en rapportage
Aanpak 3: Geografisch gespecificeerde gegevens inzake de conversie van landgebruik overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006.
Een methode van niveau 1 overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006.
Bij emissies en verwijderingen voor een koolstofreservoir dat goed is voor ten minste 25 tot 30 % van de emissies of verwijderingen in een categorie bron of put die in het nationale inventarisatiesysteem van een lidstaat als prioriteit is aangeduid omdat de raming ervan een significante invloed heeft op de totale inventaris aan broeikasgassen van een land wat betreft het absolute emissie- en verwijderingsniveau, op de tendens in emissies en verwijderingen of op de onzekerheid inzake emissies en verwijderingen in de categorieën landgebruik, een methode van ten minste niveau 2 overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006.
De lidstaten worden aangemoedigd om een methode van niveau 3 toe te passen overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006.
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
|
Beschikking nr. 280/2004/EG |
Deze verordening |
|
Artikel 1 |
Artikel 1 |
|
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 4, lid 1 |
|
Artikel 2, lid 2 |
— |
|
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 4, lid 3 |
|
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 7, leden 1 en 3 |
|
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 13, lid 1 en artikel 14, lid 1 |
|
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 12, lid 3 |
|
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 6 |
|
Artikel 4, lid 2 |
— |
|
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 24 |
|
Artikel 4, lid 4 |
Artikel 5, lid 1 |
|
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 21, lid 1 |
|
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 21, lid 3 |
|
Artikel 5, lid 3 |
— |
|
Artikel 5, lid 4 |
— |
|
Artikel 5, lid 5 |
Artikel 22 |
|
Artikel 5, lid 6 |
— |
|
Artikel 5, lid 7 |
Artikel 24 |
|
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 10, lid 1 |
|
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 10, lid 3 |
|
Artikel 7, lid 1 |
— |
|
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 11, leden 1 en 2 |
|
Artikel 7, lid 3 |
— |
|
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 23 |
|
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 7, lid 4 |
|
Artikel 8, lid 3 |
— |
|
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 26 |
|
Artikel 9, lid 2 |
— |
|
Artikel 9, lid 3 |
— |
|
Artikel 10 |
— |
|
Artikel 11 |
Artikel 28 |
|
Artikel 12 |
Artikel 29 |
Verklaringen van de Commissie
„De Commissie neemt er nota van dat artikel 10 van haar oorspronkelijke voorstel is geschrapt. Teneinde de kwaliteit en de transparantie van de gegevens over CO2-emissies en andere informatie over het klimaat met betrekking tot zeevervoer te verbeteren, stemt de Commissie ermee in om dit thema niet hier te behandelen, maar in haar komende initiatief inzake de bewaking, rapportage en verificatie van emissies van de scheepvaart, dat de Commissie in de eerste helft van 2013 wil laten aannemen. De Commissie zal in dat verband een wijziging op deze verordening voorstellen.”
„De Commissie neemt er nota van dat er voor de vaststelling, het beheer en de wijziging van het systeem van de Unie voor beleidsinitiatieven, maatregelen en prognoses en voor het opstellen van geschatte broeikasgasinventarisatie wellicht aanvullende regels nodig zijn om de verordening goed te laten functioneren. Vanaf begin 2013 zal de Commissie deze kwestie bestuderen in nauwe samenwerking met de lidstaten en zij zal, zo nodig, een voorstel tot wijziging van de verordening indienen.”
( 1 ) Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
( 2 ) Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).