ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)
25 mei 2023 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Voedselveiligheid – Nieuwe voedingsmiddelen – Verordening (EU) 2015/2283 – Meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte – Ontkiemen van boekweitzaad in een nutriëntoplossing die spermidine bevat”
In zaak C‑141/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz (rechter in eerste aanleg voor burgerlijke zaken Graz, Oostenrijk) bij beslissing van 17 februari 2022, ingekomen bij het Hof op 28 februari 2022, in de procedure
TLL The Longevity Labs GmbH
tegen
Optimize Health Solutions mi GmbH,
BM,
wijst
HET HOF (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: L. Arastey Sahún, kamerpresident, F. Biltgen en J. Passer (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
TLL The Longevity Labs GmbH, vertegenwoordigd door J. Hütthaler-Brandauer, Rechtsanwalt, |
– |
Optimize Health Solutions mi GmbH, vertegenwoordigd door M. Kasper, Rechtsanwalt, |
– |
BM, vertegenwoordigd door M. Grube en M. Kasper, Rechtsanwälte, |
– |
de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Konsta en E. Leftheriotou als gemachtigden, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en B. Rous Demiri als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 januari 2023,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 2, onder a), iv) en vii), van verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (PB 2015, L 327, blz. 1), en van artikel 2, onder c), van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds TLL The Longevity Labs GmbH (hierna: „TLL”) en anderzijds Optimize Health Solutions mi GmbH (hierna: „Optimize Health”) en haar zaakvoerder, BM, betreffende vermeende daden van oneerlijke mededinging. |
Toepasselijke bepalingen
Verordening nr. 178/2002
3 |
Artikel 2 van verordening nr. 178/2002, met als opschrift „Definitie van ,levensmiddel’”, luidt als volgt: „In deze verordening wordt verstaan onder ,levensmiddel’ (of ,voedingsmiddel’): alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd. Dit begrip omvat tevens drank, kauwgom alsmede iedere stof, daaronder begrepen water, die opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd. […] Onder deze definitie vallen niet: […] c) planten vóór de oogst; […]” |
Verordening 2015/2283
4 |
Artikel 3, lid 2, van verordening 2015/2283, met als opschrift „Definities”, luidt als volgt: „2. Daarnaast gelden de volgende definities:
[…]” |
5 |
Artikel 6 van deze verordening, met als opschrift „Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen”, bepaalt: „1. Overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 stelt de Commissie een Unielijst op van nieuwe voedingsmiddelen die in de Unie in de handel mogen worden gebracht (‚de Unielijst’) en werkt die lijst bij. 2. Alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, mogen als zodanig in de Unie in de handel worden gebracht of in of op levensmiddelen worden gebruikt, overeenkomstig de in die lijst gestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
6 |
TLL en Optimize Health zijn concurrerende ondernemingen die voedingssupplementen verkopen. Optimize Health produceert een voedingssupplement dat meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte bevat (hierna: „litigieus product”). Spermidine is een biogeen polyamine dat in verschillende concentraties voorkomt in de cellen van alle organismen. Het litigieuze product is niet overeenkomstig verordening 2015/2283 door de Europese Commissie toegelaten als nieuw voedingsmiddel. De productie ervan is het resultaat van een procedé waarbij boekweitzaden worden ontkiemd in een oplossing die synthetische spermidine bevat. Na het oogsten worden de kiemen gewassen met water, gedroogd en vermalen tot meel, volgens een procedé waarbij er niet meer kiemen worden geproduceerd dan er zaden worden gebruikt. |
7 |
TLL produceert voedingsmiddelen met een hoog spermidinegehalte volgens een ander procedé, waarbij de spermidine uit niet-ontkiemde tarwekorrels wordt geëxtraheerd. TLL heeft zich tot de verwijzende rechter gewend met het verzoek Optimize Health te verbieden om het litigieuze product te verdelen. Volgens TLL gaat het om een „nieuw voedingsmiddel” dat krachtens artikel 6, lid 2, van verordening 2015/2283 moet worden toegelaten en opgenomen in de Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen. Volgens TLL heeft Optimize Health, door het litigieuze product in de handel te brengen zonder toelating en zonder dat het is opgenomen in de Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen, zich schuldig gemaakt aan daden van oneerlijke mededinging. |
8 |
Optimize Health brengt hier in essentie tegen in dat het litigieuze product geen nieuw voedingsmiddel is. Eerst en vooral is ontkieming een stadium van de primaire productie in de zin van verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB 2004, L 139, blz. 1). Verder is verordening 2015/2283 niet van toepassing aangezien een plant vóór de oogst volgens artikel 2 van verordening nr. 178/2002 geen voedingsmiddel is. Ten slotte is spermidine al langer dan 25 jaar in de Unie verkrijgbaar. |
9 |
Daarop heeft het Landesgericht für Zivilrechtssachen Graz (rechter in eerste aanleg voor burgerlijke zaken Graz, Oostenrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Verzoeken tot heropening van de mondelinge behandeling
10 |
Bij brieven, neergelegd ter griffie van het Hof op 23 en 29 maart 2023, hebben respectievelijk Optimize Health en BM verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, waarbij zij in essentie hebben aangevoerd dat er nieuwe relevante feiten aan het licht zijn gekomen ten gevolge van een beslissing van het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Burgenland, Neder-Oostenrijk en Wenen, Oostenrijk) van 14 maart 2023. Daarin zet deze rechterlijke instantie in verband met meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte uiteen dat TLL een raadplegingsprocedure heeft opgestart voor een vergelijkbaar maar fictief product, zodat die procedure compleet verzonnen is. De Commissie en de Griekse regering hebben zich in hun schriftelijk opmerkingen echter op die procedure gebaseerd en de advocaat-generaal heeft in zijn conclusie melding gemaakt van een kennisgeving van de Republiek Oostenrijk aan de Commissie betreffende diezelfde procedure. |
11 |
Bij brief, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 april 2023, heeft Optimize Health opnieuw verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering, waarbij zij in essentie heeft aangevoerd dat er nieuwe relevante feiten aan het licht zijn gekomen naar aanleiding van een beschikking van het Oberlandesgericht Wien van 30 maart 2023, waarin deze rechterlijke instantie met betrekking tot een product dat nagenoeg identiek is aan het litigieuze product heeft geoordeeld dat dit niet kan worden beschouwd als een nieuw voedingsmiddel. |
12 |
Wat de kennisgeving van de Republiek Oostenrijk aan de Commissie betreft, moet worden geconstateerd dat – zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie heeft opgemerkt – deze niet van invloed kan zijn op het resultaat van de prejudiciële verwijzing aangezien de verwijzende rechter daar bij het indienen van zijn verzoek geen rekening mee heeft kunnen houden. |
13 |
Voorts zij eraan herinnerd dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (arrest van 31 januari 2023, Puig Gordi e.a., C‑158/21, EU:C:2023:57, punt 37). |
14 |
Het klopt dat het Hof krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering, de advocaat-generaal gehoord, in elke stand van het geding de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer de zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen. |
15 |
Na de advocaat-generaal te hebben gehoord, is het Hof echter van oordeel dat uit de ingediende verzoeken tot heropening van de mondelinge behandeling geen nieuwe feiten blijken die van invloed kunnen zijn op de beslissing die het in de onderhavige zaak moet geven, en dat het over alle gegevens beschikt die het nodig heeft om de gestelde vragen te beantwoorden. |
16 |
Er hoeft dan ook geen heropening van de mondelinge behandeling te worden gelast. |
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
17 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283 aldus moet worden uitgelegd dat een voedingsmiddel zoals meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte, dat vóór 15 mei 1997 binnen de Unie niet in significante mate voor menselijke voeding werd gebruikt, een „nieuw voedingsmiddel” in de zin van deze bepaling vormt. |
18 |
Er dient op te worden gewezen dat uit artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283 volgt dat alle voedingsmiddelen die vóór 15 mei 1997 binnen de Unie niet in significante mate voor menselijke voeding werden gebruikt, in principe „nieuwe voedingsmiddelen” in de zin van deze verordening zijn indien ze „bestaan uit, geïsoleerd zijn uit of geproduceerd zijn uit planten of delen van planten”. Deze bepaling voorziet evenwel in een uitzondering op dit beginsel volgens welke dergelijke voedingsmiddelen die bestaan uit of geproduceerd zijn uit planten niet als „nieuw voedingsmiddel” worden aangemerkt indien voldaan is aan twee cumulatieve voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de betrokken voedingsmiddelen „binnen de Unie een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel [hebben]”. De tweede voorwaarde is dat deze voedingsmiddelen „bestaan uit, geïsoleerd zijn uit of geproduceerd zijn uit een plant of een ras van dezelfde soort verkregen door middel van:
|
19 |
In de onderhavige zaak blijkt in essentie uit de verwijzingsbeslissing dat het litigieuze product, dat vóór 15 mei 1997 binnen de Unie niet in significante mate voor menselijke voeding werd gebruikt, meel met een verhoogd spermidinegehalte is dat wordt verkregen uit een „plant” in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283, namelijk boekweit. Om dat meel te fabriceren worden de kiemen van deze plant gedroogd en vermalen. In het licht van deze elementen en onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter zou het litigieuze product in principe dan ook moeten worden aangemerkt als een „nieuw voedingsmiddel” in de zin van deze bepaling. |
20 |
Er dient evenwel te worden onderzocht of de uitzondering waarin deze bepaling voorziet, die de mogelijkheid biedt om een voedingsmiddel van het begrip „nieuw voedingsmiddel” uit te sluiten indien de twee in punt 18 van dit arrest geciteerde cumulatieve voorwaarden zijn vervuld, van toepassing is op een product als het litigieuze product. |
21 |
Wat de eerste van deze voorwaarden betreft, volgens welke het product „binnen de Unie een geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel” moet hebben, dient te worden vastgesteld dat verordening 2015/2283 niet bepaalt wat deze voorwaarde inhoudt. Artikel 3, lid 2, onder b), van deze verordening preciseert echter dat er sprake is van een „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land” wanneer „de veiligheid van het levensmiddel is bevestigd door gegevens over de samenstelling en door de ervaring van het voortgezette gebruik gedurende ten minste 25 jaar voor het gebruikelijke voedingspatroon van een significant aantal mensen in ten minste één derde land”. |
22 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan het in artikel 3, lid 2, onder b), van die verordening bedoelde begrip „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel in een derde land” worden geëxtrapoleerd naar het begrip „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel binnen de Unie” in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), iv), van dezelfde verordening. Niets wijst er immers op dat het begrip „geschiedenis van veilig gebruik als levensmiddel” anders moet worden opgevat naargelang het wordt gebruikt onder verwijzing naar een derde land in het kader van artikel 3, lid 2, onder b), van verordening 2015/2283, dan wel naar een land van de Unie in het kader van artikel 3, lid 2, onder a), iv), van deze verordening. |
23 |
Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter blijkt in casu niet dat het veilige gebruik van het litigieuze product is bevestigd door gegevens over de samenstelling en door de ervaring van het voortgezette gebruik gedurende ten minste 25 jaar voor het gebruikelijke voedingspatroon van een significant aantal mensen in ten minste één land van de Unie. Het litigieuze product lijkt dan ook niet te voldoen aan de eerste van de twee cumulatieve voorwaarden om niet overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283 te worden aangemerkt als een nieuw voedingsmiddel. |
24 |
Gelet op het feit dat voornoemde voorwaarden cumulatief zijn en gezien de vaststelling in het vorige punt hoeft de verwijzende rechter de tweede voorwaarde in principe niet te onderzoeken. |
25 |
Voor het geval de verwijzende rechter tot de conclusie zou komen dat het litigieuze product aan de eerste voorwaarde voldoet, dient er evenwel aan te worden herinnerd dat de tweede voorwaarde vereist dat de betrokken voedingsmiddelen bestaan uit, of geproduceerd zijn uit een plant door middel van vermeerderingsmethoden die vóór 15 mei 1997 in de Unie voor de levensmiddelenproductie werden gebruikt, of vóór die datum niet daartoe werden gebruikt, in welk geval tevens is vereist is dat deze methoden geen „significante veranderingen in de samenstelling of de structuur van de levensmiddelen veroorzaken die hun voedingswaarde, de wijze waarop zij worden gemetaboliseerd of hun gehalte aan ongewenste stoffen beïnvloeden”. |
26 |
Zoals de advocaat-generaal in essentie heeft opgemerkt in punt 36 van zijn conclusie, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen vermeerderingsmethoden die erop zijn gericht nieuwe planten te produceren door middel van reproductie en procedés die het volledige productieproces van een voedingsmiddel omvatten. |
27 |
Volgens de informatie in de aan het Hof overgelegde stukken is het gebruik van een waterige oplossing met spermidine voor de teelt van boekweitkiemen echter geen methode voor de vermenigvuldiging van de plant in de zin van het vorige punt en artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283, maar een procedé voor het verrijken van de kiemen ervan om een hoog spermidinegehalte te bereiken. In die situatie, die door de verwijzende rechter dient te worden geverifieerd, is een dergelijk productieprocedé niet relevant voor het onderzoek van de tweede cumulatieve voorwaarde. |
28 |
Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening 2015/2283 aldus moet worden uitgelegd dat een voedingsmiddel zoals meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte dat vóór 15 mei 1997 binnen de Unie niet in significante mate voor menselijke voeding werd gebruikt een „nieuw voedingsmiddel” in de zin van deze bepaling is aangezien 1) het wordt verkregen uit een plant, 2) niet blijkt dat het veilige gebruik ervan is bevestigd door gegevens over de samenstelling en door de ervaring van het voortgezette gebruik gedurende ten minste 25 jaar voor het gebruikelijke voedingspatroon van een significant aantal mensen in ten minste één land van de Unie, en 3) het in ieder geval niet wordt verkregen door middel van een vermeerderingsmethode in de zin van die bepaling. |
Tweede tot en met vijfde vraag
29 |
Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeven de tweede tot en met de vijfde vraag niet te worden beantwoord. |
Kosten
30 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht: |
Artikel 3, lid 2, onder a), iv), van verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie, |
moet aldus worden uitgelegd dat |
een voedingsmiddel zoals meel van boekweitkiemen met een hoog spermidinegehalte dat vóór 15 mei 1997 binnen de Europese Unie niet in significante mate voor menselijke voeding werd gebruikt een „nieuw voedingsmiddel” in de zin van deze bepaling is aangezien 1) het wordt verkregen uit een plant, 2) niet blijkt dat het veilige gebruik ervan is bevestigd door gegevens over de samenstelling en door de ervaring van het voortgezette gebruik gedurende ten minste 25 jaar voor het gebruikelijke voedingspatroon van een significant aantal mensen in ten minste één land van de Unie, en 3) het in ieder geval niet wordt verkregen door middel van een vermeerderingsmethode in de zin van die bepaling. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.