1.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshofs (Oostenrijk) op 4 november 2020 — CC / Pensionsversicherungsanstalt

(Zaak C-576/20)

(2021/C 35/42)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CC

Verwerende partij: Pensionsversicherungsanstalt

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1) aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen de inaanmerkingneming van in andere lidstaten vervulde tijdvakken van kinderopvoeding door een voor de toekenning van een ouderdomspensioen verantwoordelijke lidstaat onder wiens wetgeving de aanvraagster van het pensioen met uitzondering van die tijdvakken van kinderopvoeding haar gehele loopbaan, al dan niet in loondienst, heeft afgelegd, en zulks reeds op grond van het feit dat de aanvraagster van het pensioen op het tijdstip waarop volgens de wetgeving van die lidstaat de inaanmerkingneming van de tijdvakken van kinderopvoeding aanving, geen werkzaamheid, al dan niet in loondienst, uitoefende?

Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2)

Dient artikel 44, lid 2, eerste volzin, eerste zinsdeel, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aldus te worden begrepen dat de overeenkomstig titel II van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels verantwoordelijke lidstaat tijdvakken van kinderopvoeding volgens zijn wetgeving per definitie niet in aanmerking neemt of slechts in een concreet geval niet in aanmerking neemt?


(1)  PB 2009, L 284, blz. 1.