1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 220/41


Beroep ingesteld op 27 april 2019 — Front Polisario/Raad

(Zaak T-279/19)

(2019/C 220/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Front populaire pour la libération de la Saguia el-Hamra et du Rio de Oro (Front Polisario) (vertegenwoordiger: G. Devers, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren;

de Raad in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van het beroep tegen besluit (EU) 2019/217 van de Raad van 28 januari 2019 betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (PB 2019, L 34, blz. 1) voert verzoeker tien middelen aan.

1.

Eerste middel: onbevoegdheid van de Raad tot het vaststellen van het bestreden besluit, aangezien de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko onbevoegd zijn om, in plaats van het volk van dit gebied, zoals vertegenwoordigd door het Front Polisario, internationale overeenkomsten te sluiten die de Westelijke Sahara omvatten.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de verplichting om alle relevante gegevens van het geval te onderzoeken, aangezien de Raad is voorbijgegaan aan het feit dat de internationale overeenkomst die bij het bestreden besluit is gesloten, gedurende twaalf jaar voorlopig is toegepast op het grondgebied van de Westelijke Sahara, in strijd met het eigen en afzonderlijke statuut van dat gebied.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de verplichting om de kwestie van de eerbiediging van de grondrechten te onderzoeken, aangezien de Raad bij de vaststelling van het bestreden besluit de eerbiediging van de rechten van de mens in het bezette Sahrawigebied niet heeft onderzocht.

4.

Vierde middel: schending van de rechten van verdediging, aangezien de Raad vóór de vaststelling van het bestreden besluit niet in overleg is getreden met het Front Polisario, de enige vertegenwoordiger van het volk van de Westelijke Sahara.

5.

Vijfde middel: schending van de beginselen en wezenlijke waarden die leidend zijn voor het optreden van de Unie op het internationale toneel, aangezien de internationale overeenkomst die bij het bestreden besluit is gesloten van toepassing is op het grondgebied van de Westelijke Sahara, in het kader van het annexionistische beleid van het Koninkrijk Marokko en de systematische schendingen van de grondrechten die de handhaving van dit beleid vergt.

6.

Zesde middel: schending van het recht van zelfbeschikking, aangezien de internationale overeenkomst die bij het bestreden besluit is gesloten van toepassing is op de Westelijke Sahara in strijd met het eigen en afzonderlijke statuut van dit gebied en met het recht van het Sahrawivolk op eerbiediging van de territoriale integriteit van zijn grondgebied.

7.

Zevende middel: schending van het beginsel van de relatieve werking van verdragen, aangezien het volk van de Westelijke Sahara, zoals vertegenwoordigd door het Front Polisario, niet heeft ingestemd met de internationale overeenkomst die bij het bestreden besluit is gesloten.

8.

Achtste middel: schending van het luchtruim van de Westelijke Sahara, aangezien het bestreden besluit door het bekrachtigen van de onrechtmatige praktijk die is ontstaan door de voorlopige toepassing van de bij dit besluit gesloten internationale overeenkomst tot gevolg zou hebben dat het Sahrawiluchtruim binnen de werkingssfeer van deze overeenkomst valt.

9.

Negende middel: schending van het recht van internationale aansprakelijkheid, aangezien de Unie door het bestreden besluit haar verplichting de illegale bezetting van de Westelijke Sahara niet te erkennen niet nakomt en voorts hulp en bijstand verleent aan de handhaving van deze situatie.

10.

Tiende middel: schending van de verplichting de internationale rechten van de mens en het internationale humanitaire recht te doen eerbiedigen, aangezien de eerbiediging door de Unie van haar internationale verplichtingen ten opzichte van het volk van de Westelijke Sahara ten minste inhoudt dat de Raad zich onthoudt van vaststelling van het bestreden besluit, voor zover het bestreden besluit de inwerkingtreding mogelijk maakt van een internationale overeenkomst die van toepassing is op het gedeelte van de Westelijke Sahara onder Marokkaanse bezetting.