02020R1191 — NL — 03.11.2021 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1191 VAN DE COMMISSIE

van 11 augustus 2020

tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615

(PB L 262 van 12.8.2020, blz. 6)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/74 VAN DE COMMISSIE van 26 januari 2021

  L 27

15

27.1.2021

►M2

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1809 VAN DE COMMISSIE van 13 oktober 2021

  L 365

41

14.10.2021




▼B

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1191 VAN DE COMMISSIE

van 11 augustus 2020

tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615



Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) 

“gespecificeerd plaagorganisme”: tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV);

▼M2

b) 

“gespecificeerde planten”: planten, met uitzondering van gespecificeerde zaden en gespecificeerde vruchten, van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp.;

c) 

“gespecificeerde zaden”: zaden van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp.;

d) 

“gespecificeerde vruchten”: vruchten van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp.

▼B

Artikel 2

Verbodsbepaling betreffende het gespecificeerde plaagorganisme

Het gespecificeerde plaagorganisme mag niet worden binnengebracht op, verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van de Unie.

Artikel 3

Opsporing of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme

1.  
Elke persoon op het grondgebied van de Unie die de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme vaststelt of vermoedt, stelt de bevoegde autoriteit hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme.
2.  

Wanneer de bevoegde autoriteit dergelijke informatie ontvangt, moet zij:

a) 

de verstrekte informatie onmiddellijk registreren;

b) 

alle maatregelen nemen die nodig zijn om de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme te bevestigen;

c) 

ervoor zorgen dat elke persoon die verantwoordelijk is voor planten die mogelijk met het gespecificeerde plaagorganisme besmet zijn, onmiddellijk in kennis wordt gesteld van:

i) 

de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme, en

ii) 

de mogelijke risico’s die het gespecificeerde plaagorganisme met zich meebrengt, alsook van de maatregelen die moeten worden genomen.

▼M2

Artikel 4

Maatregelen naar aanleiding van de bevestigde aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme

1.  
Wanneer de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van een lidstaat officieel wordt bevestigd, zorgt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ervoor dat passende maatregelen worden genomen om het gespecificeerde plaagorganisme uit te roeien overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031.

Bovendien neemt die bevoegde autoriteit de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde maatregelen, tenzij met betrekking tot het gespecificeerde plaagorganisme is voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031.

2.  

De bevoegde autoriteit stelt onverwijld een afgebakend gebied in als volgt:

a) 

in geval van aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op productielocaties met fysieke bescherming bestaat het afgebakende gebied ten minste uit de productielocatie waar het specifieke plaagorganisme is aangetroffen;

b) 

in geval van aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op andere dan de onder punt a) bedoelde productielocaties, bestaat het afgebakende gebied uit:

i) 

een besmet gebied dat ten minste de productielocatie omvat waar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme is vastgesteld;

ii) 

een bufferzone van ten minste 30 m rond het besmette gebied.

3.  

In het afgebakende gebied moet de bevoegde autoriteit of de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit:

a) 

voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde voor opplant bestemde planten of voor de productie van gespecificeerde zaden:

i) 

alle besmette partijen van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten en, in voorkomend geval, de gespecificeerde zaden van die partijen onmiddellijk verwijderen en vernietigen. De verwijdering en vernietiging worden op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;

ii) 

specifieke hygiënemaatregelen toepassen op personeel, structuren, gereedschappen en machines, materialen en vervoermiddelen van of op de productielocatie, om te voorkomen dat het gespecificeerde plaagorganisme zich verspreidt naar de andere op de productielocatie aanwezige partijen, opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of andere productielocaties;

iii) 

het groeimedium ten minste aan het einde van het teeltseizoen te vernietigen of zodanig te behandelen dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;

b) 

voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde vruchten:

i) 

alle gespecificeerde planten van de productielocatie verwijderen en vernietigen, ten minste aan het einde van het teeltseizoen; De verwijdering wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;

ii) 

specifieke hygiënemaatregelen toepassen op het/de personeel, structuren, gereedschap, machines en materialen van of op de productielocatie, en de middelen die zijn gebruikt om de vruchten te verpakken en te vervoeren, om te voorkomen dat het betrokken plaagorganisme zich verspreidt naar opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of naar andere productielocaties;

iii) 

het groeimedium ten minste aan het einde van het teeltseizoen te vernietigen of zodanig te behandelen dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat.

4.  
De bevoegde autoriteiten kunnen een afgebakend gebied opheffen en de respectieve uitroeiingsmaatregelen beëindigen indien de locatie na bemonstering en tests van de gespecificeerde planten van een opeenvolgende teelt gedurende een periode van ten minste zes maanden na het planten van die planten vrij van het gespecificeerde plaagorganisme is bevonden.

▼B

Artikel 5

Onderzoeken naar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme in de lidstaten

1.  
De lidstaten verrichten op hun grondgebied jaarlijks onderzoek naar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op gespecificeerde voor opplant bestemde planten, gespecificeerde zaden en gespecificeerde vruchten, onder andere op plaatsen waar gespecificeerde voor opplant bestemde planten en gespecificeerde zaden worden geproduceerd.
2.  

Die onderzoeken:

a) 

omvatten bemonstering en tests zoals vastgesteld in de bijlage, en

b) 

zijn gebaseerd op:

i) 

het ingeschatte risico op het binnenbrengen in en verspreiden binnen de betrokken lidstaat van het gespecificeerde plaagorganisme, en

ii) 

deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen, wat de capaciteit om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen betreft.

3.  
De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis van de resultaten van de in het voorgaande kalenderjaar verrichte onderzoeken.

Artikel 6

Verplaatsing van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten binnen de Unie

1.  

De gespecificeerde voor opplant bestemde planten mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij van een plantenpaspoort vergezeld gaan en als zij aan de twee volgende vereisten voldoen:

a) 

de gespecificeerde planten zijn gekweekt op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt, en indien gespecificeerde planten symptomen van het gespecificeerde plaagorganisme vertonen, heeft de bevoegde autoriteit die planten bemonsterd en getest en is uit de tests gebleken dat de planten vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

b) 

de partijen gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn van andere partijen gespecificeerde planten gescheiden gehouden door middel van passende hygiënemaatregelen en fysieke afzondering.

De in dit lid bedoelde bemonstering voor de tests wordt uitgevoerd zoals vastgesteld in de bijlage.

2.  

Lid 1 is niet van toepassing op:

a) 

gespecificeerde planten die variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme;

b) 

gespecificeerde voor opplant bestemde planten die overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 zijn geproduceerd.

Artikel 7

Verplaatsing van de gespecificeerde zaden binnen de Unie

1.  

De gespecificeerde zaden mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij van een plantenpaspoort vergezeld gaan en als zij aan elk van de volgende vereisten voldoen:

a) 

de moederplanten zijn geproduceerd op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt;

▼M2

b) 

de gespecificeerde zaden of de moederplanten zijn door de bevoegde autoriteit bemonsterd en op het gespecificeerde plaagorganisme getest, of zijn onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit door professionele marktdeelnemers bemonsterd en getest, en uit die tests is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme. Wanneer moederplanten worden getest, vindt de bemonstering zo kort mogelijk vóór de eerste oogst van de vruchten plaats.

Indien wordt vermoed dat het gespecificeerde plaagorganisme aanwezig is, worden de bemonstering en tests alleen door de bevoegde autoriteit uitgevoerd overeenkomstig artikel 87, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2016/2031;

▼B

c) 

de oorsprong van alle partijen gespecificeerde zaden wordt geregistreerd en gedocumenteerd.

▼M1

Gespecificeerde zaden die vóór 15 augustus 2020 zijn geoogst, worden vrijgesteld van het in punt a) bedoelde vereiste.

▼M1

2.  
In afwijking van punt a) en van lid 1, punt b), eerste alinea, worden gespecificeerde zaden die vóór 15 augustus 2020 zijn geoogst, vóór de eerste verplaatsing daarvan binnen de Unie door de bevoegde autoriteit of onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit door professionele marktdeelnemers bemonsterd, op de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme getest en vrij van dat plaagorganisme bevonden.

De gespecificeerde zaden die vanaf 1 april 2021 voor het eerst binnen de Unie worden verplaatst en die vóór 30 september 2020 met de Elisa-methode zijn getest, worden opnieuw met een andere testmethode dan Elisa, als bedoeld in punt 3 van de bijlage, getest.

▼B

3.  
De bemonstering en tests van zaden worden uitgevoerd zoals vastgesteld in de bijlage.
4.  
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op gespecificeerde zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme.

Artikel 8

Binnenbrengen in de Unie van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten

1.  

Uit derde landen afkomstige gespecificeerde voor opplant bestemde planten, met uitzondering van die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin onder “aanvullende verklaring” de volgende elementen zijn opgenomen:

a) 

een officiële verklaring dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten voortkomen uit gespecificeerde zaden die overeenkomstig de bijlage zijn bemonsterd en op het gespecificeerde plaagorganisme getest, en dat uit die tests is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

b) 

een officiële verklaring dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn geproduceerd op een productielocatie die is geregistreerd door en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong, en waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat deze vrij is van het gespecificeerde plaagorganisme, en dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten, indien zij symptomen vertoonden, zijn onderworpen aan officiële bemonstering en tests op het gespecificeerde plaagorganisme waaruit is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

c) 

de naam van de geregistreerde productielocatie.

2.  
Uit derde landen afkomstige gespecificeerde planten die variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin die resistentie onder “aanvullende verklaring” wordt bevestigd.

Artikel 9

Binnenbrengen in de Unie van de gespecificeerde zaden

1.  

Uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden, met uitzondering van zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin onder “aanvullende verklaring” de volgende elementen zijn opgenomen:

a) 

een officiële verklaring dat aan elk van de volgende vereisten is voldaan:

i) 

de moederplanten van de betrokken gespecificeerde zaden zijn geproduceerd op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt;

▼M2

ii) 

de betrokken gespecificeerde zaden of de moederplanten van de betrokken gespecificeerde zaden zijn onderworpen aan officiële bemonstering en tests op het gespecificeerde plaagorganisme zoals omschreven in de bijlage waaruit is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme.

Wanneer moederplanten worden getest, vindt de bemonstering zo kort mogelijk vóór de eerste oogst van de vruchten plaats;

▼B

b) 

►M1  informatie om de traceerbaarheid van de productielocatie van de moederplanten te waarborgen. ◄

2.  
Uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin die resistentie onder “aanvullende verklaring” wordt bevestigd.

▼M1

3.  
In afwijking van lid 1, punt a), i), wordt in de “aanvullende verklaring” voor de gespecificeerde zaden die vóór 15 augustus 2020 zijn geoogst, alleen vermeld dat aan het vereiste in lid 1, punt a), ii), is voldaan en bevat die verklaring de volgende vermelding: “De zaden zijn vóór 15 augustus 2020 geoogst.
4.  
In fytosanitaire certificaten die na 31 maart 2021 worden afgegeven, wordt in de aanvullende verklaring bevestigd dat uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden zijn getest met een andere testmethode dan Elisa, als bedoeld in punt 3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191.

▼M2

Artikel 10

Officiële controles op het binnenbrengen in de Unie

De bevoegde autoriteit bemonstert en test ten minste 20 % van de zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten bij de grenscontrolepost van de eerste aankomst in de Unie of bij een controlepunt zoals bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie ( 1 ), zoals vastgesteld in de bijlage bij onderhavige verordening.

Voor zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten van oorsprong uit Israël bedraagt dat bemonsterings- en testpercentage 50 % en voor zendingen gespecificeerde zaden van oorsprong uit China 100 %.

▼B

Artikel 11

Intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 wordt ingetrokken met ingang van 15 augustus 2020.

Artikel 12

Toepassingsperiode

Deze verordening is van toepassing tot en met ►M2  31 mei 2023 ◄ .

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE

1.    Bemonsteringsschema’s voor andere zaden dan zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

De bemonstering van zaden voor tests wordt afhankelijk van de partijen zaden uitgevoerd volgens de volgende bemonsteringsschema’s die zijn opgenomen in de desbetreffende tabel van de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 31 Methodologies for sampling of consignments (ISPM31):

— 
voor partijen van 3 000 zaden of minder: een hypergeometrisch bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 10 % of meer kan worden aangetoond;
— 
voor partijen van meer dan 3 000 maar minder dan 30 000 zaden: een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 1 % of meer kan worden aangetoond;
— 
voor partijen van meer dan 30 000 zaden: een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 0,1 % of meer kan worden aangetoond.

Voor de PCR-methoden (polymerasekettingreactie) bestaan deelmonsters uit maximaal 1 000 zaden.

Voor de Elisa-methode (enzymgekoppelde immuunadsorbent-techniek) bestaan deelmonsters uit maximaal 250 zaden.

▼M2

2.    Bemonsteringsschema’s voor andere gespecificeerde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

In het geval van andere gespecificeerde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, worden per productielocatie en cultivar 200 bladeren verzameld, bij voorkeur jonge bladeren van het bovenste deel van de planten.

Wanneer planten symptomen vertonen, worden ten minste drie bladeren die symptomen vertonen, in de steekproef voor de tests opgenomen.

▼B

3.    Testmethoden om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen en te identificeren op andere zaden dan zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

Voor de opsporing van het gespecificeerde plaagorganisme op de gespecificeerde zaden wordt een van de volgende testmethoden gebruikt:

— 
Elisa, tot en met 1 oktober 2020 en uitsluitend om met het oog op de afgifte van een plantenpaspoort of fytosanitair certificaat te bevestigen dat de zaden vrij zijn van het plaagorganisme;
— 
realtime-RT-PCR met de in het ISF-protocol (2020) ( 2 ) beschreven primers en probes;
— 
realtime-RT-PCR met de primers en probe van Menzel en Winter (Acta Horticulturae, nog niet verschenen).

Indien de opsporingstest een positief resultaat oplevert, wordt de identificatie bevestigd door op hetzelfde monster een tweede test uit te voeren met een van de bovengenoemde realtime-RT-PCR-methoden, die verschilt van de methode die voor de opsporing is gebruikt. In het geval van inconsistente opsporings- en identificatieresultaten voor gecoat zaad, wordt de coating verwijderd en worden de zaden opnieuw getest.

▼M2

4.    Testmethoden om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen en te identificeren op andere gespecificeerde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, en op gespecificeerde vruchten

Voor de opsporing van het gespecificeerde plaagorganisme op andere gespecificeerde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, alsook op gespecificeerde vruchten, wordt één van de volgende testmethoden gebruikt:

▼B

— 
Elisa, uitsluitend voor materiaal dat symptomen vertoont;
— 
conventionele RT-PCR met de primers van Alkowni et al. (2019);
— 
conventionele RT-PCR met de primers van Rodriguez-Mendoza et al. (2019);
— 
realtime-RT-PCR met de in het ISF-protocol (2020) ( 3 ) beschreven primers en probes;
— 
realtime-RT-PCR met de primers en probe van Menzel en Winter (Acta Horticulturae, nog niet verschenen).

Indien de opsporingstest een positief resultaat oplevert, wordt de identificatie bevestigd door op hetzelfde monster een tweede test uit te voeren met een van de bovengenoemde RT-PCR-methoden, die verschilt van de methode die voor de opsporing is gebruikt.



( 1 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de regels voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder op controlepunten overeenstemmingscontroles en materiële controles op bepaalde goederen kunnen worden uitgevoerd, en voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder documentencontroles op afstand van de grenscontroleposten kunnen worden uitgevoerd (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 64).

( 2 ) Protocol ontwikkeld door de International Seed Federation (International Seed Health Initiative for Vegetable Crops (ISHI-Veg)).

( 3 ) Protocol ontwikkeld door de International Seed Federation (International Seed Health Initiative for Vegetable Crops (ISHI-Veg)).