22.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/4


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 juli 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — B./Dyrektor Izby Skarbowej w W.

(Zaak C-696/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 41 - Intracommunautaire verwerving van goederen - Plaats - Keten van opeenvolgende transacties - Onjuiste kwalificatie van een deel van de transacties - Evenredigheidsbeginsel en beginsel van fiscale neutraliteit)

(2022/C 318/05)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: B.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w W.

Dictum

Artikel 41 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de regeling van een lidstaat volgens welke een intracommunautaire verwerving van goederen wordt geacht te zijn verricht op het grondgebied van die lidstaat wanneer deze verwerving, die de eerste transactie van een keten van opeenvolgende transacties vormt, door de betrokken belastingplichtigen, die daartoe hun door die lidstaat toegekende btw-identificatienummer (identificatienummer voor de belasting over de toegevoegde waarde) hebben opgegeven, ten onrechte als een binnenlandse handeling is gekwalificeerd, en de daaropvolgende handeling, die ten onrechte als een intracommunautaire handeling is gekwalificeerd, door de afnemers van de goederen in de lidstaat van aankomst van het vervoer van de goederen als een intracommunautaire verwerving van goederen aan de btw is onderworpen. Deze bepaling, gelezen tegen de achtergrond van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van fiscale neutraliteit, verzet zich evenwel tegen een dergelijke regeling van een lidstaat wanneer de intracommunautaire verwerving van goederen die wordt geacht op het grondgebied van die lidstaat te zijn verricht, voortvloeit uit een intracommunautaire levering van goederen die in die lidstaat niet als een vrijgestelde handeling is behandeld.


(1)  PB C 110 van 29.3.2021.