4.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 401/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 2 juli 2021 — DELID EOOD/Izpalnitelen direktor na Darzhaven fond “Zemedelie”

(Zaak C-409/21)

(2021/C 401/04)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot cassatie: DELID EOOD

Verweerder in cassatie: Izpalnitelen direktor na Darzhaven fond “Zemedelie”

Prejudiciële vragen

1)

Is het verenigbaar met artikel 17 van verordening nr. 1305/2013 (1) dat een nationale regeling zoals artikel 26 van Naredba nr. 9/2015, waarin een subsidiabiliteitsvereiste is vastgesteld voor aanvragers die steun aanvragen in het kader van submaatregel 4.1 “Investeringen in landbouwbedrijven” van de maatregel “Investeringen in materiële activa” van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014-2020, vereist dat een certificaat van registratie van een veehouderijbedrijf op naam van de aanvrager wordt overgelegd als bewijs van de uitoefening van een veehouderijactiviteit voorafgaand aan de steunaanvraag in een door de aanvrager georganiseerd bedrijf in de zin van artikel 4 van verordening nr. 1307/2013 (2), of is het voor de toepassing van de verordening voldoende dat de eigenaar van het landbouwbedrijf aantoont dat hij bezig is met het verkrijgen van de vereiste registratie van een veehouderijbedrijf op zijn naam?

2)

Moet een vereiste in een nationale bepaling, zoals artikel 8, lid 1, punt 2, van Naredba nr. 9 van 21 maart 2015 betreffende de toepassing van submaatregel 4.1 “Investeringen in landbouwbedrijven” van maatregel 4 “Investeringen in materiële activa” van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014-2020, op grond waarvan aanvragers moeten aantonen dat zij op het moment van de steunaanvraag beschikken over een minimale standaardopbrengst van het betreffende landbouwbedrijf, die niet lager mag zijn dan het equivalent in leva (BGN) van 8 000 EUR, verenigbaar worden geacht met de doelstelling van de steun in het kader van de maatregel “Investeringen in materiële activa” op grond van artikel 17 van verordening nr. 1305/201[3], met de prioriteiten van de Unie op het gebied van plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 5 van verordening nr. 1305/2013 en met het begrip standaardopbrengst van een bedrijf in de zin van de ingetrokken verordening nr. 1242/2008 (3) van de Commissie van 8 december 2008 houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moet er dan van worden uitgegaan dat de nieuw geregistreerde eigenaren van landbouwbedrijven op het moment van de steunaanvraag in het kader van de maatregel “Investeringen in materiële activa” moeten worden uitgesloten van financiële steun op grond van verordening nr. 1306/2013 (4)?


(1)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487).

(2)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608).

(3)  Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven (PB 2008, L 335, blz. 3).

(4)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).