ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
18 mei 2022 ( *1 )
„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Beoordelingsfout – Evenredigheid – Eigendomsrecht – Recht om een economische activiteit uit te oefenen – Misbruik van bevoegdheid – Motiveringsplicht – Rechten van de verdediging – Recht op een eerlijk proces – Vaststelling van de criteria voor de plaatsing op een lijst”
In zaak T‑296/20,
Amer Foz, wonende te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), vertegenwoordigd door L. Cloquet, advocaat,
verzoeker,
tegen
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door T. Haas en M. Bishop als gemachtigden,
verweerder,
wijst
HET GERECHT (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: S. Gervasoni, president, L. Madise en J. Martín y Pérez de Nanclares (rapporteur), rechters,
griffier: M. Zwozdziak-Carbonne, administrateur,
gezien de stukken, met name:
– |
het op 12 mei 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift, |
– |
de op 13 augustus 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde eerste memorie tot aanpassing, |
– |
het op 8 oktober 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde verweerschrift met de opmerkingen over de eerste memorie tot aanpassing, |
– |
de op 27 november 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde repliek, |
– |
de op 3 februari 2021 ter griffie van het Gerecht neergelegde dupliek, |
– |
de op 9 augustus 2021 ter griffie van het Gerecht neergelegde tweede memorie tot aanpassing, |
– |
de op 28 september 2021 ter griffie van het Gerecht ingediende opmerkingen over de tweede memorie tot aanpassing, |
na de terechtzitting op 2 december 2021,
het navolgende
Arrest ( 1 )
1 |
Met zijn op artikel 263 VWEU gebaseerde beroep verzoekt Amer Foz om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2020/212 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 43 I, blz. 6), uitvoeringsverordening (EU) 2020/211 van de Raad van 17 februari 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 43 I, blz. 1), besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 168, blz. 66), uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 168, blz. 1), besluit (GBVB) 2021/855 van de Raad van 27 mei 2021 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2021, L 188, blz. 90), en uitvoeringsverordening (EU) 2021/848 van de Raad van 27 mei 2021 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2021, L 188, blz. 18), voor zover die handelingen zijn naam op de lijsten in de bijlage daarbij hebben geplaatst en gehandhaafd. |
Voorgeschiedenis van het geding en feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan
[omissis]
12 |
Bij uitvoeringsbesluit 2020/212 en uitvoeringsverordening 2020/211 (hierna samen: „oorspronkelijke handelingen”) is verzoekers naam toegevoegd aan regel 291 van de lijst in afdeling A (Personen) van bijlage I bij besluit 2013/255 en aan regel 291 van de lijst in afdeling A (Personen) van bijlage II bij verordening nr. 36/2012 (hierna samen: „betrokken lijsten”). |
13 |
Ten eerste vermelden de „identificatiegegevens” op de betrokken lijsten dat verzoeker van het mannelijk geslacht is, met name de Syrische nationaliteit heeft en op 11 maart 1976 is geboren. Bovendien worden zijn functies daarin omschreven als die van „algemeen directeur van ASM International General Trading LLC”. Ten slotte worden „Samer Foz; Aman Holding [(Aman Dimashq JSC)]” en „ASM International General Trading LLC” daarin vermeld als de „verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden” van verzoeker. |
14 |
Ten tweede luiden de gronden voor plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten als volgt: „Vooraanstaand zakenman met persoonlijke en familiale zakelijke belangen en activiteiten in meerdere sectoren van de Syrische economie, onder meer via de Aman Holding (voorheen bekend als de Aman Group). Mede via de Aman Holding profiteert hij financieel van de toegang tot commerciële mogelijkheden en steunt hij het [Bashar Al-Assad]-regime, onder meer via de door het regime gesteunde ontwikkeling van Marota City. Sedert 2012 is hij ook algemeen directeur van ASM International [General] Trading LLC. Hij is ook verbonden met zijn broer Samer Foz, die in januari 2019 door de [Europese Unie] op de lijst is geplaatst als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en omdat hij steun verleent aan en profiteert van het regime.” [omissis] |
18 |
Op 28 mei 2020 heeft de Raad besluit 2020/719, waarbij de toepassing van besluit 2013/255 is verlengd tot en met 1 juni 2021, en uitvoeringsverordening 2020/716 (hierna samen: „handhavingshandelingen van 2020”) vastgesteld. Verzoekers naam is in regel 291 van de betrokken lijsten gehandhaafd op dezelfde gronden als in de oorspronkelijke handelingen (hierna: „gronden van 2020”). [omissis] |
23 |
Op 27 mei 2021 heeft de Raad besluit 2021/855, waarbij de toepassing van besluit 2013/255 is verlengd tot en met 1 juni 2022, en uitvoeringsverordening 2021/848 (hierna samen: „handhavingshandelingen van 2021”) vastgesteld. Verzoekers naam is in regel 291 van de betrokken lijsten gehandhaafd. De Raad heeft ter rechtvaardiging van de vaststelling van de beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker verwezen naar andere gronden dan die welke in de oorspronkelijke handelingen en in de handhavingshandelingen van 2020 waren vermeld (hierna: „gronden van 2021”). |
24 |
Wat ten eerste de op de betrokken lijsten geplaatste „identificatiegegevens” betreft, nemen de handhavingshandelingen van 2021 de in punt 13 hierboven vermelde gegevens over. Voorts worden verzoekers functies voortaan omschreven als „Stichter van District 6 Company; Vennoot-oprichter van Easy life Company”, is de vermelding „ASM International General Trading LLC” geschrapt en is de vermelding „vicevoorzitter van Asas Steel Company” toegevoegd aan de „verwanten/zakenpartners/entiteiten of partners/banden” van verzoeker. |
25 |
Ten tweede zijn de gronden van 2021 als volgt geformuleerd: „Vooraanstaand zakenman met persoonlijke en familiale zakelijke belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij profiteert financieel van de toegang tot commerciële opportuniteiten en steunt het Syrische regime. Tussen 2012 en 2019 was hij algemeen directeur van ASM International [General] Trading LLC. Hij heeft ook banden met zijn broer Samer Foz, die in januari 2019 door de Raad op de lijst is geplaatst als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en omdat hij steun verleent aan en profiteert van het regime. Samen met zijn broer voert hij een aantal commerciële projecten uit, met name in het gebied Adra al-Ummaliyya [(voorstedelijk gebied van Damascus, Syrië)]. Het gaat daarbij om een fabriek die kabels en kabelaccessoires produceert en een project voor de productie van elektriciteit met zonne-energie. Zij hebben namens het [Bashar Al-Assad]-regime ook diverse activiteiten met [de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL), Da’esh] ondernomen, waaronder de levering van wapens en munitie in ruil voor tarwe en olie.” [omissis] |
Conclusies van partijen
28 |
Verzoeker verzoekt het Gerecht:
|
29 |
De Raad verzoekt het Gerecht:
|
30 |
De formulering van het derde onderdeel van de vordering van de Raad in punt 29 hierboven, waarin een schrijffout in de opmerkingen van de Raad over de tweede memorie tot aanpassing is rechtgezet, is ter terechtzitting door de Raad aanvaard, waarvan akte is genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. |
In rechte
[omissis]
Eerste middel: onjuiste beoordeling
Overwegingen vooraf
[omissis]
79 |
In essentie betoogt verzoeker ten eerste dat de Raad zelf heeft erkend dat hij geen zakenman is „die in Syrië actief is” in de zin van artikel 27, lid 2, onder a), en artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836. Ten tweede betwist hij een „zakenman met persoonlijke en familiale zakelijke belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie” te zijn. Ten derde stelt hij dat hij niet kan worden beschouwd als een „vooraanstaand” zakenman. Ten vierde betoogt hij geen banden te hebben met het Bashar Al-Assad-regime, geen invloed op dit regime uit te oefenen en geen risico te vormen op omzeiling van de sancties tegen het regime. Ten vijfde stelt hij dat hij niet meer betrokken is bij ASM International General Trading, aangezien deze vennootschap is geliquideerd en ontbonden. Ten zesde is hij van mening dat hij geen banden heeft met of betrokken is bij in Syrië gevestigde ondernemingen en evenmin betrokken is bij Aman Holding JSC. Ten zevende voert hij aan dat hij beroepshalve geen banden heeft met Samer Foz. Ten achtste stelt hij dat het feit dat hij verwant is aan Samer Foz niet afdoet aan het feit dat er geen enkele band bestaat tussen hem en het Bashar Al-Assad-regime, aangezien Samer Foz zelf geen banden met dat regime heeft en de plaatsing van zijn eigen naam op de betrokken lijsten voor het Gerecht betwist. Ten negende stelt hij dat hij niet betrokken was bij het project Marota City, zodat hij geen onteigende grond van door het conflict in Syrië ontheemde personen heeft kunnen ontwikkelen waardoor die personen niet naar hun huizen konden terugkeren. Ten tiende werd dit project niet door het Syrische regime gesteund. |
80 |
De Raad betwist verzoekers argumenten. |
Vaststelling van de elementen van de gronden voor plaatsing in verband met elk van de criteria voor plaatsing op een lijst
81 |
Zoals in punt 46 hierboven is vermeld, moet uit de gronden van 2020 en 2021 worden afgeleid dat verzoekers naam op de betrokken lijsten is geplaatst en gehandhaafd op basis van drie criteria, te weten dat van de vooraanstaande zakenman die in Syrië actief is, dat van de banden met het Syrische regime en dat van de band met een persoon of entiteit op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn. Om te beoordelen of de toepassing van deze criteria in casu gegrond is, moeten vooraf de feitelijke elementen worden vastgesteld van de gronden voor plaatsing op de lijst die onder elk van de criteria vallen. |
82 |
In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat niet kan worden uitgesloten dat voor een bepaalde persoon meerdere redenen voor plaatsing op de lijst elkaar in zekere mate overlappen, in die zin dat een persoon kan worden aangemerkt als een vooraanstaande zakenvrouw of ‑man die in Syrië actief is, en kan worden geacht bij de uitoefening van haar of zijn activiteiten baat te hebben bij het Syrische regime of dat regime te steunen door middel van diezelfde activiteiten. Dit komt precies tot uiting in het feit dat, zoals in overweging 6 van besluit 2015/1836 is uiteengezet, de nauwe banden van deze categorie personen met en de steun ervan aan dat regime, een van de redenen is waarom de Raad heeft besloten deze categorie in te voeren. Zelfs in deze hypothese gaat het echter om verschillende criteria (arrest van 23 september 2020, Kaddour/Raad, T‑510/18, EU:T:2020:436, punt 77). |
83 |
Wanneer de Raad besluit de naam van een persoon op de lijst op te nemen omdat die persoon een vooraanstaande zakenvrouw of -man is die in Syrië actief is, hoeft hij bij de gronden voor de plaatsing van die persoon op de lijst niet te specificeren dat deze baat heeft bij het Syrische regime of steun eraan verleent. Doet hij dit wel, dan betekent dit dat hij voornemens is om ook het criterium van artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, op die persoon toe te passen. Deze uitlegging is de beste manier om de nuttige werking van elk van de leden 1 en 2 van de artikelen 27 en 28 van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, te waarborgen en de op een lijst geplaatste personen in staat te stellen nauwkeurig te bepalen op basis van welke criteria hun naam op de betrokken lijsten is opgenomen of gehandhaafd (arrest van 23 september 2020, Kaddour/Raad, T‑510/18, EU:T:2020:436, punt 79). |
84 |
De vaststelling in punt 82 hierboven geldt naar analogie voor het criterium van de band met een persoon of entiteit waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn. Een persoon kan immers worden aangemerkt als een vooraanstaande zakenvrouw of -man die in Syrië actief is en worden geacht, mede door zakelijke banden, via diezelfde activiteiten verbonden te zijn met een andere persoon op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn (zie in die zin arrest van 31 mei 2018, Kaddour/Raad, T‑461/16, EU:T:2018:316, punt 127). Evenzo kan deze persoon verbonden zijn met het Syrische regime, en tegelijkertijd, om dezelfde redenen, banden hebben met een persoon op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn. [omissis] |
Band tussen verzoeker en een persoon of entiteit waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn
– Draagwijdte van het criterium voor plaatsing op een lijst
113 |
Uit de in de punten 14 en 25 hierboven in herinnering gebrachte gronden van 2020 en 2021 blijkt in essentie dat verzoekers naam op de betrokken lijsten is geplaatst en gehandhaafd, met name wegens zijn familiale zakelijke belangen en zijn band met zijn broer, Samer Foz, die sinds januari 2019 op die lijsten staat. |
114 |
In de eerste plaats stelt verzoeker dat zijn broer, Samer Foz, de plaatsing en de handhaving van diens naam op de betrokken lijsten in het kader van het onder zaaknummer T‑258/19 ingeschreven beroep betwist. Bovendien heeft Samer Foz een onder zaaknummer T‑481/21 ingeschreven beroep ingesteld tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van 2021, voor zover deze hem betreffen. |
115 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de toetsing door het Gerecht in de onderhavige zaak enkel betrekking kan hebben op de gegrondheid van de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten en dus niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van de besluiten waarbij de Raad de naam van zijn broer, Samer Foz, op die lijsten heeft geplaatst (zie in die zin arrest van 11 mei 2017, Barqawi/Raad, T‑303/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:328, punt 42). In casu is de naam van Samer Foz op deze lijsten geplaatst en gehandhaafd bij uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255 (PB 2019, L 18 I, blz. 13), besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB 2019, L 132, blz. 36), en besluiten 2020/719 en 2021/855 alsmede bij uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2019, L 18 I, blz. 4), uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 van de Raad van 17 mei 2019 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2019, L 132, blz. 1), en uitvoeringsverordeningen 2020/716 en 2021/848. Hij is met name op de lijst geplaatst omdat hij een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is en banden met het Syrische regime heeft. |
116 |
Wat uitvoeringsbesluit 2019/87, besluiten 2019/806 en 2020/719 en uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716 betreft, blijkt hoe dan ook uit het arrest van 24 november 2021, Foz/Raad (T‑258/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:820, punt 154), dat Samer Foz voor het Gerecht niet heeft aangetoond dat deze handelingen, waarbij zijn naam op de betrokken lijsten was geplaatst en gehandhaafd, nietig moesten worden verklaard. Wat voorts de handhavingshandelingen van 2021 betreft, houdt het vermoeden van rechtsgeldigheid van handelingen van de instellingen van de Unie volgens vaste rechtspraak in dat deze handelingen rechtsgevolgen in het leven roepen zolang zij niet zijn ingetrokken, in het kader van een beroep tot nietigverklaring nietig zijn verklaard of ten gevolge van een prejudiciële verwijzing of een exceptie van onwettigheid ongeldig zijn verklaard (zie in die zin arrest van 21 december 2011, People’s Mojahedin Organization of Iran, C‑27/09 P, EU:C:2011:853, punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien zijn de gevolgen van de handhavingshandelingen van 2021 ten aanzien van Samer Foz niet geschorst ten gevolge van een verzoek om voorlopige maatregelen. Alle handelingen waarbij de naam van Samer Foz op die lijsten is geplaatst en gehandhaafd roepen bijgevolg nog steeds rechtsgevolgen in het leven. |
117 |
In de tweede plaats betoogt verzoeker, in antwoord op een door het Gerecht vastgestelde maatregel tot organisatie van de procesgang, dat voor de vaststelling van zijn band met Samer Foz in de zin van het criterium van de band met een persoon op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn, alleen een zakelijke band in aanmerking mag worden genomen, en niet het feit dat zij broers zijn. Bovendien stelt hij dat de band met Samer Foz geen van de criteria voor plaatsing op de lijst is die zijn opgenomen in artikel 28, lid 2, onder a) tot en met g), van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, aangezien daarin noch de naam van Samer Foz, noch de naam van enig ander lid van de familie Foz wordt genoemd. De Raad voert aan dat uit zijn dossier blijkt dat verzoeker en Samer Foz beroepsmatig nauw met elkaar verbonden zijn. |
118 |
In dit verband zijn de gronden van 2020 en 2021 voor de plaatsing op de lijst op basis waarvan de Raad heeft vastgesteld dat er een band bestaat tussen verzoeker en zijn broer, Samer Foz, niet louter beperkt tot hun familiebanden, maar hebben zij ook betrekking op hun zakelijke banden. Overigens betoogt de Raad niet dat het behoren tot het gezin Foz een autonoom criterium voor plaatsing op de lijst is, anders dan het behoren tot de families Al-Assad of Makhlouf, dat een autonoom criterium is dat als zodanig is opgenomen in artikel 27, lid 2, onder b), en artikel 28, lid 2, onder b), van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, en dat, wat de bevriezing van tegoeden betreft, is overgenomen in artikel 15, lid 1 bis, onder b), van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828. In het kader van het onderzoek van het criterium van de band met een persoon of entiteit waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, moet het feit dat verzoeker en Samer Foz broers zijn derhalve als een feitelijk element worden onderzocht. |
119 |
Na deze precisering moet thans worden nagegaan of alle door de Raad overgelegde bewijzen voldoen aan de bewijslast die overeenkomstig de in punt 73 hierboven aangehaalde rechtspraak op de Raad rust en aldus een reeks van voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen vormt ter onderbouwing van de gronden voor de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten. |
120 |
Dienaangaande blijkt uit de gronden van 2020 en 2021 dat de Raad van mening was dat verzoeker banden had met zijn broer, Samer Foz, vanwege hun activiteiten bij Aman Holding en ASM International General Trading. Wat voorts de gronden van 2021 betreft, is verzoekers naam ook op de betrokken lijsten gehandhaafd omdat hij zakelijk betrokken was bij een aantal commerciële projecten en bij verschillende activiteiten met ISIL die namens het Syrische regime werden verricht. Bijgevolg moet elk van deze elementen afzonderlijk worden onderzocht. [omissis] |
– Conclusie over de band met een persoon op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn
165 |
In de eerste plaats volgt uit het voorgaande dat verzoeker en zijn broer, Samer Foz, een zakelijke relatie hebben. Om te beginnen heeft de Raad op de datum van vaststelling van de oorspronkelijke handelingen aangetoond dat verzoeker en Samer Foz via het familiebedrijf Aman Holding en ASM International General Trading zakelijke banden hadden. Wat vervolgens de handhavingshandelingen van 2020 betreft, heeft de Raad aangetoond dat de twee broers zakelijke banden hadden via het genoemde familiebedrijf. Wat ten slotte de handhavingshandelingen van 2021 betreft, heeft de Raad aangetoond dat verzoeker en zijn broer zakelijke banden hadden, aangezien zij namens het Syrische regime betrokken waren bij activiteiten met ISIL. |
166 |
Het bestaan van zakelijke banden tussen verzoeker en zijn broer, Samer Foz, komt ook tot uiting in een vorm van onderlinge afstemming bij het beheer van hun aandelenportefeuilles. Ten eerste blijkt immers uit de door verzoeker overgelegde brief van 22 november 2020 en het inschrijvingsbewijs, waarin de nieuwe verdeling van de aandeelhouders van Aman Holding werd bevestigd, dat zowel hij als Samer Foz hun aandelen in Aman Holding in dezelfde periode (namelijk van 22 november 2020 tot en met 3 december 2020) hebben overgedragen. In dit verband wordt verzoekers argument dat de overdacht van zijn aandelen vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar onrechtmatig zou zijn geweest overeenkomstig artikel 96, lid 1, van de Syrische wet ter „voorkoming van de verkoop van aandelen”, niet voldoende door bewijzen gestaafd. Dit argument is tevens ongegrond aangezien verzoeker – ook al stelt hij dat hij zijn aandelen snel van de hand wilde doen – de verkoopovereenkomst van 2 april 2020 blijkens zijn bewijzen pas meer dan een maand en drie weken na het verstrijken van de in artikel 96, lid 1, van die wet gestelde termijn heeft ondertekend. Deze omstandigheid doet hoe dan ook niet af aan het feit dat de overdracht van de aandelen van verzoeker en Samer Foz binnen een zeer kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden. Ten tweede blijkt uit het besluit tot liquidatie van ASM International General Trading dat er sprake is van een zekere vorm van onderlinge afstemming, zoals de Raad stelt. Dienaangaande blijkt uit het door verzoeker overgelegde bewijs dat het besluit op 26 maart 2019 als reactie op de plaatsing van Samer Foz op de betrokken lijsten in januari 2019 is genomen door de aandeelhouders die de buitengewone vergadering van die vennootschap vormden, waaronder Samer Foz en verzoeker. |
167 |
Ten slotte stelt verzoeker in zijn schriftelijke opmerkingen niet dat hij zijn banden met Samer Foz heeft verbroken of zich van hem heeft gedistantieerd. Derhalve blijven er banden bestaan tussen verzoeker en zijn broer. |
168 |
In de tweede plaats betoogt verzoeker dat uit de bij het verzoekschrift gevoegde bewijzen blijkt dat hij geen banden heeft met of invloed uitoefent op het regime en dat hij geen omzeilingsrisico vormt. [omissis] |
173 |
Voorts zij eraan herinnerd dat volgens artikel 27, lid 3, en artikel 28, lid 3, van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, personen, entiteiten en lichamen die behoren tot een van de in artikel 27, lid 2, en artikel 28, lid 2, van dat besluit bedoelde categorieën, niet op de in de bijlage I bij besluit 2013/255 vervatte lijst van personen en entiteiten worden opgenomen of gehandhaafd als er voldoende informatie is waaruit blijkt dat zij met name geen echt omzeilingsrisico vormen. Wat de bevriezing van de tegoeden betreft, is diezelfde voorwaarde overgenomen in artikel 15, lid 1 ter, van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828. |
174 |
In dit verband zij erop gewezen dat, wanneer de tegoeden van de personen die de betrokken regering steun verlenen, worden bevroren, er een aanzienlijk risico bestaat dat zij druk zullen uitoefenen op de personen die banden met hen hebben om het effect van de tegen hen genomen maatregelen te omzeilen (zie in die zin arrest van 28 april 2021, Sharif/Raad, T‑540/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:220, punt 159, en naar analogie arrest van 4 september 2015, NIOC e.a./Raad, T‑577/12, niet gepubliceerd, EU:T:2015:596, punt 139). |
175 |
In casu neemt de broer van verzoeker, Samer Foz, die op de betrokken lijsten is geplaatst, een bevoorrechte positie in de Syrische economie in. In die zin blijkt uit de informatie die afkomstig is van de websites van de Atlantic Council en The Syria Report dat hij een van de machtigste zakenlieden van Syrië is. Op de websites van het Brookings Institution en The Syria Report wordt hij beschreven als „de nieuwe Rami Makhlouf”. Voorts voegt een artikel op de website van The Times daaraan toe dat de ondernemingen van Samer Foz blijven functioneren ondanks de Europese sancties van bevriezing van tegoeden die hem in januari 2019 zijn opgelegd. |
176 |
Gelet op de bevoorrechte positie van Samer Foz in de Syrische economie en zijn invloed, de huidige of vroegere zakelijke banden tussen verzoeker en Samer Foz, het feit dat zij broers zijn, het belang van het familiebedrijf waarin zij aandelen bezaten en verantwoordelijke functies uitoefenden, alsook het feit dat niet kan worden uitgesloten dat verzoeker en Samer Foz onderling hebben afgestemd om hun aandelen in Aman Holding over te dragen en om ASM International General Trading te ontbinden en te liquideren, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat verzoeker een echt risico op omzeiling van de beperkende maatregelen vormt. |
177 |
Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat de reden voor de plaatsing van verzoekers naam op de betrokken lijsten op grond van zijn band met een persoon op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn, voldoende is onderbouwd, zodat de plaatsing van zijn naam op de betrokken lijsten, gelet op dit criterium, gegrond is. [omissis] |
HET GERECHT (Vierde kamer), rechtdoende, verklaart: |
|
|
Gervasoni Madise Martín y Pérez de Nanclares Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 mei 2022. ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Engels.
( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.