ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
19 september 2024 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 2009/103/EG – Artikelen 3 en 13 – Verzekeringsovereenkomst gesloten op grond van een opzettelijk onjuiste verklaring betreffende de gebruikelijke bestuurder – Nationale regeling die toestaat dat aan het ‚inzittende slachtoffer’, dat eveneens de verzekeringnemer is, de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wordt tegengeworpen als gevolg van een opzettelijk onjuiste verklaring die deze inzittende heeft afgelegd op het tijdstip van het sluiten van die overeenkomst – Rechtsmisbruik – Beroep ingesteld tegen de verzekeringnemer teneinde hem aansprakelijk te stellen voor zijn opzettelijk onjuiste verklaring”
In zaak C‑236/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 30 maart 2023, ingekomen bij het Hof op 7 april 2023, in de procedure
Mutuelle assurance des travailleurs mutualistes (Matmut)
tegen
TN,
MAAF assurances SA,
Fonds de garantie des assurances obligatoires de dommages (FGAO),
PQ,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Arabadjiev (rapporteur), kamerpresident, T. von Danwitz, P. G. Xuereb, A. Kumin en I. Ziemele, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
Mutuelle assurance des travailleurs mutualistes (Matmut), vertegenwoordigd door F. Rocheteau, avocat, |
– |
Fonds de garantie des assurances obligatoires de dommages (FGAO), vertegenwoordigd door E. Trichet, avocate, |
– |
TN, vertegenwoordigd door J.‑P. Caston, avocat, |
– |
de Franse regering, vertegenwoordigd door J.‑L. Carré, B. Fodda en B. Herbaut als gemachtigden, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Goddin en H. Tserepa-Lacombe als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 juni 2024,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3 en 13 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Mutuelle assurance des travailleurs mutualistes (hierna: „Matmut”) enerzijds, en TN, MAAF assurances SA (hierna: „MAAF”), het Fonds de garantie des assurances obligatoires de dommages (garantiefonds voor verplichte schadeverzekeringen) (hierna: „FGAO”) en PQ anderzijds, over de vraag of aan deze laatste de nietigheid kan worden tegengeworpen van een tussen hem en Matmut gesloten verzekeringsovereenkomst inzake de wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
De overwegingen 1, 2 en 20 van richtlijn 2009/103 luiden als volgt:
[...]
|
4 |
Artikel 3 van richtlijn 2009/103 bepaalt: „Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 5, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in de in de eerste alinea bedoelde maatregelen vastgesteld. [...] De in de eerste alinea bedoelde verzekering dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.” |
5 |
In artikel 10, lid 1, van deze richtlijn staat te lezen: „Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig of een voertuig waarvoor niet aan de in artikel 3 bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden. De eerste alinea doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om aan de vergoeding door dit orgaan al dan niet een subsidiair karakter te geven, noch aan het recht van de lidstaten om het verhaal te regelen tussen dit orgaan en degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval en andere verzekeraars of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn het slachtoffer ter zake van hetzelfde ongeval te vergoeden. De lidstaten mogen het orgaan evenwel niet toestaan aan de uitkering van de schadevergoeding de voorwaarde te verbinden dat het slachtoffer op enigerlei wijze aantoont dat de aansprakelijke persoon niet kan of niet wil betalen.” |
6 |
Artikel 12, lid 1, van die richtlijn is als volgt verwoord: „Onverminderd artikel 13, lid 1, tweede alinea, dekt de in artikel 3 bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.” |
7 |
Artikel 13 van diezelfde richtlijn bepaalt: „1. Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen, opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, voor de toepassing van dat artikel worden geacht niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval, in gevallen waarin van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:
De in de eerste alinea, onder a), bedoelde bepaling of clausule kan echter worden tegengeworpen aan personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer de verzekeraar kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig gestolen was. De lidstaten hebben de mogelijkheid om voor ongevallen op hun grondgebied het bepaalde in de eerste alinea niet toe te passen indien en voor zover het slachtoffer schadevergoeding kan krijgen van een orgaan van de sociale zekerheid. 2. In het geval van voertuigen die door diefstal of geweldpleging zijn verkregen, kunnen de lidstaten bepalen dat het in artikel 10, lid 1, bedoelde orgaan in plaats van de verzekeraar zal optreden onder de in lid 1 van het onderhavige artikel gestelde voorwaarden; wanneer het voertuig gewoonlijk in een andere lidstaat is gestald, heeft genoemd orgaan geen mogelijkheid van verhaal tegen enig orgaan in die lidstaat. De lidstaten die voor voertuigen die door diefstal of geweldpleging zijn verkregen, voorzien in tussenkomst van het in artikel 10, lid 1, bedoelde orgaan, kunnen voor materiële schade een franchise vaststellen van ten hoogste 250 EUR, die tegenover het slachtoffer geldend kan worden gemaakt. 3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis op grond waarvan een inzittende wordt uitgesloten van een dergelijke dekking omdat hij wist of had moeten weten dat de bestuurder ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol of van enige andere bedwelmende stof verkeerde, geacht worden niet te gelden inzake vorderingen van deze inzittende.” |
Frans recht
8 |
Artikel L. 113‑8 van de code des assurances (hierna: „verzekeringswetboek”) bepaalt dat de verzekeringsovereenkomst nietig is in geval van het achterhouden van informatie of van een opzettelijk onjuiste verklaring door de verzekerde, wanneer door dit achterhouden van informatie of deze onjuiste verklaring de omvang van het risico wordt gewijzigd of door de verzekeraar lager wordt ingeschat, ook al heeft het door de verzekerde achtergehouden of verdraaide risico geen invloed gehad op het schadegeval. |
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
9 |
Op 5 oktober 2012 heeft PQ een motorrijtuigenverzekering afgesloten bij Matmut, waarbij hij heeft aangegeven dat hij de enige bestuurder van het verzekerde voertuig was. |
10 |
Op 28 september 2013 heeft zich met dit voertuig, terwijl het werd bestuurd door TN, die onder invloed van alcohol was, een verkeersongeval voorgedaan met een ander voertuig, dat werd verzekerd door MAAF. PQ raakte als inzittende in het eerste voertuig gewond bij het ongeval. |
11 |
TN is door de tribunal correctionnel (rechter in eerste aanleg, bevoegd voor bepaalde strafzaken, Frankrijk) onder meer schuldig bevonden aan „onopzettelijke verwondingen door een bestuurder van een motorvoertuig onder invloed van alcohol, met de arbeidsongeschiktheid van [PQ] van meer dan drie maanden als gevolg”. |
12 |
Ter terechtzitting in de strafprocedure bij deze rechter waarin de civiele schadevorderingen van PQ zijn onderzocht, heeft Matmut zich beroepen op de exceptie van nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wegens de onjuiste verklaring van de verzekerde over de identiteit van de gebruikelijke bestuurder van het betrokken voertuig. Matmut heeft verzocht om niet langer bij de zaak te worden betrokken, en tevens verzocht dat de schade van PQ zou worden vergoed door het FGAO, dat krachtens het verzekeringswetboek is belast met de schadeloosstelling van slachtoffers van verkeersongevallen waarbij de aansprakelijke niet is verzekerd. |
13 |
Bij vonnis van 17 december 2018 heeft de tribunal correctionnel de verzekeringsovereenkomst tussen Matmut en PQ nietig verklaard wegens een opzettelijk onjuiste verklaring van PQ. Bijgevolg werd Matmut niet langer bij de zaak betrokken, werd TN veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers van het verkeersongeval in kwestie en werd het vonnis uitvoerbaar verklaard tegen het FGAO. |
14 |
Het FGAO, MAAF en TN hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de cour d’appel de Lyon (rechter in tweede aanleg Lyon, Frankrijk). Bij een arrest van 21 oktober 2020 heeft deze rechter dat vonnis bevestigd voor zover daarbij de verzekeringsovereenkomst tussen PQ en Matmut nietig was verklaard. Die rechter heeft vastgesteld dat TN bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst door PQ de eigenaar en gebruikelijke bestuurder van het betrokken voertuig was. Diezelfde rechter heeft geoordeeld dat PQ opzettelijk een onjuiste verklaring had afgelegd over de identiteit van de gebruikelijke bestuurder, waardoor de inschatting van het risico door de verzekeraar was gewijzigd, aangezien TN met name eerder was veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol. |
15 |
De cour d’appel de Lyon heeft evenwel geoordeeld dat de nietigheid van de betrokken verzekeringsovereenkomst niet kon worden tegengeworpen aan PQ en heeft geweigerd Matmut niet langer bij de zaak te betrekken omdat uit de voorrang van het Unierecht op het nationale recht voortvloeit dat de nietigheid waarin artikel L. 113‑8 van het verzekeringswetboek van de verzekeringsovereenkomst voorziet wegens een opzettelijk onjuiste verklaring van de verzekerde, niet kan worden tegengeworpen aan slachtoffers van een verkeersongeval of aan hun rechtverkrijgenden. De verwijzende rechter verklaart dat het feit dat een slachtoffer passagier was in het voertuig dat het ongeval had veroorzaakt of de verzekeringnemer of de eigenaar van dat voertuig was, niet betekende dat hem de hoedanigheid kon worden ontzegd van derde die slachtoffer is. |
16 |
Matmut heeft bij de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk), de verwijzende rechter, een voorziening in cassatie ingesteld tegen het arrest van de cour d’appel de Lyon, en daarbij aangevoerd dat die rechter ten onrechte had geoordeeld dat de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst in het hoofdgeding niet kon worden tegengeworpen aan PQ. |
17 |
De verwijzende rechter herinnert eraan dat volgens artikel L. 113‑8 van het verzekeringswetboek de verzekeringsovereenkomst nietig is in geval van het achterhouden van informatie of van een opzettelijk onjuiste verklaring door de verzekeringnemer, wanneer door dit achterhouden van informatie of deze onjuiste verklaring de omvang van het risico wordt gewijzigd of dat risico door de verzekeraar lager wordt ingeschat, ook al heeft het door de verzekeringnemer achtergehouden of verdraaide risico geen invloed gehad op het schadegeval. |
18 |
In dit verband wijst deze rechter erop dat volgens de nationale rechtspraak de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst ingaat op de datum van de opzettelijk onjuiste verklaring. Wanneer een dergelijke verklaring is afgelegd op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, is de overeenkomst dus met terugwerkende kracht nietig, en wordt deze geacht nooit te hebben bestaan. |
19 |
De verwijzende rechter geeft aan dat hij, tot het arrest dat hij gewezen heeft op 29 augustus 2019 en dat een wijziging van zijn rechtspraak inluidde, van oordeel was dat de nietigheid van een overeenkomst als gevolg van een opzettelijk onjuiste verklaring van de verzekerde kon worden tegengeworpen aan het slachtoffer. Sinds dat arrest oordeelt hij in wezen dat uit artikel L. 113‑8 van het verzekeringswetboek, gelezen in het licht van de artikelen 3 en 13 van richtlijn 2009/103, kan worden afgeleid dat de nietigheid waarin deze bepaling voorziet niet kan worden tegengeworpen aan slachtoffers van een verkeersongeval of hun rechtverkrijgenden en dat het FGAO in een dergelijk geval niet kan worden verplicht om het slachtoffer schadeloos te stellen. |
20 |
De verwijzende rechter herinnert er ook aan dat de Franse wetgever, teneinde het verzekeringswetboek in overeenstemming te brengen met het Unierecht, in 2019 artikel L. 211‑7‑1 in dat wetboek heeft opgenomen, dat bepaalt, ten eerste, dat de nietigheid van een motorrijtuigenverzekeringsovereenkomst niet kan worden tegengeworpen aan de slachtoffers van door een verkeersongeval veroorzaakte schade of aan hun rechthebbenden en de verzekeraar die de wettelijke aansprakelijkheid dekt van het voertuig dat bij het ongeval betrokken is, in een dergelijke situatie die slachtoffers dient te vergoeden en, ten tweede, dat de verzekeraar wordt gesubrogeerd in de rechten van de schuldeiser van de schadevergoeding tegen de persoon die aansprakelijk is voor het ongeval, ten belope van de bedragen die hij heeft uitgekeerd. |
21 |
De verwijzende rechter merkt echter op dat uit de relevante rechtspraak van het Hof op het gebied van de aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen weliswaar in wezen blijkt dat de omstandigheid dat een inzittende van een voertuig die slachtoffer is van een verkeersongeval, tevens de persoon is die door de verzekering van het bij dit ongeval betrokken voertuig wordt gedekt, niet betekent dat deze persoon de hoedanigheid kan worden ontzegd van derde die slachtoffer is, maar dat het in het hoofdgeding gaat om de vraag of de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst kan worden tegengeworpen aan het inzittende slachtoffer, wanneer deze ook de verzekeringnemer is en een opzettelijk onjuiste verklaring heeft afgelegd die tot de nietigheid van deze overeenkomst heeft geleid. |
22 |
De verwijzende rechter vraagt zich ook af of, ingeval de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst niet kan worden tegengeworpen aan het slachtoffer dat tevens de verzekeringnemer is, de verzekeraar zonder het Unierecht te schenden tegen dit slachtoffer een vordering kan instellen op grond van de opzettelijke fout die dit slachtoffer bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft begaan, teneinde volledige terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die de verzekeraar ter uitvoering van die overeenkomst aan dat slachtoffer heeft betaald. |
23 |
In dit verband geeft de verwijzende rechter aan dat volgens de relevante nationale rechtspraak de verzekeraar de verzekeringnemer van een verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen die opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd, daarvoor aansprakelijk kan houden, en dat in geval van opzegging van deze overeenkomst wegens opzettelijke onjuiste verklaringen, de verzekeringnemer verplicht is de door de verzekeraar aan het slachtoffer van het verkeersongeval betaalde schadevergoeding terug te betalen aan de verzekeraar. |
24 |
Indien de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst daarentegen kan worden tegengeworpen aan het slachtoffer dat ook de verzekeringsnemer is, bepaalt de nationale regelgeving dat het FGAO instaat voor de aan het slachtoffer te betalen schadevergoeding. |
25 |
Tegen deze achtergrond heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Moeten de artikelen 3 en 13 van [richtlijn 2009/103] aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat aan het inzittende slachtoffer van een ongeval de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen kan worden tegengeworpen wanneer deze inzittende tevens de verzekeringnemer is die bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst een opzettelijk onjuiste verklaring heeft afgelegd die tot die nietigheid heeft geleid?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
26 |
Volgens vaste rechtspraak is het in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren. Dat een nationale rechter bij de formulering van een prejudiciële vraag formeel gesproken heeft gerefereerd aan bepaalde voorschriften van het Unierecht, staat er niet aan in de weg dat het Hof die rechter alle uitleggingsgegevens verschaft die nuttig kunnen zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of hij ernaar heeft verwezen in zijn vragen. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de aspecten van Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven (arrest van 22 februari 2024, Direcţia pentru Evidenţa Persoanelor şi Administrarea Bazelor de Date, C‑491/21, EU:C:2024:143, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
27 |
Gelet op alle door de verwijzende rechter verstrekte gegevens en de opmerkingen van TN, Matmut, het FGAO, de Franse regering en de Europese Commissie dient de gestelde vraag te worden geherformuleerd teneinde de verwijzende rechter nuttige uitleggingsgegevens te verschaffen. |
28 |
Derhalve moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 3, eerste alinea, en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2009/103 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, ten eerste, aan de inzittende van een bij een verkeersongeval betrokken voertuig, die het slachtoffer is van dat ongeval maar die tevens de verzekeringnemer is, de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van een onjuiste verklaring van die verzekeringnemer bij het sluiten van die overeenkomst aangaande de identiteit van de gebruikelijke bestuurder van het betrokken voertuig kan worden tegengeworpen en, ten tweede, indien een dergelijke nietigheid inderdaad niet kan worden tegengeworpen aan dat inzittende slachtoffer, de verzekeraar terugbetaling kan verkrijgen van alle bedragen die hij ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst aan die inzittende heeft betaald door beroep tegen hem in te stellen op grond van de opzettelijke fout die hij heeft begaan bij het sluiten van die overeenkomst. |
29 |
Dienaangaande dient in herinnering te worden gebracht, zoals overweging 1 van richtlijn 2009/103 preciseert, dat bij deze richtlijn 72/166, de tweede richtlijn 84/5, de derde richtlijn 90/232, richtlijn 2000/26 en richtlijn 2005/14 zijn gecodificeerd. Deze richtlijnen hebben de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van verplichte verzekering geleidelijk verduidelijkt. Zij beoogden enerzijds het vrije verkeer te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Europese Unie gestalde motorrijtuigen als van de inzittenden, en anderzijds wilden ze verzekeren dat de slachtoffers van door deze motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling kregen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
30 |
Bovendien volgt uit de overwegingen 2 en 20 van richtlijn 2009/103 dat deze richtlijn dezelfde doelstellingen nastreeft als die welke door die richtlijnen werden nagestreefd (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
31 |
Uit de ontwikkeling van de Unieregeling inzake de verplichte verzekering blijkt dat de Uniewetgever voortdurend de doelstelling van bescherming van de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen heeft nagestreefd en versterkt (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
32 |
Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 legt de lidstaten de verplichting op om, onverminderd de toepassing van artikel 5, de nodige maatregelen te treffen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. |
33 |
In dit verband bepaalt artikel 13, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn dat een maatschappij die de wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen verzekert, niet kan weigeren derden die het slachtoffer zijn van een ongeval dat is veroorzaakt door een verzekerd voertuig, schadeloos te stellen door zich te beroepen op in een verzekeringspolis opgenomen bepalingen of clausules, op grond waarvan schade die aan benadeelde derden is veroorzaakt ten gevolge van het gebruik of het besturen van verzekerde voertuigen door personen die niet gemachtigd zijn het betrokken voertuig te besturen, personen die geen rijbewijs hebben of personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet hebben nageleefd, van de motorrijtuigenverzekering is uitgesloten (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punten 58 en 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
34 |
In afwijking van die eerste alinea bepaalt artikel 13, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2009/103 dat het mogelijk is dat bepaalde slachtoffers niet door de verzekeringsmaatschappij worden vergoed, gelet op de situatie die zij zelf hebben gecreëerd, te weten in de gevallen waarin het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt werd gebruikt of bestuurd door personen die daartoe niet uitdrukkelijk of stilzwijgend gemachtigd waren, en waarin de derden die het slachtoffer zijn geheel vrijwillig in het voertuig hebben plaatsgenomen en wisten dat het voertuig gestolen was (zie in die zin beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
35 |
Uit artikel 12, lid 1, van deze richtlijn blijkt dat, onverminderd artikel 13, lid 1, tweede alinea, de in artikel 3 van die richtlijn bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig dekt, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer. |
36 |
Het Hof heeft geoordeeld dat de doelstelling om slachtoffers te beschermen zich ertegen verzet dat een nationale regeling het begrip „door de verplichte motorrijtuigverzekering gedekte inzittende” onnodig inperkt (zie in die zin arrest van 14 september 2017, Delgado Mendes, C‑503/16, EU:C:2017:681, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
37 |
Wat de omstandigheid betreft dat het slachtoffer van een verkeersongeval ook de verzekeringnemer en de eigenaar van het bij dat ongeval betrokken voertuig is, heeft het Hof namelijk geoordeeld dat die doelstelling vereist dat de rechtssituatie van de eigenaar van het voertuig die zich op het tijdstip van het ongeval als inzittende in dit voertuig bevond, wordt gelijkgesteld met die van elke andere „inzittende die slachtoffer is” van dat ongeval (zie in die zin arrest van 14 september 2017, Delgado Mendes, C‑503/16, EU:C:2017:681, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
38 |
Het Hof heeft eveneens overwogen dat die doelstelling ook vereist dat de rechtssituatie van de persoon die verzekerd was om het voertuig te besturen maar als passagier meereed op het tijdstip van dat ongeval, wordt gelijkgesteld met die van elke andere „inzittende die slachtoffer is” van dat ongeval, zodat een persoon niet op grond van het feit dat hij verzekerd was om het voertuig te besturen dat het ongeval heeft veroorzaakt, van het begrip „derden die slachtoffer zijn van een ongeval” als bedoeld in artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 kan worden uitgesloten wanneer hij passagier en niet bestuurder van dat voertuig was (zie in die zin arrest van 14 september 2017, Delgado Mendes, C‑503/16, EU:C:2017:681, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
39 |
Het feit dat een inzittende bij een verkeersongeval de verzekeringnemer was, sluit deze persoon dus niet uit van het begrip „derden die slachtoffer zijn van een ongeval” in de zin van artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 (zie naar analogie arrest van 14 september 2017, Delgado Mendes, C‑503/16, EU:C:2017:681, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
40 |
Gelet op diezelfde in punt 31 van dit arrest genoemde beschermingsdoelstelling zoals nagestreefd met deze richtlijn, kan een verschil in behandeling immers niet worden gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de inzittende tevens de verzekeringnemer is (zie naar analogie arrest van 14 september 2017, Delgado Mendes, C‑503/16, EU:C:2017:681, punt 45). |
41 |
Dit geldt ook indien de verzekeringnemer niet de gebruikelijke bestuurder is van het voertuig dat betrokken is bij een verkeersongeval (arrest van 20 juli 2017, Fidelidade-Companhia de Seguros, C‑287/16, EU:C:2017:575, punt 28). |
42 |
Hieruit volgt dat het feit dat PQ, de verzekeringnemer, in casu op het tijdstip van het verkeersongeval als inzittende in het betrokken voertuig had plaatsgenomen, geen invloed heeft op zijn hoedanigheid van „[derde] die slachtoffer [is] van een ongeval” in de zin van artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2009/103. |
43 |
Met betrekking tot de vraag of aan PQ kan worden tegengeworpen dat de verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen nietig is omdat hij bij de sluiting ervan onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de identiteit van de gebruikelijke bestuurder van het betrokken voertuig, blijkt uit de in punt 34 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak dat de wetgever in artikel 13, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2009/103 heeft voorzien in één enkele uitzondering op de verplichting van verzekeringsmaatschappijen om derden die het slachtoffer zijn van een verkeersongeval, schadeloos te stellen. |
44 |
Uit de rechtspraak volgt eveneens dat deze uitzondering strikt moet worden uitgelegd (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
45 |
Elke andere uitlegging zou de lidstaten in staat stellen de vergoeding van derden die slachtoffer zijn van een verkeersongeval te beperken tot bepaalde omstandigheden, hetgeen richtlijn 2009/103 juist beoogt te vermijden (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
46 |
Artikel 13, lid 1, eerste en tweede alinea, van deze richtlijn moet dan ook aldus worden uitgelegd dat wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis die het gebruik of het besturen van voertuigen door personen die daartoe noch uitdrukkelijk noch stilzwijgend gerechtigd zijn, van de verzekering uitsluit, enkel kunnen worden tegengeworpen aan derden die het slachtoffer zijn van een verkeersongeval, wanneer het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, door dergelijke personen werd gebruikt of bestuurd en de derden die het slachtoffer zijn, vrijwillig plaats hebben genomen in het voertuig wetende dat het was gestolen (zie in die zin beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
47 |
Hieruit volgt dat het feit dat een verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst op basis van omissies of onjuiste verklaringen van de verzekeringnemer heeft gesloten, haar niet toelaat om zich te beroepen op wettelijke bepalingen of contractuele clausules die voorzien in de nietigheid van de overeenkomst, en om deze nietigheid tegen te werpen aan een derde die het slachtoffer is geworden van een ongeval, teneinde zich te onttrekken aan haar uit artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 voortvloeiende verplichting om deze derde te vergoeden voor de schade die hij heeft geleden door het ongeval dat werd veroorzaakt door het verzekerde voertuig (zie in die zin arrest van 20 juli 2017, Fidelidade-Companhia de Seguros, C‑287/16, EU:C:2017:575, punt 27). |
48 |
Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het slachtoffer een schadevergoeding kan verkrijgen van het FGAO. De vergoeding door het in artikel 10, lid 1, van richtlijn 2009/103 bedoelde nationale orgaan is immers opgevat als een ultiem middel, uitsluitend voor het geval dat de schade is veroorzaakt door een voertuig waarvoor niet aan de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, dit wil zeggen een voertuig waarvoor geen verzekeringsovereenkomst bestaat (beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros, C‑375/20, EU:C:2021:861, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
49 |
In casu moet echter worden opgemerkt dat, anders dan in de zaken die hebben geleid tot het arrest van 20 juli 2017, Fidelidade-Companhia de Seguros (C‑287/16, EU:C:2017:575), en de beschikking van 13 oktober 2021, Liberty Seguros (C‑375/20, EU:C:2021:861), PQ niet alleen het „inzittende slachtoffer” is van het verkeersongeval dat in het hoofdgeding aan de orde is en schadevergoeding wenst te verkrijgen, maar ook de verzekeringnemer die de opzettelijk onjuiste verklaring heeft afgelegd die tot de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst heeft geleid. |
50 |
In dit opzicht moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat richtlijn 2009/103 geen bepalingen bevat over het mogelijke misbruik van het uitgevoerde recht door de verzekeringnemer. |
51 |
Het is echter vaste rechtspraak dat er in het Unierecht een algemeen rechtsbeginsel geldt dat justitiabelen zich niet door middel van fraude of misbruik kunnen beroepen op het Unierecht (arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 281 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
52 |
De justitiabelen dienen dit algemene rechtsbeginsel te eerbiedigen. De Unieregelgeving mag immers niet zo ruim worden toegepast dat zij transacties dekt die zijn verricht met het doel om door fraude of misbruik te profiteren van de door het Unierecht toegekende voordelen (arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 282 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
53 |
Uit dit beginsel volgt dan ook dat een lidstaat de toepassing van de Unierechtelijke bepalingen moet weigeren – zelfs bij gebreke van bepalingen van nationaal recht die in een dergelijke weigering voorzien – indien zij door een persoon niet worden ingeroepen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze bepalingen, maar om een Unierechtelijk voordeel te verkrijgen terwijl enkel formeel voldaan is aan de Unierechtelijke voorwaarden om op dit voordeel aanspraak te kunnen maken (arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 283 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
54 |
Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof is voor het bewijs dat er sprake is van misbruik enerzijds een geheel van objectieve omstandigheden vereist waaruit blijkt dat in weerwil van de formele naleving van de door de Unieregeling opgelegde voorwaarden het door deze regeling beoogde doel niet is bereikt, en anderzijds een subjectief element, namelijk de bedoeling om een door de Unieregeling toegekend voordeel te verkrijgen door kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder het recht op dat voordeel ontstaat (arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 285 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
55 |
Bij zijn onderzoek of er sprake is van een dergelijk misbruik, dient de verwijzende rechter alle feiten en omstandigheden van de zaak in aanmerking te nemen, met inbegrip van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan ná de transactie waarvan wordt gesteld dat zij misbruik oplevert (arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 286 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
56 |
Het staat dus aan de verwijzende rechter om, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde bewijsregels en voor zover de doeltreffendheid van het Unierecht daardoor niet wordt aangetast, na te gaan of in het hoofdgeding de in punt 54 van dit arrest uiteengezette bestanddelen van misbruik van recht zijn verenigd. In zijn prejudiciële beslissing kan het Hof echter in voorkomend geval preciseringen geven om de nationale rechter bij zijn uitlegging te leiden (arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 287 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
57 |
Wat in dit verband ten eerste de vraag betreft of in casu het door richtlijn 2009/103 nagestreefde doel wordt bereikt, moet worden opgemerkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 67 en 68 van zijn conclusie in wezen heeft aangegeven, dat, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, de doelstelling van bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen lijkt te worden bereikt, aangezien PQ een slachtoffer van het betrokken ongeval is dat schadevergoeding verlangt. |
58 |
Wat ten tweede het subjectieve element betreft, namelijk de bedoeling om een door de Unieregeling toegekend voordeel te verkrijgen door kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder dit voordeel kan worden verkregen, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de onjuiste verklaring waarover het in het hoofdgeding gaat, tot doel had te voorkomen dat TN een verzekeringsovereenkomst moest sluiten, gelet op zijn eerdere veroordeling wegens rijden onder invloed van alcohol. Daarom heeft PQ die onjuiste verklaring afgelegd om het voertuig van TN te kunnen verzekeren en daarbij zelfs in aanmerking te komen voor een gunstiger verzekeringspremie dan die welke zou zijn verschuldigd indien de verzekeraar bekend zou zijn geweest met de identiteit van de gebruikelijke bestuurder van dat voertuig. |
59 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 77 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, blijkt dienaangaande niet, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, dat PQ onjuiste verklaringen heeft afgelegd met als voornaamste doel zich op de artikelen 3 en 13 van richtlijn 2009/103 te beroepen en een nationale bepaling inzake de wettelijke voorwaarden voor nietigheid van een verzekeringsovereenkomst te omzeilen. |
60 |
Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, blijkt in die omstandigheden niet dat er in casu sprake is van de in punt 54 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte bestanddelen van misbruik. |
61 |
Voor zover PQ het beginsel van het verbod van rechtsmisbruik niet heeft geschonden, moet dan ook worden geoordeeld dat de nietigheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen, als gevolg van een door hem bij het sluiten van die overeenkomst afgegeven onjuiste verklaring, niet aan hem kan worden tegengeworpen. |
62 |
Wat in de tweede plaats de mogelijkheid voor de verzekeraar betreft om in een dergelijk geval terugbetaling van PQ te verkrijgen van alle bedragen die hij ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst aan hem heeft betaald, door beroep tegen hem in te stellen dat is gebaseerd op de opzettelijke fout die deze laatste heeft begaan bij het sluiten van die overeenkomst, moet worden opgemerkt dat de wettelijke voorwaarden voor de geldigheid van een verzekeringsovereenkomst en de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de verzekeringnemer wegens onjuiste verklaringen bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst niet door het Unierecht, maar door het recht van de lidstaten worden beheerst (zie in die zin arrest van 20 juli 2017, Fidelidade-Companhia de Seguros, C‑287/16, EU:C:2017:575, punt 31). |
63 |
In deze context volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied het Unierecht in acht dienen te nemen en dat de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer, richtlijn 2009/103 haar nuttige werking niet mogen ontnemen (zie naar analogie arrest van 20 juli 2017, Fidelidade-Companhia de Seguros, C‑287/16, EU:C:2017:575, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
64 |
Het Hof heeft meermaals geoordeeld dat de Unierechtelijke bepalingen met betrekking tot de verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen, willen deze bepalingen nuttige werking hebben, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale regelingen die deze nuttige werking ondermijnen doordat het recht van het slachtoffer om te worden vergoed door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, ambtshalve wordt uitgesloten of op onevenredige wijze wordt beperkt en er als gevolg daarvan afbreuk wordt gedaan aan de door de Uniewetgever voortdurend nagestreefde en versterkte doelstelling om slachtoffers van door voertuigen veroorzaakte ongevallen te beschermen (arrest van 10 juni 2021, Van Ameyde España, C‑923/19, EU:C:2021:475, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
65 |
Zoals de advocaat-generaal in de punten 105 en 110 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, moet in die omstandigheden worden geoordeeld dat een nationale regeling op grond waarvan de verzekeraar in omstandigheden als die van het hoofdgeding en bij wege van een beroep dat is gericht tegen het „inzittende slachtoffer” – die tevens de verzekeringnemer is en degene die bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst de onjuiste verklaring heeft afgelegd – terugbetaling kan verkrijgen van „alle” bedragen die ter uitvoering van die overeenkomst aan dat „inzittende slachtoffer” zijn betaald, die persoon definitief en op onevenredige wijze de bescherming kan ontnemen die richtlijn 2009/103 aan slachtoffers van dergelijke ongevallen verleent en bijgevolg afbreuk doet aan het recht van die persoon op schadeloosstelling door de verplichte motorrijtuigenverzekering. |
66 |
Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 3, eerste alinea, en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2009/103 aldus moeten worden uitgelegd dat, tenzij de verwijzende rechter vaststelt dat er sprake is van rechtsmisbruik, zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, ten eerste, aan de inzittende van een bij een verkeersongeval betrokken voertuig, die het slachtoffer is van dat ongeval maar die tevens de verzekeringnemer is, de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van een onjuiste verklaring van die verzekeringnemer bij het sluiten van die overeenkomst aangaande de identiteit van de gebruikelijke bestuurder van het betrokken voertuig kan worden tegengeworpen en, ten tweede, indien een dergelijke nietigheid inderdaad niet kan worden tegengeworpen aan dat „inzittende slachtoffer”, de verzekeraar terugbetaling kan verkrijgen van alle bedragen die hij ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst aan die inzittende heeft betaald door beroep tegen hem in te stellen op grond van de opzettelijke fout die hij heeft begaan bij het sluiten van die overeenkomst, aangezien een dergelijke terugbetaling ertoe zou leiden dat aan de bepalingen van die richtlijn elk nuttig effect wordt ontnomen doordat het door het slachtoffer aan de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven ontleende recht op schadevergoeding onevenredig wordt beperkt. |
Kosten
67 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: |
Artikel 3, eerste alinea, en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid |
moeten aldus worden uitgelegd dat, |
tenzij de verwijzende rechter vaststelt dat er sprake is van rechtsmisbruik, zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, ten eerste, aan de inzittende van een bij een verkeersongeval betrokken voertuig, die het slachtoffer is van dat ongeval maar die tevens de verzekeringnemer is, de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van een onjuiste verklaring van die verzekeringnemer bij het sluiten van die overeenkomst aangaande de identiteit van de gebruikelijke bestuurder van het betrokken voertuig kan worden tegengeworpen en, ten tweede, indien een dergelijke nietigheid inderdaad niet kan worden tegengeworpen aan dat „inzittende slachtoffer”, de verzekeraar terugbetaling kan verkrijgen van alle bedragen die hij ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst aan die inzittende heeft betaald door beroep tegen hem in te stellen op grond van de opzettelijke fout die hij heeft begaan bij het sluiten van die overeenkomst, aangezien een dergelijke terugbetaling ertoe zou leiden dat aan de bepalingen van die richtlijn elk nuttig effect wordt ontnomen doordat het door het slachtoffer aan de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven ontleende recht op schadevergoeding onevenredig wordt beperkt. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.