BESCHIKKING VAN HET HOF (Negende kamer)

6 februari 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 10, onder h) – Artikel 12, lid 4 – Specifieke uitsluitingen voor opdrachten voor diensten – Diensten inzake civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie – Non-profitorganisaties en -verenigingen – Diensten inzake gewoon medisch vervoer en medisch spoedvervoer – Regionale wettelijke regeling volgens welke de voorkeur moet worden gegeven aan een samenwerkingsverband tussen aanbestedende diensten – Keuzevrijheid van de lidstaten inzake de wijze van dienstverlening – Grenzen – Motiveringsplicht”

In zaak C‑11/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 26 juli 2018, ingekomen bij het Hof op 7 januari 2019, in de procedure

Azienda ULSS n. 6 Euganea

tegen

Pia Opera Croce Verde Padova,

in tegenwoordigheid van:

Azienda Ospedaliera di Padova,

Regione Veneto,

Croce Verde Servizi,

geeft

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, D. Šváby (rapporteur) en N. Piçarra, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Pia Opera Croce Verde Padova, vertegenwoordigd door A. Veronese en R. Colagrande, avvocati,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door C.‑R. Canţăr en S.‑A. Purza als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara, P. Ondrůšek en L. Haasbeek als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10, onder h), van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65, met rectificatie in PB 2015, L 184, blz. 31), gelezen in samenhang met overweging 28 en artikel 12, lid 4, van deze richtlijn.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Azienda ULSS n. 6 Euganea (bureau van het plaatselijk sociaal-medisch centrum nr. 6 voor Euganea, Italië; hierna: „AULSS nr. 6”) en Pia Opera Croce Verde Padova (liefdadigheidsorganisatie het Groene Kruis Padua, Italië; hierna: „Croce Verde”) betreffende de gunning van diensten inzake medisch vervoer per ambulance van hemodialyse- en andere patiënten vanuit AULSS nr. 6 en Azienda Ospedaliera di Padova (ziekenhuis van Padua, Italië).

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn 2014/24

3

De overwegingen 2, 5, 28, 31 en 33 van richtlijn 2014/24 luiden:

„(2)

Overheidsopdrachten spelen in de Europa 2020-strategie, zoals uiteengezet in de mededeling van de [Europese] Commissie van 3 maart 2010 met als titel ‚Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei’ [...], een belangrijke rol en zijn een van de marktinstrumenten die kunnen worden ingezet om een slimme, duurzame en inclusieve groei te bereiken en tegelijkertijd overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk te besteden. Met het oog daarop moeten de bestaande aanbestedingsregels, die zijn vastgesteld krachtens richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB 2004, L 134, blz. 1)] en richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114)], worden herzien en gemoderniseerd met het oog op een doelmatiger besteding van overheidsmiddelen, in het bijzonder door de deelneming van het midden- en kleinbedrijf (mkb) aan overheidsopdrachten te bevorderen, en om aanbesteders in staat te stellen overheidsopdrachten beter te gebruiken ter ondersteuning van gemeenschappelijke maatschappelijke doelen. Ook moeten basisbegrippen en -concepten worden verduidelijkt met het oog op de rechtszekerheid en om een aantal aspecten van de vaste rechtspraak dienaangaande van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de wetgeving op te nemen.

[...]

(5)

Er zij op gewezen dat geen enkele bepaling in deze richtlijn de lidstaten verplicht de dienstverlening waarvoor zij zelf zorg wensen te dragen of die zij willen organiseren met andere middelen dan overheidsopdrachten in de zin van deze richtlijn, uit te besteden of te outsourcen. [...]

[...]

(28)

Deze richtlijn is niet van toepassing op bepaalde nooddiensten die worden uitgevoerd door non-profitorganisaties of -verenigingen, omdat die organisaties door hun specifieke karakter in hun voortbestaan zouden worden bedreigd indien de dienstverleners volgens de procedures van deze richtlijn geselecteerd zouden moeten worden. Het toepassingsgebied moet echter niet verder worden beperkt dan strikt noodzakelijk is. Derhalve moet uitdrukkelijk worden bepaald dat ziekenvervoer per ambulance niet buiten de richtlijn moet blijven. In dit verband dient voorts te worden verduidelijkt dat ambulancediensten niet onder CPV-groep [Common Procurement Vocabulary; gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten] 601 ,Vervoer te land’ vallen, maar wel onder CPV-klasse 8514. Derhalve moet worden verduidelijkt dat voor diensten die onder CPV-code 85143000‑3 vallen en uitsluitend bestaan uit ziekenvervoer per ambulance, de bijzondere regeling voor sociale en andere bijzondere diensten (de ‚lichte regeling’) moet gelden. Bijgevolg moet voor gemengde opdrachten voor het verrichten van ambulancediensten in het algemeen ook het lichtere regime gelden indien de waarde van het ziekenvervoer per ambulance groter is dan de waarde van andere ambulancediensten.

[...]

(31)

Er is een grote rechtsonzekerheid met betrekking tot de vraag in hoeverre de aanbestedingsregels moeten worden toegepast op opdrachten tussen entiteiten in de openbare sector. De desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof van Justitie wordt door de lidstaten en zelfs door de aanbestedende diensten op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd. Daarom moet worden verduidelijkt in welke gevallen de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op binnen de openbare sector gesloten overeenkomsten.

Hierbij moeten de beginselen die in de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden beschreven, richtinggevend zijn. Het enkele feit dat beide partijen in een overeenkomst zelf overheidsdiensten zijn, sluit op zich de toepassing van aanbestedingsregels niet uit. De toepassing van aanbestedingsregels mag echter niet ten koste gaan van de vrijheid van overheidsdiensten om hun taken van algemeen belang te vervullen met gebruikmaking van hun eigen middelen, waaronder de mogelijkheid samen te werken met andere overheidsdiensten.

Er moet voor worden gezorgd dat vrijgestelde samenwerking tussen overheidsdiensten niet leidt tot vervalsing van de mededinging ten opzichte van particuliere ondernemers in die zin dat een particuliere dienstverlener bevoordeeld wordt ten opzichte van zijn concurrenten.

[...]

(33)

Aanbestedende diensten moeten kunnen besluiten hun taken van algemeen belang gezamenlijk in een samenwerkingsverband te verrichten, zonder dat een bepaalde rechtsvorm moet worden gekozen. Deze samenwerking zou betrekking kunnen hebben op alle soorten activiteiten die verband houden met het verrichten van hun diensten en met hun verantwoordelijkheden in het algemeen belang, zoals taken die territoriale lichamen verplicht of vrijwillig op zich nemen of diensten waarvoor, krachtens publiek recht, specifieke instanties bevoegd zijn. De diensten die door de verschillende deelnemende instanties worden verleend hoeven niet noodzakelijkerwijs identiek te zijn; zij kunnen ook complementair zijn.

Opdrachten met het oog op het gezamenlijk verrichten van openbare diensten dienen niet onderworpen te zijn aan de voorschriften van onderhavige richtlijn, mits zij uitsluitend tussen aanbestedende diensten zijn gegund en deze samenwerking uitsluitend uit overwegingen van algemeen belang plaatsvindt, zodat geen enkele particuliere onderneming bevoordeeld wordt ten opzichte van haar concurrenten.

Om aan deze voorwaarden te voldoen, moet de samenwerking gebaseerd zijn op een samenwerkingsmodel. Bij deze samenwerking is niet vereist [...] dat alle deelnemende diensten de nakoming van de voornaamste contractuele verplichtingen op zich nemen, zolang er sprake is van verbintenissen om in een samenwerkingsverband bij te dragen tot het verrichten van de openbare dienst in kwestie. Bovendien moet de samenwerking, met inbegrip van financiële overdrachten tussen de deelnemende aanbestedende diensten, uitsluitend uit overwegingen in verband met het openbaar belang plaatsvinden.”

4

In artikel 2, lid 1, punt 4, van deze richtlijn worden „publiekrechtelijke instellingen” als volgt gedefinieerd:

„instellingen die voldoen aan alle volgende kenmerken:

a)

zij zijn opgericht voor het specifieke doel te voorzien in andere behoeften van algemeen belang dan die van industriële of commerciële aard;

b)

zij bezitten rechtspersoonlijkheid, en

c)

zij worden merendeels door de staats-, regionale of lokale overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke lichamen gefinancierd, of hun beheer staat onder toezicht van deze instanties of lichamen, of zij hebben een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door de staat, de regionale of lokale overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen”.

5

Hoofdstuk I van deze richtlijn, met het opschrift „Toepassingsgebied en definities”, bevat een afdeling 3, die gewijd is aan uitsluitingen en de artikelen 7 tot en met 12 bevat.

6

Artikel 10 van richtlijn 2014/24, met het opschrift „Specifieke uitsluitingen voor opdrachten voor diensten”, bepaalt:

„Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten betreffende:

[...]

h)

diensten inzake civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie die worden verleend door non-profitorganisaties en -verenigingen en onder de CPV-codes vallen 75250000‑3 [brandweer- en reddingsdiensten], 75251000‑0 [brandweerdiensten], 75251100‑1 [brandbestrijdingsdiensten], 75251110‑4 [brandpreventiediensten], 75251120‑7 [bosbrandbestrijdingsdiensten], 75252000‑7 [reddingsdiensten], 75222000‑8 [burgerbeschermingsdiensten], 98113100‑9 [diensten voor nucleaire veiligheid] en 85143000‑3 [ambulancediensten] behalve ziekenvervoer per ambulance;

[...]”

7

Artikel 12 van deze richtlijn, met het opschrift „Overheidsopdrachten tussen entiteiten in de overheidssector”, luidt:

„1.   Een overheidsopdracht die door een aanbestedende dienst aan een andere privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon wordt gegund, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de aanbestedende dienst oefent op die rechtspersoon toezicht uit zoals op zijn eigen diensten;

b)

meer dan 80 % van de activiteiten van de gecontroleerde rechtspersoon wordt uitgeoefend in de vorm van taken die hem zijn toegewezen door de controlerende aanbestedende dienst of door andere, door diezelfde aanbestedende dienst gecontroleerde rechtspersonen, en

c)

er is geen directe participatie van privékapitaal in de gecontroleerde rechtspersoon, met uitzondering van geen controlerende of blokkerende macht opleverende vormen van participatie van privékapitaal, vereist krachtens de nationale wet- en regelgeving, in overeenstemming met de verdragen, die geen beslissende invloed uitoefenen op de gecontroleerde rechtspersoon.

[...]

4.   Een opdracht die uitsluitend tussen twee of meer aanbestedende diensten wordt gegund, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn wanneer aan elk van de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a)

de opdracht voorziet in of geeft uitvoering aan samenwerking tussen de deelnemende aanbestedende diensten om te bewerkstelligen dat de openbare diensten die zij moeten uitvoeren, worden verleend met het oog op de verwezenlijking van hun gemeenschappelijke doelstellingen;

b)

de invulling van die samenwerking berust uitsluitend op overwegingen in verband met het openbaar belang, en

c)

de deelnemende aanbestedende diensten nemen op de open markt niet meer dan 20 % van de onder die samenwerking vallende activiteiten voor hun rekening.

[...]”

8

De lichte regeling die wordt genoemd in overweging 28 van deze richtlijn, wordt in de artikelen 74 tot en met 77 ervan gedefinieerd.

Italiaans recht

9

Artikel 15 („Overeenkomsten tussen overheidsinstanties”) van legge n. 241 – Nuove norme in materia di procedimento amministrativo e di diritto di accesso ai documenti amministrativi (wet nr. 241 inzake nieuwe regels voor de bestuurlijke procedure en toegang tot bestuurlijke documenten) van 7 augustus 1990 (GURI nr. 192 van 18 augustus 1990), in de versie die van toepassing was ten tijde van het hoofdgeding (hierna: „wet nr. 241/1990”), bepaalt in lid 1:

„Ook buiten de in artikel 14 vermelde gevallen kunnen overheden steeds onderling overeenkomsten sluiten om de verrichting in onderlinge samenwerking van activiteiten van algemeen belang te regelen.”

10

Decreto legislativo n. 50 – Codice dei contratti pubblici (wetsbesluit nr. 50 betreffende het wetboek overheidsopdrachten) van 18 april 2016 (gewoon supplement bij GURI nr. 91 van 19 april 2016; hierna: „wetboek overheidsopdrachten”) bepaalt in artikel 5, met het opschrift „Algemene uitsluitingsbeginselen inzake concessies, overheidsopdrachten en overeenkomsten tussen overheidsinstanties en aanbestedende diensten in de overheidssector”, lid 6, het volgende:

„Een overeenkomst die uitsluitend tussen twee of meer aanbestedende diensten wordt gesloten, valt buiten het toepassingsgebied van dit wetboek wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de opdracht voorziet in of geeft uitvoering aan samenwerking tussen de deelnemende aanbestedende diensten of overheidsinstanties om te waarborgen dat de openbare diensten die zij moeten uitvoeren, worden verleend met het oog op de verwezenlijking van hun gemeenschappelijke doelstellingen;

b)

de invulling van die samenwerking berust uitsluitend op overwegingen in verband met het openbaar belang, en

c)

de deelnemende aanbestedende diensten of overheidsinstanties nemen op de open markt niet meer dan 20 % van de onder die samenwerking vallende activiteiten voor hun rekening.”

11

Artikel 17 van dit wetboek, met als opschrift „Specifieke uitsluitingen voor opdrachten en concessies voor diensten”, bepaalt in lid 1:

„De bepalingen van dit wetboek zijn niet van toepassing op overheidsopdrachten en concessies voor diensten betreffende:

[...]

h)

diensten inzake civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie die worden verleend door non-profitorganisaties en -verenigingen en vallen onder de CPV-codes 75250000‑3 [brandweer- en reddingsdiensten], 75251000‑0 [brandweerdiensten], 75251100‑1 [brandbestrijdingsdiensten], 75251110‑4 [brandpreventiediensten], 75251120‑7 [bosbrandbestrijdingsdiensten], 75252000‑7 [reddingsdiensten], 75222000‑8 [burgerbeschermingsdiensten], 98113100‑9 [diensten voor nucleaire veiligheid] en 85143000‑3 [ambulancediensten] behalve ziekenvervoer per ambulance;

[...]”

12

In decreto legislativo n. 117 – Codice del terzo settore (wetsbesluit nr. 117 houdende invoering van het wetboek betreffende de tertiaire sector) van 3 juli 2017 (gewoon supplement bij GURI nr. 179 van 2 augustus 2017) wordt in artikel 57 („Medisch spoed- en noodvervoer”), lid 1, het volgende bepaald:

„Diensten van medisch nood‑ en spoedvervoer per ambulance kunnen met voorrang bij overeenkomst worden gegund aan vrijwilligersorganisaties die ten minste zes maanden zijn ingeschreven in het Registro unico nazionale del Terzo settore (enige nationale register voor de tertiaire sector), deel uitmaken van een netwerk van verenigingen als bedoeld in artikel 41, lid 2, en geaccrediteerd zijn overeenkomstig de desbetreffende regionale wet- en regelgeving, voor zover die bestaat, in gevallen waarin rechtstreekse gunning, wegens de specifieke aard van de dienst, garandeert dat de dienst van algemeen belang wordt verstrekt in een stelsel waarin op rendabele en passende wijze daadwerkelijk wordt bijgedragen aan een sociaal doel en op solidariteit gebaseerde doelstellingen worden nagestreefd, met inachtneming van de beginselen van transparantie en non-discriminatie.”

13

Legge regionale n. 26 – Disciplina del sistema regionale di trasporto sanitario di soccorso ed emergenza (regionale wet nr. 26 inzake het regionale stelsel voor medisch vervoer voor hulpverlening en spoedgevallen) van 27 juli 2012 (Bollettino Ufficiale della Regione del Veneto nr. 61 van 3 augustus 2012; hierna: „regionale wet nr. 26/2012”) bevat het „regionale stelsel voor ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen”.

14

Artikel 1 van deze wet, met het opschrift „Voorwerp en doelstellingen”, bepaalt:

„1.   De Regione del Veneto (bestuur van de regio Veneto, Italië) regelt het regionale stelsel voor ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen, waarbij aan instellingen voor gezondheidszorg en vergunde en geaccrediteerde verenigingen de mogelijkheid wordt geboden deel te nemen aan de uitvoering van zuiver medisch vervoer voor hulpverlening en spoedgevallen, waarbij rekening wordt gehouden met de geografische spreiding van die instellingen en verenigingen, de mate waarin zij verankerd zijn in het socio-medische netwerk van Veneto, alsmede met de efficiëntie en kwaliteit van de dienst die in het algemeen belang en met inachtneming van de beginselen van universaliteit, solidariteit, rendabiliteit en geschiktheid wordt verleend.”

15

Artikel 2 van deze wet, met het opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1:

„Voor de toepassing van deze wet wordt ‚ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen’ gedefinieerd als de activiteit die met hulpverleningsvoertuigen wordt verricht door medisch of ander personeel dat met deze dienst is belast in verband met de uitvoering van de volgende taken:

a)

diensten op het gebied van spoedvervoer met hulpverleningsvoertuigen die worden beheerd door de alarmcentrales voor de coördinatie van de servizio urgenze ed emergenze mediche (SUEM) (dienst medische spoedgevallen);

b)

vervoersdiensten die in het kader van de livelli essenziali di assistenza (LEA) (basiszorg) met hulpverleningsvoertuigen worden verricht;

c)

vervoersdiensten waarbij de klinische toestand van de patiënt vereist dat uitsluitend hulpverleningsvoertuigen worden gebruikt, dat tijdens de rit medisch personeel of ander behoorlijk opgeleid personeel aanwezig is en dat voortdurend de nodige zorg wordt verstrekt.”

16

Regionale wet nr. 26/2012 bevat een artikel 4 dat betrekking heeft op de „[r]egionale lijst” en dat is geformuleerd als volgt:

„1.   Binnen zestig dagen na de inwerkingtreding van deze wet keurt de Giunta regionale (regionaal bestuur) een regionale lijst goed waarop, in een eerste fase, de reeds vergunde instellingen voor gezondheidszorg en verenigingen worden ingeschreven die sinds ten minste vijf jaar op het grondgebied van de regio voor rekening van de regionaal bevoegde unità locali socio-sanitarie (ULSS) (plaatselijke sociaal-medische centra) ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen verrichten op basis van speciaal daarvoor gesloten overeenkomsten en/of conventies en die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van [legge regionale n. 22 – Autorizzazione e accreditamento delle strutture sanitarie, socio-sanitarie e sociali (regionale wet nr. 22 betreffende de toelating en goedkeuring van medische, sociaal-medische en sociale voorzieningen) van 16 augustus 2002 (Bollettino Ufficiale della Regione del Veneto nr. 82)], met opeenvolgende wijzigingen, en daarbij de Europese regels inzake de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten in acht nemen.

2.   Naast de in lid 1 vermelde organisaties worden de comités van het Croce Rossa Italiana (CRI; Italiaans Rode Kruis) op de in hetzelfde lid bedoelde regionale lijst opgenomen op grond van een specifiek akkoord met het regionale comité van het CRI in Veneto, alsook de Istituti Pubblici di Assistenza e Beneficienza (IPAB; openbare zorg- en welzijnsinstellingen), die het ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen verzorgen op basis van een overeenkomst en een vervangende verklaring inzake de naleving van de toelatingsvoorwaarden die zijn opgenomen in regionale wet [nr. 22] en de achtereenvolgende wijzigingen ervan, alsook van de voorwaarden die het regionale bestuur krachtens artikel 3, lid 2, heeft gesteld ter voldoening aan de Europese regelgeving inzake vrijheid van vestiging en vrij verkeer van diensten.

3.   De in lid 1 vermelde regionale lijst wordt elk jaar geactualiseerd met nieuwe medische instellingen en verenigingen die voldoen aan de toelatings- en gunningsvoorwaarden van regionale wet [nr. 22] en de achtereenvolgende wijzigingen ervan.

4.   De op de regionale lijst ingeschreven organisaties worden aan periodieke controles onderworpen, om vast te stellen of zij nog steeds aan deze voorwaarden voldoen.”

17

Artikel 5 van deze wet betreft de organisatie van het ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen en bepaalt:

„1.   Het ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen wordt uitgevoerd door de ULSS en door de organisaties die zijn ingeschreven op de in artikel 4 bedoelde regionale lijst.

2.   De betrekkingen met de ULSS en de wijze waarop de op de in artikel 4 bedoelde regionale lijst ingeschreven organisaties deelnemen aan de hulpverlenings- en spoedwerkzaamheden, worden geregeld in specifieke overeenkomsten, die worden gesloten op basis van een door het regionale bestuur goedgekeurd standaardmodel en bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van de geldende nationale en Europese wet- en regelgeving inzake openbare aanbestedingen.

3.   De in lid 2 bedoelde overeenkomsten voorzien in een begrotingssysteem dat wordt opgesteld aan de hand van criteria die gebaseerd zijn op de toepassing van standaardkosten die het regionale bestuur vaststelt en om de drie jaar actualiseert.

[...]

5.   Indien de op de in artikel 4 bedoelde regionale lijst ingeschreven organisaties het ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen niet kunnen verzorgen, kunnen de ULSS die activiteit tegen betaling laten uitoefenen door organisaties die op basis van openbare aanbestedingen zijn geselecteerd met inachtneming van de geldende nationale en Europese wet- en regelgeving inzake openbare aanbestedingen, en die voldoen aan vereisten waarmee een passend kwaliteitsniveau kan worden gegarandeerd en de sociale functie van de dienst tot haar recht komt.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18

In 2017 heeft AULSS nr. 6 een oproep uitgeschreven tot het indienen van inschrijvingen voor de gunning van een aanbesteding voor diensten inzake medisch vervoer per ambulance van hemodialyse- en andere patiënten. De aanbesteding zou worden gegund op basis van het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving, voor een periode van vijf jaar, met een extra jaar als optie (hierna: „litigieuze oproep tot het indienen van inschrijvingen”). De jaarlijkse waarde van deze aanbesteding werd geschat op 5043560 EUR, wat overeenkomt met 25217800 EUR voor de periode van vijf jaar.

19

Het Croce Verde heeft bij de Tribunale amministrativo regionale del Veneto (bestuursrechter in eerste aanleg Veneto, Italië) beroep ingesteld tegen de beschikking van AULSS nr. 6 waarbij de voorkeur werd gegeven aan het plaatsen van een overheidsopdracht boven een samenwerkingsverband tussen organisaties in de overheidssector. Wanneer aan de voorwaarden voor het aangaan van een dergelijk samenwerkingsverband is voldaan, zou regionale wet nr. 26/2012 er namelijk toe dwingen een overeenkomst met de erkende overheidsinstantie te sluiten zoals geregeld in artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 en artikel 5, lid 6, van het wetboek overheidsopdrachten. Zoals is bepaald in artikel 10, onder h), van deze richtlijn en artikel 17, lid 1, onder h), van dit wetboek, is er dan geen reden om de plaatsing van een overheidsopdracht of van een aan de lichte regeling onderworpen overheidsopdracht in overweging te nemen.

20

Het Croce Verde voert in dit verband aan dat het geen gewone privaatrechtelijke vereniging is die vrijwilligerswerk doet, maar een niet-economische overheidsinstelling, meer bepaald een IPAB. Als zodanig is het al meer dan een eeuw betrokken bij het verlenen van medische hulp aan de inwoners van Padua (Italië), voornamelijk door zonder winstoogmerk zorg te dragen voor het vervoer van gewonden en zieken. Bij een uit hoofde van regionale wet nr. 26/2012 op 22 december 2017 gesloten overeenkomst werden aan het Croce Verde tevens de medische spoed- en nooddiensten van AULSS nr. 6 gegund. Bovendien kreeg het na een in 2010 uitgeschreven oproep tot indiening van inschrijvingen, die tweemaal is verlengd en op 31 maart 2018 is afgelopen, eveneens het gewone vervoer gegund.

21

De Tribunale amministrativo regionale del Veneto was evenwel van oordeel dat de opdracht inzake niet-spoedeisend ambulancevervoer volgens de artikelen 10 en 74 van richtlijn 2014/24 en artikel 17, lid 1, onder h), van het wetboek overheidsopdrachten moest worden gegund door middel van een oproep tot het indienen van inschrijvingen.

22

Omdat deze rechterlijke instantie niettemin het middel aanvaardde betreffende de onbevoegdheid van AULSS nr. 6 tot het uitschrijven van de litigieuze oproep tot het indienen van inschrijvingen, heeft AULSS nr. 6 het vonnis van de Tribunale amministrativo regionale del Veneto op dit punt aangevochten bij de verwijzende rechter, namelijk de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië).

23

De verwijzende rechter, die de principale hogere voorziening heeft afgewezen, moet nog oordelen over de incidentele hogere voorziening waarin het Croce Verde zijn in eerste aanleg aangevoerde argumenten herhaalt.

24

Volgens de verwijzende rechter moet een onderscheid worden gemaakt tussen medische hulpdiensten in noodgevallen en de dienst van ambulancevervoer. Volgens artikel 10 van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met overweging 28 van die richtlijn, en artikel 17, lid 1, onder h), van het wetboek overheidsopdrachten gelden de regels voor de plaatsing van overheidsopdrachten niet voor medische hulpdiensten in noodgevallen waarbij organisaties zonder winstoogmerk in noodsituaties ambulancevervoer verzorgen en eerste hulp verlenen aan patiënten. De niet-spoedeisende dienst van ambulancevervoer is daarentegen onderworpen aan de „lichte regeling” van de artikelen 74 tot en met 77 van richtlijn 2014/24 indien, zoals in het hoofdgeding, de waarde ervan ten minste gelijk is aan de in richtlijn 2014/24 vastgestelde drempelwaarde van 750000 EUR.

25

Artikel 5 van regionale wet nr. 26/2012 bepaalt niettemin dat ambulancevervoer „voor hulpverlening en spoedgevallen”, wanneer het niet rechtstreeks door de ULSS wordt uitgevoerd, moet worden verricht door organisaties die zijn ingeschreven op de in artikel 4 van deze wet bedoelde regionale lijst en dat de betrekkingen met deze ULSS en de uitvoeringswijze van de dienst worden geregeld door ad-hocovereenkomsten. Bovendien kan de opdracht inzake ambulancevervoer voor hulpverlening en spoedgevallen alleen worden gegund na een openbare aanbesteding wanneer deze activiteit niet kan worden uitgevoerd door de personen op de genoemde regionale lijst.

26

Voorts ziet de regeling voor de plaatsing van „hulp- en spoedvervoersdiensten” volgens artikel 2 van regionale wet nr. 26/2012 op activiteiten die door onder meer medisch personeel met hulpverleningsvoertuigen worden verricht, met name „in het kader van de basiszorg (LEA) met hulpverleningsvoertuigen verrichte vervoersdiensten” en „vervoersdiensten waarbij het wegens de klinische toestand van de patiënt vereist is dat uitsluitend hulpverleningsvoertuigen worden gebruikt en waarbij het noodzakelijk is dat tijdens de rit bijstand wordt verleend door medisch personeel of ander daartoe opgeleid personeel en de continuïteit van de zorg wordt gewaarborgd”. Volgens de verwijzende rechter gaat het bij de activiteiten in het kader van deze regeling dus om activiteiten die, met name in het laatste geval, veeleer onder gewoon patiëntenvervoer dan onder spoedvervoer lijken te vallen.

27

Bijgevolg is de verwijzende rechter van mening dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst kan worden aangemerkt als een „gewone vervoersdienst” of een „vervoersdienst voor medische hulpverlening”, maar niet als een „medische vervoersdienst voor noodgevallen”. Derhalve kon de aanbestedende dienst volgens de verwijzende rechter in overeenstemming met artikel 5 van regionale wet nr. 26/2012 slechts een aanbesteding uitschrijven indien het onmogelijk was om de opdracht rechtstreeks bij overeenkomst te gunnen.

28

De verwijzende rechter betwijfelt evenwel of artikel 5 van regionale wet nr. 26/2012 verenigbaar is met het Unierecht wanneer deze bepaling wordt toegepast op andere diensten dan medisch vervoer voor hulpverlening en spoedgevallen. Deze twijfel heeft overigens ook betrekking op het geval waarin met de rechtstreekse gunning van de opdracht uitvoering wordt gegeven aan een partnerschap tussen aanbestedende diensten.

29

De verwijzende rechter merkt op dat de overheidsinstanties krachtens artikel 15 van wet nr. 241/1990 altijd gebruik kunnen maken van overeenkomsten om de gezamenlijke uitvoering van activiteiten van algemeen belang te regelen. Niettemin mag een dergelijke samenwerking tussen overheidsinstanties geen afbreuk doen aan het hoofddoel van de toepasselijke Unieregels over openbare aanbestedingen, namelijk vrij verkeer van diensten en onvervalste mededinging in alle lidstaten.

30

In artikel 5, lid 6, van het wetboek overheidsopdrachten wordt bevestigd dat de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten geen toepassing vinden wanneer aan de in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Dat is in casu het geval. AULSS nr. 6 en het Croce Verde hebben immers als gemeenschappelijke doelstellingen om de organisaties op de in artikel 4 van regionale wet nr. 26/2012 bedoelde regionale lijst te laten deelnemen en vrijwilligerswerk aan te moedigen. Voorts is het Croce Verde op deze regionale lijst ingeschreven in zijn hoedanigheid van IPAB. Ten slotte verricht het Croce Verde maar een zeer klein deel van zijn werkzaamheden op de markt voor medisch vervoer voor hulpverlening en spoedgevallen.

31

De verwijzende rechter merkt evenwel op dat in artikel 15 van wet nr. 241/1990 en artikel 5, lid 6, van het wetboek overheidsopdrachten het samenwerkingsverband tussen organisaties in de publieke sector enkel wordt gepresenteerd als een alternatief voor de plaatsing van een overheidsopdracht en niet als voorkeurswerkwijze wordt opgelegd. Voor aanbestedende diensten vormt een overeenkomst tussen aanbestedende instanties dus een mogelijkheid, die vereist dat de contracterende partijen een bilateraal samenwerkingsverband aangaan. Hieruit volgt dat een aanbestedende dienst zich alleen bereid kan verklaren om een dergelijk partnerschap aan te gaan, zonder een andere aanbestedende dienst te kunnen dwingen om voor deze mogelijkheid te kiezen. De verwijzende rechter merkt dienaangaande op dat AULSS nr. 6 in casu van deze mogelijkheid geen gebruik heeft willen maken, aangezien het heeft besloten de litigieuze oproep tot het indienen van inschrijvingen uit te schrijven.

32

Bovendien is de verwijzende rechter van oordeel dat de aanbestedende dienst op grond van artikel 5 van regionale wet nr. 26/2012 niet verplicht is om redenen te geven voor zijn keuze om de opdracht voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst te gunnen door middel van een oproep tot het indienen van inschrijvingen. Een dergelijke motiveringsplicht is namelijk slechts gerechtvaardigd in het geval dat de aanbestedende dienst na bilaterale onderhandelingen wenst over te gaan tot rechtstreekse gunning, omdat bij een dergelijke werkwijze geen vergelijkende gegevens beschikbaar zijn waarmee de economisch voordeligste inschrijving kan worden geselecteerd.

33

Omgekeerd waarborgt de procedure voor een oproep tot het indienen van inschrijvingen dat de Unierechtelijke beginselen van onpartijdigheid, openbaarheid, transparantie, deelname en gelijke behandeling in acht worden genomen, daar verschillende inschrijvingen worden vergeleken aan de hand van het criterium van de economisch voordeligste inschrijving.

34

Aangezien het Unierecht geen andere daarmee samenhangende algemene belangen onderscheidt, zoals de bevordering van vrijwilligerswerk, kan de rechtstreekse gunning van de opdracht door middel van een overeenkomst dus niet worden gerechtvaardigd. Dit is in casu het geval. Het Croce Verde beweert namelijk de enige erkende organisatie in de regio Veneto te zijn met de status van overheidsinstantie, hetgeen elke mededinging en vergelijking uitsluit tussen exploitanten die mogelijkerwijs interesse hebben om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst te verrichten. Daarentegen heeft het Croce Verde, net als de andere vrijwilligersorganisaties op de in artikel 4 van regionale wet nr. 26/2012 bedoelde regionale lijst, als marktdeelnemer het volste recht om in te gaan op de litigieuze oproep tot het indienen van inschrijvingen en kan het zich er in dit verband op beroepen een voordelige inschrijving te hebben ingediend.

35

In die omstandigheden heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Staan overweging 28, artikel 10 en artikel 12, lid 4, van richtlijn [2014/24], in het geval dat beide partijen openbare instellingen zijn, in de weg aan de toepassing van artikel 5 van regionale wet [nr. 26/2012], gelezen in samenhang met de artikelen [1 tot en met 4] van deze wet, op basis van de publiek-publieke samenwerking als bedoeld in het voornoemde artikel 12, lid 4, [van deze richtlijn], in artikel 5, lid 6, van het [wetboek overheidsopdrachten] en in artikel 15 van wet nr. 241/1990?

2)

Staan overweging 28, artikel 10 en artikel 12, lid 4, van richtlijn [2014/24], in het geval dat beide partijen openbare instellingen zijn, in de weg aan de toepassing van de bepalingen van regionale wet [nr. 26/2012] op basis van de publiek-publieke samenwerking als bedoeld in het voornoemde artikel 12, lid 4, [van deze richtlijn], in artikel 5, lid 6, van het [wetboek overheidsopdrachten] en in artikel 15 van wet nr. 241/1990, voor zover de aanbestedende dienst daarbij verplicht wordt zijn keuze te motiveren om de dienst voor gewoon ziekenvervoer niet rechtstreeks bij overeenkomst, maar door middel van een aanbesteding te gunnen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

36

Krachtens artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, kan het Hof in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of wanneer over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan.

37

Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.

Eerste vraag

38

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regionale regeling die plaatsing van een overheidsopdracht ervan afhankelijk maakt dat de dienst inzake gewoon medisch vervoer niet kan worden verleend op basis van een samenwerkingsverband tussen organisaties in de publieke sector.

39

Zoals het Hof heeft opgemerkt in punt 41 van zijn arrest van 3 oktober 2019, Irgita (C‑285/18, EU:C:2019:829; hierna: „arrest Irgita”), heeft richtlijn 2014/24 blijkens overweging 1 ervan tot doel de nationale procedures voor aanbestedingen met een waarde boven een bepaald drempelbedrag te coördineren.

40

Uit punt 43 van het arrest Irgita volgt dat artikel 12, lid 1, van deze richtlijn, dat betrekking heeft op interne handelingen – ook wel „inhousetransacties” genoemd – en dat gewoon de voorwaarden vaststelt waaraan een aanbestedende dienst moet voldoen wanneer hij een inhousetransactie wenst te sluiten, de lidstaten enkel de bevoegdheid verleent om een dergelijke transactie van de werkingssfeer van richtlijn 2014/24 uit te sluiten.

41

Deze bepaling kan de lidstaten dus niet de vrijheid ontnemen om de voorkeur te geven aan een wijze van dienstverlening, uitvoering van werken of levering van goederen boven een andere. Deze vrijheid impliceert immers een keuze die wordt gemaakt in een fase voorafgaand aan de plaatsing van een opdracht en die dus niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/24 kan vallen (arrest Irgita, punt 44).

42

De vrijheid van de lidstaten om de wijze van dienstverlening te kiezen waarmee de aanbestedende diensten in hun eigen behoeften voorzien, vloeit ook voort uit overweging 5 van richtlijn 2014/24, waarin staat te lezen dat „geen enkele bepaling in deze richtlijn de lidstaten verplicht de dienstverlening waarvoor zij zelf zorg wensen te dragen of die zij willen organiseren met andere middelen dan overheidsopdrachten in de zin van deze richtlijn, uit te besteden of te outsourcen” en waarmee de rechtspraak van het Hof van vóór deze richtlijn wordt vastgelegd (arrest Irgita, punt 45).

43

Net zoals richtlijn 2014/24 de lidstaten niet verplicht om gebruik te maken van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht, kan zij hen niet dwingen om gebruik te maken van een inhousetransactie wanneer aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, is voldaan (arrest Irgita, punt 46).

44

Zoals het Hof in punt 47 van het arrest Irgita heeft opgemerkt, komt de aldus aan de lidstaten gelaten vrijheid overigens duidelijker tot uitdrukking in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB 2014, L 94, blz. 1), welke bepaling als volgt luidt:

„In deze richtlijn wordt, in overeenstemming met het nationale recht en het Unierecht, het beginsel van de bestuurlijke vrijheid van nationale, regionale en lokale autoriteiten erkend. Deze autoriteiten zijn vrij te beslissen hoe zij de uitvoering van werken of het verrichten van diensten het best beheren teneinde in het bijzonder een bijzonder hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke behandeling en bevordering van universele toegang en van gebruikersrechten in openbare diensten zeker te stellen.

Deze autoriteiten kunnen kiezen of zij hun taken van openbaar belang uitvoeren hetzij met hun eigen middelen, hetzij in samenwerking met andere autoriteiten, of deze aan ondernemers opdragen.”

45

De vrijheid waarover de lidstaten beschikken om te beslissen hoe zij de uitvoering van werken of het verrichten van diensten het best beheren, kan echter niet onbeperkt zijn. Zij moet integendeel worden uitgeoefend met inachtneming van de basisregelingen van het VWEU, met name het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening, alsmede de daarvan afgeleide beginselen, zoals gelijke behandeling, het discriminatieverbod, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie (arrest Irgita, punt 48).

46

Bijgevolg heeft het Hof in punt 50 van het arrest Irgita geoordeeld dat artikel 12, lid 1, van richtlijn 2014/24 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een lidstaat het sluiten van een inhousetransactie afhankelijk stelt van met name de voorwaarde dat met de plaatsing van een overheidsopdracht de kwaliteit, beschikbaarheid of continuïteit van de te verrichten diensten niet kan worden gewaarborgd, mits bij de keuze voor een bepaalde wijze van dienstverlening, die in een fase voorafgaand aan de plaatsing van de overheidsopdracht wordt gemaakt, de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie in acht worden genomen.

47

Uit een en ander volgt in de eerste plaats dat de vrijheid van de lidstaten om de wijze van dienstverlening te kiezen waarmee de aanbestedende diensten in hun eigen behoeften voorzien, mutatis mutandis betekent dat het hun is toegestaan de plaatsing van een overheidsopdracht te reserveren voor situaties waarin het voor aanbestedende diensten onmogelijk is om overeenkomstig de voorwaarden van artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 een samenwerkingsverband aan te gaan.

48

Volgens deze bepaling kan een samenwerkingsverband tussen aanbestedende diensten slechts worden aangegaan indien de opdracht voorziet in of uitvoering geeft aan samenwerking tussen de deelnemende aanbestedende diensten om te bewerkstelligen dat de openbare diensten die zij moeten uitvoeren, worden verleend met het oog op de verwezenlijking van hun gemeenschappelijke doelstellingen, indien de invulling van die samenwerking uitsluitend berust op overwegingen in verband met het openbaar belang en indien de deelnemende aanbestedende diensten op de open markt niet meer dan 20 % van de onder die samenwerking vallende activiteiten voor hun rekening nemen.

49

Zoals de Commissie in dit verband in haar schriftelijke opmerkingen heeft uiteengezet, mag het Croce Verde dan wel een IPAB zijn, maar betekent dit daarom nog niet dat het ook een „publiekrechtelijke instelling” in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4, van richtlijn 2014/24 is.

50

Het staat aan de verwijzende rechter om zich ervan te vergewissen dat artikel 5, leden 2 en 3, van regionale wet nr. 26/2012 daadwerkelijk het bestaan van een samenwerking tussen aanbestedende diensten kan aantonen voor zover volgens deze bepaling de betrekkingen tussen de ULSS en de personen die op de regionale lijst van artikel 4 van die wet staan en die deelnemen aan de hulpverlenings- en spoedwerkzaamheden, worden geregeld door specifieke overeenkomsten op basis van een standaardmodel dat wordt goedgekeurd door het regionale bestuur.

51

In de tweede plaats betekent de vrijheid van de lidstaten om een wijze van dienstverlening te kiezen waarmee de aanbestedende diensten in hun eigen behoeften voorzien, dat het hun is toegestaan om voor diensten op het gebied van civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie er de voorkeur aan te geven een opdracht onder non-profitorganisaties of ‑verenigingen te plaatsen volgens de lichte regeling van de artikelen 74 tot en met 77 van richtlijn 2014/24, mits aan de voorwaarden van artikel 10, onder h), van deze richtlijn is voldaan.

52

Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat artikel 10, onder h), van deze richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de uitsluiting van de toepassing van de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten waarin die bepaling voorziet, zowel geldt voor de bijstand en de verzorging die in een reddingsvoertuig aan spoedpatiënten worden verstrekt door een ambulancehulpverlener/ambulanceverpleegkundige, welke diensten onder CPV-code 75252000‑7 (reddingsdiensten) vallen, als voor het gekwalificeerde ziekenvervoer, dat onder CPV-code 85143000‑3 (ambulancediensten) valt, mits het daadwerkelijk wordt uitgevoerd door personeel dat naar behoren is opgeleid om eerste hulp te verlenen en wordt verricht ten behoeve van een patiënt bij wie het risico bestaat dat zijn gezondheidstoestand tijdens het vervoer achteruitgaat (arrest van 21 maart 2019, Falck Rettungsdienste en Falck, C‑465/17, EU:C:2019:234, punt 51). Deze uitsluiting onderstelt dat de ambulancedienst wordt verricht door non-profitorganisaties of ‑verenigingen in de zin van die bepaling, en dat zich onmiskenbaar een noodsituatie voordoet (beschikking van 20 juni 2019, Italy Emergenza en Associazione Volontaria di Pubblica Assistenza Croce Verde, C‑424/18, EU:C:2019:528, punt 28).

53

Ten slotte is het in de twee gevallen die in de punten 47 en 51 van deze beschikking worden genoemd, aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat bij hun vrije keuze van de wijze van dienstverlening waarmee de aanbestedende diensten in hun eigen behoeften voorzien, de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie in acht worden genomen (arrest Irgita, punt 48).

54

Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regionale regeling die plaatsing van een overheidsopdracht ervan afhankelijk maakt dat de dienst inzake gewoon medisch vervoer niet kan worden verleend op basis van een samenwerkingsverband tussen organisaties in de publieke sector, mits bij de keuze voor een bepaalde wijze van dienstverlening, die in een fase voorafgaand aan de plaatsing van de overheidsopdracht wordt gemaakt, de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie in acht worden genomen.

Tweede vraag

55

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regionale regeling volgens welke de aanbestedende dienst moet motiveren waarom hij ervoor kiest de opdracht voor een dienst inzake gewoon medisch vervoer niet rechtstreeks te gunnen, door middel van een overeenkomst met een andere aanbestedende dienst, maar door middel van een aanbesteding.

56

Zoals uit het antwoord op de eerste vraag volgt, staat noch artikel 10, onder h), noch artikel 12, lid 4, van die richtlijn in de weg aan een regionale regeling die slechts op subsidiaire basis en bij wijze van afwijking voorziet in de plaatsing van een overheidsopdracht.

57

Derhalve staat het Unierecht, in het bijzonder artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24, niet in de weg aan een regionale regeling die de aanbestedende dienst verplicht aan te tonen dat de voorwaarden voor de toepassing van deze bepalingen niet zijn vervuld.

58

Op de tweede vraag moet derhalve worden geantwoord dat artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regionale regeling volgens welke de aanbestedende dienst moet motiveren waarom hij ervoor kiest de opdracht voor de dienst inzake gewoon medisch vervoer niet rechtstreeks, door middel van een overeenkomst met een andere aanbestedende dienst, te gunnen, maar door middel van een aanbesteding.

Kosten

59

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regionale regeling die plaatsing van een overheidsopdracht ervan afhankelijk maakt dat de dienst inzake gewoon medisch vervoer niet kan worden verleend op basis van een samenwerkingsverband tussen organisaties in de publieke sector, mits bij de keuze voor een bepaalde wijze van dienstverlening, die in een fase voorafgaand aan de plaatsing van de overheidsopdracht wordt gemaakt, de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie in acht worden genomen.

 

2)

Artikel 10, onder h), en artikel 12, lid 4, van richtlijn 2014/24 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regionale regeling volgens welke de aanbestedende dienst moet motiveren waarom hij ervoor kiest de opdracht voor een dienst inzake gewoon medisch vervoer niet rechtstreeks te gunnen, door middel van een overeenkomst met een andere aanbestedende dienst, maar door middel van een aanbesteding.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.