ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

13 februari 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn (EU) 2016/343 – Vermoeden van onschuld en recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn – Artikel 8, leden 1 en 2 – Bij een nationale regeling gestelde voorwaarden voor verstekvonnissen – Afwezigheid van beklaagden bij bepaalde terechtzittingen om al dan niet aan hen toe te rekenen redenen – Recht op een eerlijk proces”

In zaak C‑688/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) bij beslissing van 22 oktober 2018, ingekomen bij het Hof op 6 november 2018, in de strafprocedure tegen

TX,

UW,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan (rapporteur), kamerpresident, L. Bay Larsen en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, P. Barros da Costa, L. Medeiros en D. Pires als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Troosters en Y. Marinova als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure tegen TX en UW vanwege hun deelname aan een criminele organisatie.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 9, 33 tot en met 37, 44 en 47 van richtlijn 2016/343 luiden als volgt:

„(9)

Deze richtlijn heeft als doel het recht op een eerlijk proces in strafzaken te versterken door gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn.

[…]

(33)

Het recht op een eerlijk proces is een van de grondbeginselen van een democratische samenleving. Het recht van verdachten en beklaagden om aanwezig te zijn bij de terechtzitting, is gebaseerd op dat recht en moet in de hele [Europese] Unie worden gewaarborgd.

(34)

Indien verdachten of beklaagden om buiten hun macht liggende redenen niet ter terechtzitting aanwezig kunnen zijn, moeten zij de mogelijkheid krijgen om binnen de in het nationale recht gestelde termijn te verzoeken om een nieuwe datum voor de terechtzitting.

(35)

Het recht van verdachten en beklaagden om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, is niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden dienen verdachten en beklaagden de mogelijkheid te hebben om, uitdrukkelijk of stilzwijgend maar op ondubbelzinnige wijze, afstand te doen van dat recht.

(36)

In bepaalde omstandigheden moet een beslissing over de schuld of onschuld van een verdachte of beklaagde kunnen worden gegeven, zelfs wanneer de betrokkene niet bij de terechtzitting aanwezig is. Dit kan het geval zijn wanneer de verdachte of beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van eventuele afwezigheid, en desondanks niet verschijnt. Het in kennis stellen van een verdachte of beklaagde van de terechtzitting moet worden begrepen als het in persoon dagvaarden van de betrokkene of het anderszins aan de betrokkene verstrekken van officiële informatie over het tijdstip en de plaats van de terechtzitting, op een wijze die het hem mogelijk maakt kennis te krijgen van de terechtzitting. Het in kennis stellen van de verdachte of de beklaagde van de gevolgen van afwezigheid moet met name worden begrepen als het informeren van de betrokkene dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op de terechtzitting verschijnt.

(37)

Het moet ook mogelijk zijn om in afwezigheid van een verdachte of beklaagde een proces te voeren dat kan leiden tot een beslissing over schuld of onschuld, wanneer die persoon van de terechtzitting in kennis is gesteld en een door hemzelf of door de staat aangestelde advocaat heeft gemachtigd om hem tijdens die terechtzitting te vertegenwoordigen, en die advocaat namens de verdachte of beklaagde ter terechtzitting verschijnt.

[…]

(44)

Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen voor het geval van schending van een recht dat door het Unierecht aan een persoon is toegekend. Een doeltreffende voorziening in rechte voor het geval van schending van een van de in deze richtlijn vastgestelde rechten moet, voor zover mogelijk, tot gevolg hebben dat de verdachten of beklaagden in dezelfde positie worden gebracht als die waarin zij zouden hebben verkeerd indien de schending niet had plaatsgevonden, zodat het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging worden gewaarborgd.

[…]

(47)

Deze richtlijn eerbiedigt de door het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie; hierna: ,Handvest'] en het [Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950; hierna: ,EVRM'] erkende grondrechten en beginselen, waaronder het verbod op foltering en onmenselijke of onterende behandeling, het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie‑ en gezinsleven, het recht op persoonlijke integriteit, de rechten van het kind, de integratie van mensen met een handicap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. In het bijzonder dient rekening te worden gehouden met artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), uit hoofde waarvan de Unie de in het Handvest vastgestelde rechten, vrijheden en beginselen erkent, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, en die als algemene beginselen deel uit maken van het Unierecht.”

4

Artikel 1 van deze richtlijn, „Onderwerp”, luidt:

„Deze richtlijn bevat gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake:

a)

bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld in strafprocedures;

b)

het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn.”

5

Artikel 8 van deze richtlijn, „Recht op aanwezigheid bij proces”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1   De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting.

2.   De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid dat een proces, dat kan leiden tot een beslissing over schuld of onschuld van een verdachte of beklaagde, kan plaatsvinden in zijn afwezigheid, op voorwaarde dat:

a)

de verdachte of beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid; of

b)

de verdachte of beklaagde, die van het proces in kennis is gesteld, wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat die ofwel door de verdachte of de beklaagde [ofwel] door de staat werd aangesteld.”

Bulgaars recht

6

Artikel 55, lid 1, van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van strafvordering; hierna: „NPK”) bepaalt:

„De beklaagde heeft het recht om:

[…]

aan de strafprocedure deel te nemen […]”.

7

Artikel 94, lid 1, NPK bepaalt:

„De deelname van een raadsman aan een strafprocedure is verplicht, wanneer:

[…]

8.

de zaak wordt behandeld in afwezigheid van de beklaagde;

[…]”

8

Artikel 247b, lid 1, NPK bepaalt:

„Op verzoek van de rapporterende rechter wordt aan de beklaagde een afschrift van de tenlastelegging betekend. Door de betekening van de tenlastelegging wordt de beklaagde in kennis gesteld van de preliminaire zitting en van de in artikel 248, lid 1, bedoelde kwesties, van zijn recht om met een raadsman te verschijnen en van de mogelijkheid om een raadsman te laten aanwijzen in de in artikel 94, lid 1, bedoelde gevallen, alsmede van het feit dat de zaak in zijn afwezigheid kan worden behandeld en beslecht, mits aan de voorwaarden van artikel 269 is voldaan.”

9

Artikel 269 NPK luidt als volgt:

„1)   In gevallen waarin de beklaagde wordt aangeklaagd voor een ernstig strafbaar feit, is hij verplicht bij de zitting aanwezig te zijn.

2)   De rechter kan bevelen dat de beklaagde ook verschijnt in gevallen waarin zijn aanwezigheid niet is vereist, wanneer die verschijning noodzakelijk is voor het onderzoek naar de objectieve waarheid.

3)   Als dit niet in de weg staat aan het onderzoek naar de objectieve waarheid, kan de zaak in afwezigheid van de beklaagde worden behandeld, mits:

[…]

3.

hij naar behoren is gedagvaard, geen geldige reden voor zijn afwezigheid heeft meegedeeld en de in artikel 247b, lid 1, NPK geregelde procedure in acht werd genomen;

[…]”

10

Artikel 423 NPK bepaalt:

„1)   Binnen zes maanden nadat hij kennis heeft genomen van de definitieve strafrechtelijke veroordeling of van de daadwerkelijke toezending ervan aan de Republiek Bulgarije door een ander land, kan de persoon die bij verstek is veroordeeld, verzoeken om heropening van de strafzaak door zich te beroepen op zijn afwezigheid in de strafprocedure. Het verzoek wordt ingewilligd, tenzij de veroordeelde na de mededeling van de tenlastelegging in het kader van het vooronderzoek is gevlucht, met als gevolg dat de procedure van artikel 247b, lid 1, niet kan worden uitgevoerd, of de veroordeelde na de uitvoering van de procedure zonder geldige reden niet ter terechtzitting is verschenen.

2)   Het verzoek schort de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke veroordeling niet op, tenzij de rechter anders beslist.

3)   De procedure voor de heropening van de strafzaak wordt beëindigd indien de bij verstek veroordeelde persoon zonder gegronde reden niet ter terechtzitting verschijnt.

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11

De Spetsializirana prokuratura (bijzonder openbaar aanklager, Bulgarije) heeft strafrechtelijke vervolging ingesteld tegen dertien personen, die zijn aangeklaagd als leiders en/of leden van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van moorden, roofovervallen en diefstallen, alsmede wegens andere strafbare feiten die zij in het kader van deze criminele organisatie zouden hebben gepleegd. Twee van de beklaagden zijn TX en UW, die worden aangeklaagd wegens deelname aan deze criminele organisatie, een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van drie tot tien jaar staat.

12

TX en UW werden op de hoogte gebracht van de voorwaarden waaronder de terechtzitting in hun afwezigheid kon plaatsvinden, met name indien zij zonder geldige reden niet zouden verschijnen, en van het feit dat in een dergelijk geval de definitieve beslissing ten gronde voor hen bindend is, zonder dat deze kan worden aangevochten op grond van het feit dat zij niet persoonlijk hebben deelgenomen aan de terechtzitting.

13

In het proces tegen TX en UW voor de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) werden in eerste instantie zeven zittingen gehouden. Op elk van deze zittingen werd de zaak verdaagd. Vanwege afwezigheid van verschillende beklaagden wegens ziekte op de datum van de zittingen, beval de verwijzende rechter geen onderzoeksmaatregelen en is hij niet overgegaan tot bewijsverkrijging. Deze rechter heeft onderzocht of de reden voor die afwezigheden echt was, maar kon ondanks grote twijfels de gegrondheid van de afwezigheid van deze beklaagden niet in twijfel trekken.

14

Bij beslissingen van 19 en 26 april 2017 heeft de verwijzende rechter zich uitgesproken over de mogelijkheid om in het hoofdgeding een terechtzitting in afwezigheid van deze beklaagden te laten plaatsvinden.

15

In dit verband heeft hij in de eerste plaats vastgesteld dat de aanwezigheid van deze beklaagden niet noodzakelijk is „voor het onderzoek naar de objectieve waarheid”, in de zin van de nationale regelgeving, met betrekking tot de ten laste gelegde strafbare feiten.

16

In de tweede plaats heeft de verwijzende rechter op basis van de nationale regelgeving de volgende voorwaarden vastgesteld voor een behandeling van het hoofdgeding in afwezigheid van een beklaagde:

de advocaat van de betrokkene is verplicht aanwezig en verdedigt hem daadwerkelijk;

een kopie van het proces-verbaal van de zitting wordt aan de betrokkene toegezonden, zodat hij kennis kan nemen van de in zijn afwezigheid verrichte onderzoekshandelingen en het verkregen bewijs;

aan de betrokkene wordt de mogelijkheid geboden om aan te geven of hij wenst dat de bewijsvoering in zijn aanwezigheid opnieuw plaatsvindt;

indien de betrokkene om een reden buiten zijn wil niet is verschenen, heeft hij het recht dat de verrichte handelingen in zijn aanwezigheid worden herhaald;

indien de betrokkene om een aan hem toe te rekenen reden niet is verschenen, geldt het recht dat de verrichte handelingen in zijn aanwezigheid worden herhaald uitsluitend als de persoonlijke medewerking van de betrokkene aan de concrete handeling van de bewijsvoering noodzakelijk is om zijn belangen te beschermen.

17

Op de twaalf zittingen die na de beslissingen van 19 en 26 april 2017 werden gehouden, waren verschillende beklaagden om verschillende redenen afwezig.

18

Zo is TX om een reden buiten zijn wil, namelijk ziekte, niet verschenen op de zitting van 16 mei 2018. Ook UW heeft niet op deze zitting willen verschijnen. Beide beklaagden werden door de door hen gemachtigde advocaten verdedigd. Aan TX en UW werden kopieën van het proces-verbaal van deze zitting gestuurd, zodat zij kennis konden nemen van het in hun afwezigheid verkregen bewijs.

19

Op de volgende zitting van 30 mei 2018 verschenen TX en UW. Na overleg met hun advocaten verklaarden zij kennis te hebben genomen van het proces-verbaal van de zitting van 16 mei 2018 alsmede van het in hun afwezigheid verzamelde bewijsmateriaal en dat zij niet wensten deel te nemen aan een nieuwe bewijsvoering. De in hun afwezigheid verrichte handelingen werden niet herhaald.

20

Op de zitting van 1 oktober 2018 verscheen TX wederom niet vanwege ziekte. Hij werd door zijn advocaat vertegenwoordigd. In zijn afwezigheid heeft de verwijzende rechter bepaalde bewijzen verkregen en heeft hij onder meer de door het openbaar ministerie opgeroepen hoofdgetuige à charge verhoord. Aan TX werd een kopie van het proces-verbaal van deze zitting toegezonden zodat hij kennis kon nemen van het in zijn afwezigheid verkregen bewijs.

21

Op de volgende zitting van 17 oktober 2018 verscheen TX wel. Na overleg met zijn advocaat verklaarde hij dat hij kennis had genomen van het proces-verbaal van de zitting van 1 oktober 2018 en het in zijn afwezigheid verzamelde bewijsmateriaal, en dat hij persoonlijk wilde deelnemen aan het verhoor van de hoofdgetuige à charge. De verwijzende rechter heeft aan deze wens voldaan en heeft een aanvullend verhoor van deze getuige laten plaatsvinden. TX werd de mogelijkheid geboden om aan dit verhoor volledig deel te nemen en al zijn vragen te stellen.

22

Met betrekking tot UW wijst de verwijzende rechter erop dat het nationale recht met het oog op de uitvoering van de verstekprocedure na de met kennis van zaken gegeven toestemming van de beklaagde, bepaalt dat deze persoon op de hoogte moet worden gebracht van de terechtzitting, van de gevolgen van zijn afwezigheid en van de verplichte deelname van een advocaat, waarborgen die zijn vastgelegd in artikel 8, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2016/343.

23

Deze rechter geeft aan dat hij betwijfelt of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling in overeenstemming is met het Unierecht, met name in het licht van overweging 35 van richtlijn 2016/343, en dat deze twijfels betrekking hebben op de voorwaarden waaronder op geldige wijze afstand kan worden gedaan van het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn.

24

Met betrekking tot TX, die om redenen buiten zijn wil, namelijk wegens ziekte, niet op bepaalde zittingen is verschenen, is de verwijzende rechter van oordeel dat, gelet op overweging 34 van richtlijn 2016/343, zijn recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, zou kunnen zijn geschonden, aangezien er een geldige reden was voor zijn afwezigheid. Deze rechter vraagt zich af of een dergelijke schending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, gelet op de handelingen die na deze zittingen op verzoek van TX zijn verricht.

25

In dit verband vraagt de nationale rechter zich met betrekking tot de terechtzitting van 16 mei 2018 af of TX met zijn verklaring dat hij niet om herhaling van de verrichte handelingen verzoekt op geldige wijze afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, en of de in overweging 35 van richtlijn 2016/343 bedoelde mogelijkheid om af te zien van het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, ook van toepassing is op reeds verrichte procedurele handelingen. Wat de zitting van 1 oktober 2018 betreft, wenst de verwijzende rechter te vernemen of het aanvullende verhoor van de door het openbaar ministerie opgeroepen getuige à charge in aanwezigheid van TX een toereikende maatregel is in het licht van overweging 44 van richtlijn 2016/343.

26

De verwijzende rechter wijst erop dat de advocaten van TX en UW alle zittingen in het hoofdgeding hebben bijgewoond.

27

In deze omstandigheden heeft de Spetsializiran nakazatelen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is het recht van de beklaagde om bij de terechtzitting aanwezig te zijn overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 2, junctis de overwegingen 35 en 44 van richtlijn (EU) 2016/343 geschonden, wanneer één van de zittingen in de strafprocedure in afwezigheid van de beklaagde heeft plaatsgevonden en hij naar behoren is gedagvaard, van de gevolgen van zijn afwezigheid in kennis is gesteld en door een door hem gekozen advocaat werd verdedigd, indien:

a)

hij om een aan hem toe te rekenen reden niet is verschenen (hij namelijk heeft besloten om de betrokken zitting niet bij te wonen);

b)

hij om een niet aan hem toe te rekenen reden (te weten ziekte) niet is verschenen, wanneer hij aansluitend is geïnformeerd over de in zijn afwezigheid verrichte handelingen en met kennis van zaken heeft besloten en verklaard dat:

hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van deze handelingen in twijfel trekt en niet eist dat deze in zijn aanwezigheid worden herhaald;

hij wil deelnemen aan deze handelingen, waarna de rechter een aanvullend verhoor van de door de beklaagde genoemde persoon heeft laten plaatsvinden en de beklaagde de mogelijkheid heeft geboden om hieraan volledig deel te nemen.”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

28

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2016/343 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die, in een situatie waarin de beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid bij die terechtzitting en deze persoon is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat, bepaalt dat het recht van deze persoon om bij de terechtzitting aanwezig te zijn niet wordt geschonden wanneer:

hij ondubbelzinnig heeft besloten niet te verschijnen op een van de zittingen die in het kader van zijn proces worden gehouden, of

hij op een van die zittingen niet is verschenen om een buiten zijn macht liggende reden, indien hij na die zitting in kennis werd gesteld van de in zijn afwezigheid verrichte handelingen en hij met kennis van zaken heeft besloten en verklaard hetzij dat hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van deze handelingen in twijfel zal trekken hetzij dat hij aan deze handelingen wenst deel te nemen, wat ertoe heeft geleid dat de aangezochte nationale rechter deze handelingen heeft herhaald, met name door een aanvullend verhoor van een getuige, waaraan de beklaagde volledig heeft kunnen deelnemen.

29

Vooraf moet worden opgemerkt dat richtlijn 2016/343, zoals blijkt uit artikel 1 en overweging 9 ervan, als doel heeft voor strafprocedures gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn [arresten van 19 september 2018, Milev, C‑310/18 PPU, EU:C:2018:732, punt 45, en 5 september 2019, AH e.a. (Vermoeden van onschuld), C‑377/18, EU:C:2019:670, punt 38].

30

Voorts zij eraan herinnerd dat, gelet op de minimale harmonisering die met deze richtlijn wordt nagestreefd, die richtlijn niet kan worden uitgelegd als een volledig en uitputtend instrument (zie in die zin beschikking van 12 februari 2019, RH, C‑8/19 PPU, EU:C:2019:110, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

In dit verband bepaalt artikel 8, lid 1, van die richtlijn dat de lidstaten ervoor zorgen dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting.

32

In overweging 35 van dezelfde richtlijn staat dat het recht van verdachten en beklaagden om bij de terechtzitting aanwezig te zijn niet absoluut is en dat verdachten en beklaagden onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid dienen te hebben om, uitdrukkelijk of stilzwijgend maar op ondubbelzinnige wijze, afstand te doen van dat recht.

33

Derhalve bepaalt artikel 8, lid 2, van richtlijn 2016/343 dat de lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid dat een proces, dat kan leiden tot een beslissing over schuld of onschuld van een verdachte of beklaagde, kan plaatsvinden in zijn afwezigheid, op voorwaarde dat, overeenkomstig deze bepaling, onder a), de verdachte of beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid of, overeenkomstig deze bepaling, onder b), de verdachte of beklaagde, die van het proces in kennis is gesteld, wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat die ofwel door de verdachte of de beklaagde ofwel door de staat werd aangesteld.

34

Voorts staat in overweging 47 van richtlijn 2016/343 dat deze richtlijn de door het Handvest en het EVRM erkende grondrechten en beginselen, waaronder het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, eerbiedigt.

35

Zoals uit overweging 33 van deze richtlijn volgt, is het recht van verdachten en beklaagden om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, gebaseerd op het recht op een eerlijk proces, dat is verankerd in artikel 6 EVRM, waarmee, zoals de toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten (PB 2007, C 303, blz. 17) verduidelijken, artikel 47, tweede en derde alinea, en artikel 48 van het Handvest corresponderen.

36

In dit verband volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat een openbare terechtzitting een grondbeginsel is dat in artikel 6 EVRM is vastgelegd. Dit beginsel is van bijzonder belang in strafzaken, waarin er in de regel een rechter van eerste aanleg moet zijn die ten volle beantwoordt aan de vereisten van artikel 6 EVRM en ten overstaan waarvan een persoon gerechtigd is te eisen dat hij wordt „gehoord” en onder meer in de gelegenheid wordt gesteld mondeling zijn verweermiddelen uiteen te zetten, de getuigenverklaringen à charge te horen, getuigen te verhoren en te ondervragen (EHRM, 23 november 2006, Jussila tegen Finland, CE:ECHR:2006:1123JUD007305301, punt 40, en EHRM, 4 maart 2008, Hüseyin Turan tegen Turkije, CE:ECHR:2008:0304JUD001152902, punt 31).

37

Volgens deze rechtspraak belet noch de letter noch de geest van artikel 6 EVRM dat een persoon – uitdrukkelijk of stilzwijgend – vrijwillig afstand doet van de waarborgen van een eerlijk proces. De afstand van het recht om deel te nemen aan de terechtzitting moet echter ondubbelzinnig zijn aangetoond en gepaard gaan met een minimum aan waarborgen die in verhouding staan tot de ernst ervan. Bovendien mag de afstand niet in strijd zijn met een belangrijk openbaar belang (EHRM, 1 maart 2006, Sejdovic tegen Italië, CE:ECHR:2006:0301JUD005658100, punt 86, en EHRM, 13 maart 2018, Vilches Coronado e.a. tegen Spanje, CE:ECHR:2018:0313JUD005551714, punt 36).

38

In het hoofdgeding is tegen verschillende personen een strafrechtelijke procedure ingeleid wegens het leiden van en/of deelnemen aan een criminele organisatie. In het beginstadium van hun proces werden de beklaagden overeenkomstig de nationale regelgeving in kennis gesteld van de voorwaarden waaronder dit proces, indien zij zonder geldige reden niet zouden verschijnen, ondanks hun afwezigheid kon plaatsvinden. Bovendien hebben de raadslieden van de beklaagden alle terechtzittingen in hun proces bijgewoond.

39

De prejudiciële vraag heeft in de eerste plaats betrekking op de situatie waarin een beklaagde bewust afziet van zijn recht om te verschijnen op een van de terechtzittingen die in het kader van zijn proces worden gehouden.

40

Gelet op de bewoordingen van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2016/343 moet worden vastgesteld dat in een zaak als die in het hoofdgeding zowel aan de voorwaarden van deze bepaling onder a) als aan die van deze bepaling onder b) is voldaan.

41

Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de afstand van UW van zijn recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, gepaard ging met een minimum aan waarborgen die in verhouding staan tot de ernst ervan en dat de afstand niet in strijd lijkt te zijn met een belangrijk openbaar belang.

42

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat artikel 8, lid 2, van richtlijn 2016/343 zich niet verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat het recht van een beklaagde om bij de terechtzitting aanwezig te zijn niet wordt geschonden in het geval waarin deze persoon ondubbelzinnig heeft besloten niet te verschijnen op een van de terechtzittingen die in het kader van zijn proces worden gehouden, wanneer hij in kennis is gesteld van die terechtzitting en op die terechtzitting door een gemachtigde advocaat is vertegenwoordigd.

43

De door de verwijzende rechter gestelde vraag heeft in de tweede plaats betrekking op de situatie waarin de beklaagde niet kon verschijnen op de terechtzittingen die in het kader van zijn proces werden gehouden, om een reden buiten zijn wil, namelijk wegens ziekte.

44

In overweging 34 van richtlijn 2016/343 staat dat, indien verdachten of beklaagden om buiten hun macht liggende redenen niet ter terechtzitting aanwezig kunnen zijn, zij de mogelijkheid moeten krijgen om binnen de in het nationale recht gestelde termijn te verzoeken om een nieuwe datum voor de terechtzitting.

45

De verwijzende rechter stelt het Hof ten eerste een vraag over de situatie waarin de beklaagde, die om redenen buiten zijn wil niet kon verschijnen op een terechtzitting die in het kader van zijn proces werd gehouden en in kennis werd gesteld van de in zijn afwezigheid verrichte handelingen, heeft verklaard dat hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van de verrichte handelingen in twijfel zou trekken en dat hij niet wenste dat deze handelingen in zijn aanwezigheid werden herhaald.

46

In dit verband moet worden vastgesteld dat een dergelijk standpunt kan worden beschouwd als een ondubbelzinnige afstand van het recht om aanwezig te zijn bij de betrokken zitting.

47

Ten tweede wijst de verwijzende rechter op de situatie waarin de beklaagde heeft verklaard dat hij wenst dat de in zijn afwezigheid verrichte handelingen in zijn aanwezigheid worden herhaald, hetgeen heeft geleid tot een aanvullend getuigenverhoor, waaraan de beklaagde volledig heeft kunnen deelnemen.

48

Dienaangaande zij vastgesteld dat een persoon voor wie de handelingen die waren verricht tijdens de terechtzittingen waarop hij niet kon verschijnen, in zijn aanwezigheid zijn herhaald, niet kan worden geacht afwezig te zijn geweest bij zijn terechtzitting.

49

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2016/343 aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling die, in een situatie waarin de beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid bij die terechtzitting en deze persoon is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat, bepaalt dat het recht van deze persoon om bij de terechtzitting aanwezig te zijn niet wordt geschonden wanneer:

hij ondubbelzinnig heeft besloten niet te verschijnen op een van de zittingen die in het kader van zijn proces worden gehouden, of

hij op een van die zittingen niet is verschenen om een buiten zijn macht liggende reden, indien hij na die zitting in kennis werd gesteld van de in zijn afwezigheid verrichte handelingen en hij met kennis van zaken heeft besloten en verklaard hetzij dat hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van deze handelingen in twijfel zou trekken hetzij dat hij aan deze handelingen wenste deel te nemen, wat ertoe heeft geleid dat de nationale rechter deze handelingen heeft herhaald, met name door een aanvullend verhoor van een getuige, waaraan de beklaagde volledig heeft kunnen deelnemen.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling die, in een situatie waarin de beklaagde tijdig in kennis is gesteld van de terechtzitting en van de gevolgen van zijn afwezigheid bij die terechtzitting en deze persoon is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat, bepaalt dat het recht van deze persoon om bij de terechtzitting aanwezig te zijn niet wordt geschonden wanneer:

 

hij ondubbelzinnig heeft besloten niet te verschijnen op een van de zittingen die in het kader van zijn proces worden gehouden, of

 

hij op een van die zittingen niet is verschenen om een buiten zijn macht liggende reden, indien hij na die zitting in kennis werd gesteld van de in zijn afwezigheid verrichte handelingen en hij met kennis van zaken heeft besloten en verklaard hetzij dat hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van deze handelingen in twijfel zou trekken hetzij dat hij aan deze handelingen wenste deel te nemen, wat ertoe heeft geleid dat de aangezochte nationale rechter deze handelingen heeft herhaald, met name door een aanvullend verhoor van een getuige, waaraan de beklaagde volledig heeft kunnen deelnemen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.