BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

19 oktober 2018 ( *1 )

„Versnelde procedure”

In zaak C‑621/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Court of Session, Inner House, First Division (Scotland) (hoogste rechter van Schotland die in hoger beroep uitspraak doet, Eerste kamer, Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 3 oktober 2018, ingekomen bij het Hof op 3 oktober 2018, in de procedure

Andy Wightman,

Ross Greer,

Alyn Smith,

David Martin,

Catherine Stihler,

Jolyon Maugham

Joanna Cherry

tegen

Secretary of State for Exiting the European Union,

in tegenwoordigheid van:

Tom Brake,

Chris Leslie,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF,

rechter-rapporteur C. G. Fernlund en advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 50 VEU.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Andy Wightman, Ross Greer, Alyn Smith, David Martin, Catherine Stihler, Jolyon Maugham en Joanna Cherry enerzijds en de Secretary of State for Exiting the European Union (minister voor de terugtrekking uit de Europese Unie) anderzijds, over de vraag of de kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland om zich uit de Europese Unie terug te trekken, kan worden ingetrokken.

3

De Court of Session, Inner House, First Division (Scotland) (hoogste rechter van Schotland die in hoger beroep uitspraak doet, Eerste kamer, Verenigd Koninkrijk) wenst in essentie te vernemen of een lidstaat die overeenkomstig artikel 50 VEU aan de Europese Raad kennis heeft gegeven van zijn voornemen om zich terug te trekken uit de Unie, volgens het Unierecht zijn kennisgeving eenzijdig kan intrekken vóór het einde van de in dat artikel genoemde periode van twee jaar. Zo ja, dan rijst de vraag onder welke voorwaarden intrekking mogelijk is en welke de gevolgen voor het in de Unie blijven van die lidstaat zijn.

4

De verwijzende rechter wijst erop dat ingevolge artikel 13 van de European Union (Withdrawal) Act 2018 (wet van 2018 betreffende de terugtrekking uit de Europese Unie) het terugtrekkingsakkoord dat krachtens artikel 50, lid 2, VEU mogelijk wordt gesloten tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie en de voorwaarden voor de terugtrekking bevat, slechts kan worden geratificeerd nadat dat akkoord en het kader voor de toekomstige betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie door het parlement van het Verenigd Koninkrijk zijn goedgekeurd. De verwijzende rechter geeft aan dat als het terugtrekkingsakkoord niet wordt goedgekeurd door het parlement, en er geen ander voorstel wordt gedaan, dit in elk geval tot gevolg heeft dat het Verenigd Koninkrijk zich met ingang van 29 maart 2019 terugtrekt uit de Unie.

5

De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat niet duidelijk is of het mogelijk is om de kennisgeving eenzijdig te herroepen en in de Unie te blijven. Hij wijst er ook op dat het antwoord van het Hof de opties zal verduidelijken waarover de leden van het parlement bij de stemming beschikken.

6

In de verwijzingsbeslissing verzoekt de Court of Session, Inner House, First Division (Scotland), het Hof om deze prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de versnelde procedure van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

7

Blijkens deze bepaling kan de president van het Hof op verzoek van de verwijzende rechter, of bij wijze van uitzondering ambtshalve, wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen korte termijnen vereist, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure die afwijkt van de bepalingen van dat Reglement.

8

In het onderhavige geval wijst de verwijzende rechter op de spoedeisendheid van de kwestie, gelet op de termijn van twee jaar die is ingegaan op 29 maart 2017 – de datum van kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken – en die overeenkomstig artikel 50 VEU voor de terugtrekkingsprocedure geldt, alsmede gelet op het feit dat de parlementaire behandeling en bijbehorende stemming in het parlement van het Verenigd Koninkrijk ruim vóór 29 maart 2019 moeten plaatsvinden.

9

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter duidelijk aangeeft waarom er sprake is van spoedeisendheid. Zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, moet de strekking van artikel 50 VEU met name worden verduidelijkt voordat de leden van het parlement van het Verenigd Koninkrijk beslissen over het in dat artikel bedoelde terugtrekkingsakkoord dat hun mogelijk wordt voorgelegd.

10

Geoordeeld is reeds dat wanneer er in een zaak sprake is van grote onzekerheid over fundamentele kwesties met betrekking tot het nationale constitutionele recht en het Unierecht, het – gelet op de bijzondere omstandigheden van die zaak – nodig kan zijn om deze binnen korte termijnen te behandelen in overeenstemming met artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering (zie in die zin beschikkingen van de president van het Hof van 28 februari 2017, M.A.S. en M.B., C‑42/17, niet gepubliceerd, EU:C:2017:168, punten 79, en 26 september 2018, Zakład Ubezpieczeń Społecznych, C‑522/18, niet gepubliceerd, EU:C:2018:786, punten 1416).

11

Aangezien de toepassing van artikel 50 VEU van wezenlijk belang is voor het Verenigd Koninkrijk en voor het constitutionele bestel van de Unie, zijn de bijzondere omstandigheden in deze zaak van dien aard dat de zaak in overeenstemming met artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering binnen korte termijnen moet worden behandeld.

12

Zaak C‑621/18 moet dan ook volgens de versnelde procedure worden behandeld.

 

De president van het Hof beschikt:

 

Zaak C‑621/18 wordt behandeld volgens de versnelde procedure van artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.