15.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 53/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 december 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a. / Vlaamse Regering

(Zaak C-336/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van dieren bij het doden - Verordening (EG) nr. 1099/2009 - Artikel 4, lid 1 - Verplichting om dieren vóór het doden te bedwelmen - Artikel 4, lid 4 - Uitzondering voor rituele slachtingen - Artikel 26, lid 2 - Mogelijkheid voor de lidstaten om nationale voorschriften vast te stellen om dieren uitgebreider te beschermen bij rituele slachtingen - Uitlegging - Nationale regeling waarbij voor rituele slachtingen omkeerbare bedwelming wordt opgelegd die niet tot de dood kan leiden - Artikel 13 VWEU - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 10 - Vrijheid van godsdienst - Vrijheid om zijn godsdienst te belijden - Beperking - Evenredigheid - Geen consensus tussen de lidstaten van de Europese Unie - Beoordelingsmarge van de lidstaten - Subsidiariteitsbeginsel - Geldigheid - Gedifferentieerde behandeling ten aanzien van het ritueel slachten en het doden van dieren bij de jacht, de visvangst en culturele of sportieve activiteiten - Geen discriminatie - Artikelen 20, 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten)

(2021/C 53/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a., Unie Moskeeën Antwerpen VZW, Islamitisch Offerfeest Antwerpen VZW, JG, KH, Executief van de Moslims van België e.a. en Coördinatie Comité van Joodse Organisaties van België — Section belge du Congrès juif mondial et Congrès juif européen VZW e.a.

Verwerende partij: Vlaamse Regering

in tegenwoordigheid van: LI, Waalse Regering, Kosher Poultry BVBA e.a. en Global Action in the Interest of Animals VZW (GAIA)

Dictum

1)

Artikel 26, lid 2, eerste alinea, onder c), van verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, gelezen in het licht van artikel 13 VWEU en artikel 10, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat die voor rituele slachtingen een verdovingsmethode oplegt die omkeerbaar is en niet tot de dood van het dier kan leiden.

2)

Bij het onderzoek van de derde prejudiciële vraag zijn geen feiten of omstandigheden aan het licht gekomen die de geldigheid van artikel 26, lid 2, eerste alinea, onder c), van verordening nr. 1099/2009 kunnen aantasten.


(1)  PB C 270 van 12.8.2019.