CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

G. HOGAN

van 19 december 2019 ( 1 )

Zaak C‑779/18

Mikrokasa S.A. w Gdyni,

Revenue Niestandaryzowany Sekurytyzacyjny Fundusz Inwestycyjny Zamknięty w Warszawie

tegen

XO

[verzoek van de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich (rechter in eerste aanleg Siemianowice Śląskie, Polen) om een prejudiciële beslissing]

„Verzoek om een prejudiciële beslissing ‐ Consumentenbescherming ‐ Consumentenkredietovereenkomsten ‐ Richtlijn 2008/48 ‐ Mate van harmonisatie ‐ Begrip ‚totale kosten van het krediet voor de consument’ ‐ Richtlijn 93/13 ‐ Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten ‐ Uitsluiting van contractuele bedingen die dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen weerspiegelen”

1. 

Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66) bevat het rechtskader voor consumentenkredietovereenkomsten. Met name in artikel 10 wordt nader bepaald welke informatie in een dergelijke kredietovereenkomst moet worden vermeld. Het Hof wordt nu door middel van dit verzoek om een prejudiciële beslissing verzocht bepaalde aspecten van het toepassingsgebied en de juiste uitlegging van deze bepaling te verduidelijken.

2. 

Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing is op 12 december 2018 door de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich (rechter in eerste aanleg Siemianowice Śląskie, Polen) ingediend bij het Hof in het kader van twee beroepen van respectievelijk Mikrokasa S.A., gevestigd in Gdynia, en Revenue Niestandaryzowany Sekurytyzacyjny Fundusz Inwestycyjny Zamknięty, gevestigd in Warschau, tegen XO, welke beroepen door de verwijzende rechter zijn gevoegd en betrekking hebben op vorderingen tot betaling van bedragen die verschuldigd zijn op grond van twee afzonderlijke consumentenkredietovereenkomsten.

3. 

De belangrijkste vraag die in deze zaak aan de orde wordt gesteld, betreft de mate van harmonisatie en het toepassingsgebied van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 en de mate waarin de vereisten van die richtlijn kunnen worden aangevuld met vereisten krachtens het nationale recht. Alvorens op deze kwesties in te gaan, moet evenwel een overzicht worden gegeven van de relevante wettelijke bepalingen.

I. Toepasselijke bepalingen

A.   Unierecht

4.

In de overwegingen 3, 4, 6 tot en met 9, 19 en 31 van richtlijn 2008/48, zoals van toepassing in 2016, staat te lezen:

„(3)

Uit deze verslagen en raadplegingen blijkt dat de wetgevingen van de lidstaten inzake kredietverlening aan natuurlijke personen in het algemeen en consumentenkrediet in het bijzonder nog sterk uiteenlopen. Uit een analyse van de nationale wetten tot omzetting van richtlijn 87/102/EEG[ ( 2 )] blijkt namelijk dat de lidstaten wegens nationaal verschillende juridische en economische omstandigheden naast richtlijn 87/102/EEG een reeks verschillende instrumenten ter bescherming van de consument toepassen.

(4)

De feitelijke en juridische situatie die uit deze nationale verschillen resulteert, brengt in sommige gevallen concurrentieverstoringen tussen kredietgevers in de [Unie] mee en [schept] belemmeringen voor de interne markt [...] in het geval dat de lidstaten verschillende dwingende bepalingen hebben vastgesteld die strenger zijn dan die van richtlijn 87/102/EEG. Hierdoor kan de consument slechts in beperkte mate rechtstreeks van het geleidelijk toenemende aanbod van grensoverschrijdend consumentenkrediet gebruikmaken. Die verstoringen en beperkingen kunnen op hun beurt de vraag naar goederen en diensten beïnvloeden.

[...]

(6)

Overeenkomstig het Verdrag bestaat de interne markt uit een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging gewaarborgd zijn. De ontwikkeling van een doorzichtigere en doelmatigere kredietmarkt in de ruimte zonder binnengrenzen is van wezenlijke betekenis voor de bevordering van de ontwikkeling van grensoverschrijdende activiteiten.

(7)

Teneinde de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken, moet op een aantal kerngebieden een geharmoniseerd communautair kader worden geschapen. Met toekomstgerichte communautaire voorschriften die aan toekomstige kredietvormen kunnen worden aangepast en die de lidstaten de nodige speelruimte laten bij de omzetting daarvan, dient, met het oog op de gestage ontwikkeling van de markt voor consumentenkrediet en de toenemende mobiliteit van de Europese burger, een bijdrage te worden geleverd aan een modern consumentenkrediet.

(8)

Het is van belang dat de markt de consument voldoende bescherming biedt teneinde diens vertrouwen niet te schaden. Op die manier moet het vrije verkeer van kredietaanbiedingen voor zowel kredietgevers als kredietnemers optimaal kunnen functioneren, met inachtneming van de specifieke situaties in de afzonderlijke lidstaten.

(9)

Volledige harmonisatie is nodig om te waarborgen dat alle consumenten in de [Europese Unie] een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren. Het mag de lidstaten derhalve niet worden toegestaan andere nationale bepalingen te handhaven of in te voeren dan er in deze richtlijn zijn vastgelegd. Deze beperking moet echter alleen gelden voor door deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen. Wanneer zulke geharmoniseerde bepalingen niet bestaan, moeten de lidstaten de vrijheid houden om nationale wetgeving te handhaven of in te voeren. [...]

[...]

(19)

Opdat consumenten met kennis van zaken kunnen beslissen, moeten zij vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en [hun] verplichtingen, die zij mogen meenemen en nader bestuderen. Om voor een zo groot mogelijke transparantie te zorgen en aanbiedingen vergelijkbaar te maken, dient deze informatie met name ook het in de gehele Europese Unie op uniforme wijze vastgestelde jaarlijkse kostenpercentage van het krediet te omvatten. [...]

[...]

(31)

De kredietovereenkomst moet in duidelijke en beknopte vorm alle noodzakelijke informatie bevatten over de rechten en plichten die voor de consument daaruit voortvloeien, zodat hij daar kennis van kan nemen.”

5.

Artikel 1 van richtlijn 2008/48, met het opschrift „Onderwerp”, bepaalt:

„Deze richtlijn heeft tot doel bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten te harmoniseren.”

6.

Artikel 3 van die richtlijn, met het opschrift „Definities”, luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

g)

‚totale kosten van het krediet voor de consument’: alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard dan ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten; dit omvat ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst, met name verzekeringspremies, indien, daarenboven, het sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet, in voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen”.

7.

Artikel 5 van richtlijn 2008/48, met het opschrift „Precontractuele informatie”, bepaalt:

„1.   Geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en, in voorkomend geval, de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. Die informatie wordt, op papier of op een andere duurzame drager, verstrekt overeenkomstig het formulier ‚Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet’ in bijlage II. De kredietgever wordt geacht te hebben voldaan aan de voorschriften van dit lid en van artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2002/65/EG[ ( 3 )] wanneer hij de Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet heeft verstrekt.

Deze informatie heeft betrekking op:

a)

het soort krediet;

b)

de identiteit en het geografische adres van de kredietgever en, in voorkomend geval, de identiteit en het geografische adres van de betrokken kredietbemiddelaar;

c)

het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

d)

de duur van de kredietovereenkomst;

e)

in geval van een krediet in de vorm van uitstel van betaling voor een goed of een dienst en gelieerde kredietovereenkomsten, het goed of de dienst en de contante prijs ervan;

f)

de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen, en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, en de termijnen, de voorwaarden en de procedure voor wijziging daarvan. [...]

g)

het jaarlijks kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, [...]

[...]

Alle aanvullende informatie die de kredietgever aan de consument geeft, wordt verstrekt in een afzonderlijk document, dat aan het formulier ‚Europese standaardinformatie’ kan worden gehecht.

[...]

4.   Op verzoek wordt aan de consument, behalve de ‚Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet’, een kosteloos exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst verstrekt. [...]

[...]

6.   De lidstaten zien erop toe dat de kredietgevers en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaars de consument een passende toelichting verstrekken om hem in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, zo nodig door de ingevolge lid 1 te verstrekken precontractuele informatie, de voornaamste kenmerken van de voorgestelde producten en de specifieke gevolgen hiervan voor de consument toe te lichten, met inbegrip van de gevolgen indien de consument niet betaalt. [...].”

8.

Artikel 10 van dezelfde richtlijn, met het opschrift „In de kredietovereenkomst te vermelden informatie”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   De kredietovereenkomst wordt op papier of op een andere duurzame drager opgesteld.

Elke overeenkomstsluitende partij krijgt een exemplaar van de kredietovereenkomst. Dit artikel doet geen afbreuk aan nationale voorschriften inzake de geldigheid van het sluiten van kredietovereenkomsten, mits deze voorschriften overeenstemmen met het [Unierecht].

2.   In de kredietovereenkomst worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:

a)

het soort krediet;

b)

de identiteit en het geografische adres van de overeenkomstsluitende partijen en in voorkomend geval de identiteit en het geografische adres van de betrokken kredietbemiddelaar;

c)

de duur van de kredietovereenkomst;

d)

het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

e)

in geval van een krediet in de vorm van uitstel van betaling voor een goed of een dienst of van gelieerde kredietovereenkomsten, het goed of de dienst en de contante prijs daarvan;

f)

de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen, en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, en de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan. Indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, wordt deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten verstrekt;

g)

het jaarlijks kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst; alle bij de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen worden vermeld;

[...]”

9.

Artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, met het opschrift „Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn”, preciseert:

„In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.”

B.   Nationaal recht

10.

Bij de ustawa z dnia 7 lipca 2005 r. o zmianie ustawy Kodeks cywilny oraz o zmianie niektórych innych ustaw (wet van 7 juli 2005 tot wijziging van de wet tot vaststelling van het burgerlijk wetboek en sommige andere wetten) (Dz. U. van 2005, nr. 157, volgnr. 1316) is in ustawa z dnia 23 kwietnia 1964 r. – Kodeks cywilny (wet van 23 april 1964 – burgerlijk wetboek) (Dz. U. van 2014, volgnr. 121, geconsolideerde tekst), zoals gewijzigd (hierna: „burgerlijk wetboek”), artikel 359, 22, opgenomen. Deze bepaling stelt een maximumbedrag aan rente vast dat als tegenprestatie kan worden gevorderd bij een rechtshandeling, dat wil zeggen het dubbele van het bedrag van de jaarlijkse wettelijke rente. Momenteel komt dit maximumrentebedrag overeen met 10 % van het geleende kapitaal.

11.

Sommige kredietgevers hebben deze nationaal opgelegde limiet omzeild door het bedrag van de in rekening gebrachte commissielonen en kosten kunstmatig te verhogen. In een reactie hierop oordeelden de nationale rechters dat wanneer de bepalingen tot vaststelling van deze commissielonen of kosten werden aangevochten of wanneer de kredietgever een vordering tot betaling bij de rechter instelde, hij moest aantonen dat er sprake was van een tegenprestatie voor de commissielonen of kosten die bovenop de rente in rekening werden gebracht. Bij gebreke van een dergelijke tegenprestatie of indien bleek dat de commissielonen of kosten verschuldigd waren in ruil voor het ter beschikking gestelde kapitaal, oordeelden de nationale rechterlijke instanties dat deze commissielonen of kosten bedoeld waren om de bepalingen van artikel 359, lid 2, van het burgerlijk wetboek te omzeilen. Als gevolg hiervan werd het bedrag daarvan verlaagd tot het maximumbedrag aan rente dat op grond van artikel 359, lid 2, van het burgerlijk wetboek kon worden gevorderd. Wanneer de commissielonen of kosten de tegenprestatie waren voor een andere dienst dan de kapitaalverstrekking, konden dergelijke bepalingen niettemin ongeldig worden verklaard, maar alleen indien zij oneerlijk waren in de zin van de nationale wetgeving tot omzetting van richtlijn 93/13/EEG van de Raad ( 4 ).

12.

Om de controle op de door de kredietgevers aangerekende prijzen te versterken, heeft de Poolse wetgever vervolgens een mechanisme ingevoerd om het bedrag van de niet-rentekosten van het krediet dat kan worden opgeëist, te beperken door middel van de artikelen 6a en 36a van de ustawa z dnia 12 maja 2011 r. o kredycie konsumenckim (wet van 12 mei 2011 op het consumentenkrediet) (Dz. U. van 2011, nr. 126, punt 715) (hierna: „wet op het consumentenkrediet”).

13.

In artikel 5, leden 6, 6a, 7 en 8, van de wet op het consumentenkrediet wordt een aantal begrippen gedefinieerd waarnaar in die wet wordt verwezen. Deze bepaling voorziet met name in het volgende:

„6)

de totale kosten van het krediet – alle kosten die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen, met name:

a)

rente, vergoedingen, commissielonen, belastingen en marges die de kredietgever bekend zijn, en

b)

de kosten voor aanvullende diensten, met name verzekeringen, indien deze noodzakelijk zijn om het krediet te verkrijgen of om het tegen de aangeboden voorwaarden te verkrijgen, met uitzondering van de door de consument te betalen notariskosten;

6a)

niet-rentekosten van het krediet – alle kosten die de consument in verband met de consumentenkredietovereenkomst moet dragen, met uitzondering van de rente;

7)

totaal kredietbedrag – maximumbedrag van alle geldmiddelen die uit hoofde van de kredietovereenkomst door de kredietgever ter beschikking van de consument worden gesteld, exclusief de meegeleende kosten voor de kredietverstrekking, of, in het geval van overeenkomsten waarvoor geen maximumbedrag is vastgesteld, de som van alle geldmiddelen die uit hoofde van de kredietovereenkomst door de kredietgever ter beschikking van de consument worden gesteld, exclusief de meegeleende kosten voor de kredietverstrekking;

8)

totaal door de consument te betalen bedrag – de som van de totale kosten van het krediet en het totale kredietbedrag.”

14.

Artikel 13 van de wet op het consumentenkrediet bepaalt:

„1.

Voorafgaand aan de sluiting van de consumentenkredietovereenkomst dient de kredietgever of kredietbemiddelaar de consument tijdig en op een duurzame gegevensdrager informatie over de volgende onderdelen te verschaffen zodat hij daarvan grondig kennis kan nemen: [...]

[...]

5)

het totale kredietbedrag;

6)

de data en de wijzen van kredietopneming;

7)

het totale door de consument te betalen bedrag;

[...]

10)

indien van toepassing, informatie over de andere kosten die de consument in verband met de consumentenkredietovereenkomst moet dragen, met name betreffende rente, de commissielonen, de marges en de vergoedingen, zoals de vergoedingen voor het aanhouden van een of meer rekeningen waarop betalingstransacties en kredietopnemingen kunnen worden geboekt, alsmede de vergoedingen voor het gebruik van betalingsinstrumenten, zowel voor betalingstransacties als voor kredietopnemingen, en kosten voor aanvullende diensten, met name verzekeringen, indien bekend bij de kredietgever, alsook over de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden gewijzigd;

11)

informatie over de te dragen notariskosten, indien van toepassing;

[...]”

15.

Artikel 30 van de wet op het consumentenkrediet bepaalt het volgende:

„1.

Onverminderd de artikelen 31 tot en met 33 moeten in consumentenkredietovereenkomsten de volgende gegevens worden vermeld:

[...]

2)

het soort krediet;

[...]

4)

het totale kredietbedrag;

5)

de data en de wijze van opneming van het krediet;

6)

de debetrentevoet, [...];

7)

het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, vastgesteld op de datum van sluiting van de consumentenkredietovereenkomst, met vermelding van alle aannames voor de berekening daarvan;

8)

de regels en de termijnen voor de aflossing van het krediet, [...];

9)

een tabel met de termijnen en de regels voor de betaling van de rente en alle andere kredietkosten, indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een aflossingsvrije periode toekent;

10)

informatie over de andere kosten die de consument in verband met de consumentenkredietovereenkomst moet dragen, met name over de vergoedingen, zoals de vergoedingen voor het aanhouden van een of meer rekeningen waarop betalingen en kredietopnemingen kunnen worden geboekt, alsmede de vergoedingen voor het gebruik van betalingsmiddelen, zowel voor betalingstransacties als voor kredietopnemingen, vergoedingen, marges en kosten voor nevendiensten, met name verzekeringen, indien bekend bij de kredietgever, alsook over de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden gewijzigd;

[...]”

16.

Artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet bepaalt:

„1.   De maximale niet-rentekosten van het krediet worden berekend als volgt:

Image

waarbij de verschillende symbolen de volgende betekenis hebben:

MPKK – de maximale niet-rentekosten van het krediet;

K – het totale kredietbedrag;

n – de aflossingstermijn uitgedrukt in dagen;

R – het aantal dagen per jaar.

2.   De niet-rentekosten van het krediet gedurende de gehele looptijd van het krediet mogen niet hoger zijn dan het totale kredietbedrag.

3.   De niet-rentekosten van een consumentenkredietovereenkomst zijn niet verschuldigd voor zover deze hoger zijn dan de maximale niet-rentekosten van het krediet die op de in lid 1 hierboven beschreven wijze zijn berekend, of dan het totale kredietbedrag.”

17.

Artikel 45, lid 1, van de wet op het consumentenkrediet voorziet in de verbeurdverklaring van rente en andere kredietkosten als boete bij niet-naleving van artikel 36a. Overeenkomstig artikel 47 van die wet mogen contractuele bedingen de rechten van de consument niet uitsluiten of beperken.

II. Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18.

De twee zaken die aanhangig zijn bij de verwijzende rechter en die hij bij beslissing van 8 november 2018 heeft gevoegd, hebben betrekking op de betaling van vorderingen die voortvloeien uit twee afzonderlijke, door XO gesloten kredietovereenkomsten.

19.

De eerste zaak betreft een overeenkomst inzake een persoonlijke lening die op 21 december 2016 tussen Mikrokasa en XO is gesloten en op grond waarvan 4000 Poolse zloty (PLN) (ongeveer 940 EUR) aan XO is geleend. In het kader van deze overeenkomst, waarover de partijen niet hebben onderhandeld, heeft XO ingestemd met de betaling voor die lening van 600 PLN (ongeveer 139 EUR) aan voorbereidingskosten, 3400 PLN (ongeveer 790 EUR) aan administratieve kosten en 7 % rente op jaarbasis, die over de looptijd van de lening in totaal 371,87 PLN (ongeveer 86 EUR) bedraagt.

20.

In de overeenkomst inzake een persoonlijke lening staat dat het „totale door de consument te betalen bedrag”, dat wordt omschreven als „de som van al het geld dat de kredietgever u ter beschikking zal stellen en alle kosten die u in verband met de kredietovereenkomst moet betalen”, 8371,87 PLN (ongeveer 1946 EUR) bedroeg. In de overeenkomst inzake een persoonlijke lening is ook vermeld dat de „niet-rentekosten van het krediet”4000 PLN (ongeveer 929 EUR) bedroegen.

21.

Verzoekster legt uit dat de niet-rentekosten van het krediet waren vastgesteld op de ondergrens van de kosten die door de kredietgevers worden gedragen, en dat deze kosten dus noodzakelijkerwijs lager zouden zijn geweest dan de kosten die daadwerkelijk door de kredietgevers worden gedragen. Zij verwees ook naar de rechtspraak van de Poolse nationale gerechten, volgens welke de vraag of de niet-rentekosten van het krediet buitensporig hoog zijn niet mag worden getoetst zolang de bedragen ervan binnen de grenzen van de maximale niet-rentekosten van het krediet blijven.

22.

Aangezien XO geen enkel aan Mikrokasa verschuldigd bedrag betaalde, heeft Mikrokasa op 30 juni 2017 bij de Sąd Rejonowy Lublin Zachód w Lublinie (rechter in eerste aanleg Lublin West, Polen) tegen XO een vordering ingesteld tot betaling van 8184,53 PLN voor de lening die XO niet had terugbetaald.

23.

Bij beslissing van 10 oktober 2017 heeft de Sąd Rejonowy Lublin Zachód w Lublinie geoordeeld dat er geen gronden waren voor de uitvaardiging van een betalingsbevel en heeft deze zaak verwezen naar de bevoegde rechter voor consumentenzaken, namelijk de verwijzende rechter.

24.

De tweede zaak betreft een leningsovereenkomst van 21 november 2016 tussen IPF Polska sp. z o.o., Warschau (hierna: „kredietgever”) en XO, waarover de partijen evenmin hebben onderhandeld, op grond waarvan de kredietgever aan XO 3000 PLN (ongeveer 698 EUR) in contanten ter beschikking heeft gesteld.

25.

Op grond van die leningsovereenkomst was XO een vergoeding van 2084 PLN (circa 484 EUR) en 10 % rente op jaarbasis verschuldigd, wat neerkomt op een bedrag van 248,41 PLN (circa 57 EUR) over de looptijd van de lening.

26.

Verzoekster in deze tweede zaak, Revenue Niestandaryzowany Sekurytyzacyjny Fundusz Inwestycyjny Zamknięty (hierna: „Revenue”), heeft de vordering op verweerster van de kredietgever overgenomen op grond van een cessieovereenkomst voor schuldvorderingen. Verweerster heeft verzoekster een klein bedrag betaald dat verschuldigd was op grond van de leningsovereenkomst.

27.

Op 27 oktober 2017 heeft Revenue bij de Sąd Rejonowy Lublin Zachód w Lublinie tegen XO een vordering ingesteld tot betaling van 5196,68 PLN (ongeveer 1208 EUR).

28.

Op 29 november 2017 heeft de Sąd Rejonowy Lublin Zachód w Lublinie een betalingsbevel voor het gevorderde bedrag uitgevaardigd. De consument heeft dit bevel aangevochten en de tweede zaak is verwezen naar de verwijzende rechter.

29.

In haar betoog heeft XO in wezen aangevoerd dat de bescherming van artikel 359 (21) ontoereikend is en dat het begrip „niet-rentekosten van het krediet” dat in deze bepaling wordt gebruikt ter berekening van de maximumvergoedingen die in rekening kunnen worden gebracht, niet de werkelijke kredietkosten weerspiegelt.

30.

In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat in beide gevallen de niet-rentekosten van het krediet niet hoger zijn dan het maximumbedrag dat op grond van artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet is toegestaan. Hij betwijfelt echter of artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet verenigbaar is met het Unierecht voor zover het begrip „niet-rentekosten van het krediet” niet in richtlijn 2008/48 wordt genoemd. Zelfs al zou artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet andere doelstellingen nastreven dan het informeren van de consument, dan zou de invoering van deze nieuwe kostencategorie in strijd kunnen zijn met de door die richtlijn nagestreefde doelstelling van consumentenbescherming, aangezien artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet met name niet voorziet in een verplichting om de consument te informeren over de niet-rentekosten van het krediet, ook niet wanneer deze onder de in die bepaling vastgestelde drempel liggen.

31.

Bovendien vraagt de verwijzende rechter zich af of de verschillende bepalingen waarin de niet-rentekosten van het krediet worden genoemd, onder richtlijn 93/13 vallen en of de uitzondering van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn op die bepalingen van toepassing is. Hoewel artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet een bovengrens stelt aan de niet-rentekosten van het krediet die in rekening mogen worden gebracht, wordt in deze bepaling namelijk niet vastgesteld welk bedrag van de niet-rentekosten van het krediet precies in rekening mag worden gebracht. De vraag rijst dan ook of prijsclausules die in overeenstemming zijn met deze bepaling kunnen worden beschouwd als dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13.

32.

De Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskie heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten de bepalingen van richtlijn [2008/48], zoals gewijzigd, en met name artikel 3, onder g), artikel 10, lid 1, en artikel 22, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan het onderscheiden van zogenaamde ‚niet-rentekosten van het krediet’, die forfaitair worden vastgesteld volgens de wettelijk voorgeschreven formule van artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet, van de zogenaamde ‚totale kosten van het krediet voor de consument’ als bedoeld in de hierboven genoemde richtlijn, zodanig dat de werkelijke door de kredietgever gedragen niet-rentekosten van het krediet voor de consument kunnen worden verhuld?

2)

Moeten de bepalingen van richtlijn [93/13], zoals gewijzigd, en met name artikel 1, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toetsing van bedingen in consumentenkredietovereenkomsten in het licht van de voorwaarden van artikel 3 van deze richtlijn, voor zover zij zogenaamde ‚niet-rentekosten van het krediet’ omvatten, waarvan de vaststellingscriteria worden beschreven in artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet?”

III. Analyse

33.

Op verzoek van het Hof beperk ik mijn opmerkingen in deze conclusie tot de eerste vraag.

A.   Opmerkingen vooraf

34.

Van meet af aan moet worden opgemerkt dat de door de verwijzende rechter geuite twijfels verband houden met de verwijzing in artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet naar het begrip „niet-rentekosten van het krediet”. Aangezien dit of een soortgelijk begrip niet in richtlijn 2008/48 wordt genoemd, vraagt de verwijzende rechter zich af of in de nationale wetgeving naar dit begrip mag worden verwezen en of het bedrag van deze kosten moet of eenvoudigweg mag worden vermeld in kredietovereenkomsten. De eerste vraag werpt dan ook twee verschillende kwesties op.

35.

In de eerste plaats moet worden nagegaan of artikel 10, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, zich verzet tegen een nationale bepaling als artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet, die voor de toepassing daarvan verwijst naar een begrip dat niet in richtlijn 2008/48 is opgenomen, zoals het begrip „niet-rentekosten van het krediet”.

36.

In de tweede plaats moet worden nagegaan of deze Uniebepalingen zich verzetten tegen nationale wetgeving op grond waarvan in kredietovereenkomsten naast de aan de consument verstrekte informatie ook andere dan de in deze richtlijn bedoelde informatie, zoals „niet-rentekosten van het krediet”, mag worden vermeld.

37.

Ik stel nu voor deze twee kwesties achtereenvolgens te onderzoeken.

38.

In dit verband lijken niet alle door de verwijzende rechter in zijn eerste vraag aangehaalde bepalingen, namelijk artikel 3, onder g), artikel 10, lid 1, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, relevant te zijn.

39.

Artikel 3, onder g), definieert het begrip „totale kosten van het krediet voor de consument”: uit het dossier van het Hof komt echter niet naar voren dat de verwijzing naar of de berekening van de totale kosten in een van beide overeenkomsten in het geding wordt betwist.

40.

Met betrekking tot artikel 10, lid 1, van richtlijn 2008/48 volgt uit de formulering ervan dat deze bepaling gaat over de gegevensdrager waarop de kredietovereenkomsten moeten worden opgesteld. Die bepaling lijkt dus geen verband te houden met de eerste vraag. Weliswaar wordt in artikel 10, lid 1, gepreciseerd dat die bepaling geen afbreuk doet aan eventuele nationale voorschriften inzake de geldigheid van het sluiten van kredietovereenkomsten, mits deze voorschriften overeenstemmen met het Unierecht, maar aangezien een dergelijke vermelding tot doel heeft het toepassingsgebied van de andere bepalingen van artikel 10 te verduidelijken, kan die bepaling niet onafhankelijk worden uitgelegd.

41.

In deze omstandigheden kan worden geconstateerd dat in feite niet lid 1 van artikel 10 van richtlijn 2008/48 het relevante lid is, maar lid 2, waarin de relevante elementen van de informatie die in kredietovereenkomsten moet worden opgenomen, worden gedefinieerd.

42.

Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, stel ik dan ook voor de gestelde vraag te begrijpen als, ten eerste, de vraag of artikel 10, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een nationale regeling wordt verwezen naar het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet, mits een dergelijke regeling kredietgevers niet verplicht om dat bedrag in kredietovereenkomsten te vermelden, en als, ten tweede, de vraag of, volgens deze bepalingen, een nationale regeling kredietgevers kan toestaan om deze informatie vrijwillig te vermelden in een kredietovereenkomst.

B.   Mag de nationale wetgeving in het kader van kredietovereenkomsten een begrip gebruiken waarin niet is voorzien in richtlijn 2008/48?

43.

Volgens artikel 1 van richtlijn 2008/48 harmoniseert deze richtlijn bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten.

44.

In dit verband wordt in overweging 9 van die richtlijn gepreciseerd dat ten aanzien van die punten wordt gestreefd naar volledige harmonisatie van de nationale wetgeving, om te waarborgen dat alle consumenten in de Unie een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren.

45.

Artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48 bepaalt dan ook dat, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, de lidstaten geen bepalingen mogen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in die richtlijn zijn vastgesteld. ( 5 )

46.

In dit verband voorziet artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48, zoals het opschrift ervan aangeeft, in de harmonisatie van de informatie die absoluut in een kredietovereenkomst moet worden vermeld. Deze bepaling noemt het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet niet als een van de onderdelen van die informatie.

47.

Artikel 10, lid 2, verplicht de kredietgevers er niettemin toe de totale kosten van het krediet voor de consument te vermelden. Dit laatste begrip is omschreven in artikel 3, onder g)‚ en omvat „alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten”. Aangezien echter de Uniewetgever de kredietgevers verplicht om alleen dat totale bedrag te vermelden en niet de verschillende kosten waaruit dat totaal bestaat, kunnen lidstaten geen andere verplichting in hun nationale wetgeving opnemen, ongeacht of een dergelijke informatieplicht betrekking heeft op een bedrag dat een deel is van de totale kosten van het krediet in de zin van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48. ( 6 ) Dientengevolge kan een nationale wet niet strijdig zijn met die richtlijn omdat zij niet voorziet in de verplichting consumenten in kennis te stellen van de niet-rentekosten van het krediet in de zin van het nationale recht.

48.

Dit betekent echter niet dat artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 zich er tegen verzet dat de lidstaten informatie die niet in deze richtlijn wordt genoemd gebruiken voor de toepassing van een wettelijke regeling die geen verplichtingen met betrekking tot de informatieverstrekking oplegt. Dit is een kritisch onderscheid dat volgens mij de kern van deze zaak vormt. Wanneer een handeling van de Unie een bepaald aspect van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten harmoniseert, sluit een dergelijke harmonisatie immers niet uit dat nationale regels worden toegepast die buiten de werkingssfeer ervan vallen, voor zover deze regels zelf de toepassing van het Unierecht niet in de weg staan.

49.

Zo heeft het Hof in het arrest Assica en Kraft Foods Italia ( 7 ) geoordeeld dat de bij verordening (EEG) nr. 2081/92 ( 8 ) van de Raad ingestelde regeling voor de bescherming van geografische aanduidingen en herkomstbenamingen weliswaar uitputtend is, maar dat dit zich niet verzet tegen de toepassing van buiten de werkingssfeer van de verordening vallende voorschriften. Aangezien deze verordening ertoe strekt de aanduidingen en benamingen te beschermen die worden gebruikt om een bijzondere band tussen de kenmerken van een product en de geografische herkomst ervan te benadrukken, heeft het Hof geoordeeld dat de uitputtendheid van deze regeling niet in de weg staat aan het bestaan van een nationale regeling die tot doel heeft het gebruik van misleidende geografische aanduidingen te verbieden, voor zover deze regeling voor de toepassing ervan niet vereist dat de betrokken producten bepaalde kenmerken bezitten. ( 9 )

50.

Het Hof heeft, ook op het gebied van het consumentenrecht, maar in dat geval met betrekking tot richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ), in het arrest Kirschstein ( 11 ) geoordeeld dat deze richtlijn, ook al betreft zij een volledige harmonisatie van de regels inzake oneerlijke handelspraktijken ( 12 ), er niet aan in de weg staat dat de nationale wetgeving sancties oplegt aan personen die bepaalde diploma’s uitreiken zonder daartoe naar behoren gemachtigd te zijn. Aangezien de regeling die in die zaak aan de orde was er niet toe strekte om bepaalde voorwaarden voor het bevorderen of het in de handel brengen van diensten op het gebied van het hoger onderwijs te sanctioneren, maar veeleer om te bepalen welke exploitant erkend wordt om een dienst aan te bieden, zonder rechtstreeks de praktijken te regelen die deze exploitant vervolgens kan toepassen om reclame te maken voor die dienst of de afzet ervan in de praktijk te brengen, was het Hof van oordeel dat deze nationale regeling niet onder het door richtlijn 2005/29 geharmoniseerde gebied viel. ( 13 )

51.

In het hoofdgeding blijkt uit het dossier van het Hof dat het begrip „niet-rentekosten van het krediet” in artikel 5, lid 6a, van de wet op het consumentenkrediet alleen wordt gebruikt voor de toepassing van artikel 36a van deze wet, hoewel het aan de verwijzende rechter staat om dat na te gaan.

52.

Voor zover de nationale regeling niet voorziet in de verplichting om de consument te informeren over het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet, maar veeleer beoogt een maximumbedrag van dat soort kosten vast te stellen dat aan de consument in rekening kan worden gebracht – een uitlegging die de Poolse regering tijdens de terechtzitting heeft bevestigd – valt de verwijzing naar dat bedrag in de artikel 5, lid 6a en artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet niet binnen de werkingssfeer van de volledige harmonisatie die bij richtlijn 2008/48 is verwezenlijkt.

53.

Volgens de nationale rechter kan artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet niettemin in strijd zijn met richtlijn 2008/48, aangezien de in die bepaling voorziene methode voor de berekening van het maximum aan niet-rentekosten die aan de consument in rekening kunnen worden gebracht, niet de werkelijke kosten van het krediet die voor rekening van de kredietgever komen weerspiegelt.

54.

Het is echter belangrijk te benadrukken dat richtlijn 2008/48, noch overigens enig ander Unie-instrument ( 14 ), de kosten van kredietovereenkomsten of, wat dat betreft, het maximumbedrag aan vergoedingen die aan de consument in rekening mogen worden gebracht, harmoniseert. Hieruit volgt derhalve dat de lidstaten in beginsel gebruik kunnen maken van nationale bepalingen om de prijzen op de markt voor consumentenkrediet te reguleren, zelfs indien zij zich baseren op begrippen die niet de daadwerkelijke kosten weerpiegelen die door de kredietgever worden gedragen, mits deze bepalingen geen afbreuk doen aan de gebieden die door het Unierecht zijn geharmoniseerd.

55.

De nationale rechter vraagt zich ook af of artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet verenigbaar is met artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48, op grond van het feit dat de kredietgevers niet verplicht zijn om de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet in de kredietovereenkomsten te vermelden, hoewel dergelijke informatie voor de consument van belang kan zijn.

56.

In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat richtlijn 2008/48 het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet niet noemt als een van de elementen van de informatie die absoluut in een kredietovereenkomst moet worden opgenomen. Aangezien de door die richtlijn gerealiseerde harmonisatie uitputtend is, kan de geldigheid van de nationale wetgeving niet worden betwist op grond van het feit dat dergelijke informatie niet is opgenomen. ( 15 )

57.

In dit verband zie ik daarbij niet over het hoofd dat de verwijzende rechter impliciet lijkt te twijfelen aan de geldigheid van de volledige harmonisatie van artikel 10, lid 2, aangezien dat artikel in strijd kan lijken met de doelstelling van richtlijn 2008/48 om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen. ( 16 ) Zoals de Commissie tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt, kan echter worden opgemerkt dat dit specifieke doel natuurlijk van groot belang is, maar dat het zeker niet het enige doel is dat met deze richtlijn wordt nagestreefd. Uit de overwegingen 3 tot en met 7 van deze richtlijn blijkt immers duidelijk dat zij in de eerste plaats tot doel heeft de resterende nationale verschillen en concurrentieverstoringen tussen kredietgevers te verminderen, welk doel alleen kan worden bereikt door middel van een volledige harmonisatie van de informatie die in een leningsovereenkomst moet worden opgenomen.

58.

Ten tweede kan ook worden opgemerkt dat het verstrekken van te veel informatie aan consumenten in feite contraproductief kan zijn. Richtlijn 2008/48 bepaalt reeds dat de nationale wetgeving voorschrijft dat kredietgevers in consumentenkredietovereenkomsten informatie moeten opnemen, zoals het totale kredietbedrag ( 17 ), het jaarlijkse kostenpercentage ( 18 ) of het totale door de consument te betalen bedrag ( 19 ). De Uniewetgever zou daarom redelijkerwijs hebben kunnen overwegen dat dergelijke informatie volstaat om consumenten in staat te stellen de mogelijk aanzienlijke economische gevolgen van hun kredietovereenkomst te beoordelen en dat het niet nodig was kredietgevers te verplichten om in de kredietovereenkomst ook het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet te vermelden. Sommigen zouden ongetwijfeld willen dat het anders was, maar dat was in ieder geval een beleidskeuze die aan de Uniewetgever stond.

59.

Deze overwegingen kunnen mijns inziens worden beschouwd als een rechtvaardiging voor de conclusie dat die richtlijn de lidstaten verbiedt om in hun nationale wetgeving andere informatieverplichtingen aan kredietgevers op te leggen dan die welke uitdrukkelijk in artikel 10, lid 2, worden genoemd.

60.

In het hoofdgeding blijkt in ieder geval uit het dossier van het Hof dat artikel 5, lid 6a, noch artikel 36a, van de wet op het consumentenkrediet voorschrijft dat het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet in de leningsovereenkomst moet worden vermeld, hoewel dit uiteraard door de nationale rechter moet worden nagegaan. Als deze uitlegging echter juist is, dan moet worden ogemerkt dat in deze bepalingen simpelweg uitsluitend naar dat soort kosten wordt verwezen met het oog op de toepassing van een prijscontrolemechanisme voor die kosten.

61.

Ik ben dan ook van mening dat deze nationale bepalingen niet in strijd zijn met artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48, aangezien zij niet vallen onder de werkingssfeer van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten, die volledig geharmoniseerd zijn bij artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48.

C.   Mag een kredietgever vrijwillig het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet vermelden?

62.

Wat betreft de mogelijkheid om in een kredietovereenkomst vrijwillig het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet te vermelden, zij erop gewezen dat, zoals duidelijk wordt gemaakt in de overwegingen 3 tot en met 9 van richtlijn 2008/48, deze richtlijn zowel bedoeld is om concurrentieverstoringen die verband houden met de toepassing van verschillende nationale maatregelen ter bescherming van de consument tegen te gaan, als om een hoog niveau van bescherming van de consument te waarborgen. Geen van deze doelstellingen zou vereisen dat het de kredietgevers verboden moeten worden om andere informatie in kredietovereenkomsten toe te voegen.

63.

Met name met betrekking tot de doelstelling om concurrentieverstoringen tegen te gaan, moet worden opgemerkt dat dergelijke verstoringen alleen kunnen bestaan voor zover de nationale wetgeving inzake consumentenbescherming afzonderlijke verplichtingen oplegt die niet in richtlijn 2008/48 zijn opgenomen. Indien men echter het evenredigheidsbeginsel toepast ‐ volgens hetwelk een handeling van de Unie niet verder mag gaan dan nodig is om haar doelstellingen te verwezenlijken ( 20 ) – staat richtlijn 2008/48 er niet aan in de weg dat kredietgevers vrijwillig andere informatie aan de consument verstrekken.

64.

Deze oplossing lijkt misschien voor de hand te liggen, maar er hadden twijfels kunnen bestaan aangezien de in die bepaling genoemde informatie enerzijds, in beginsel, alle informatie omvat die nodig is voor de totstandkoming van een overeenkomst. Anderzijds wordt in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/48, dat betrekking heeft op de informatie die moet worden verstrekt voordat een consument door een kredietovereenkomst of een aanbod is gebonden, in de derde alinea van dat artikel uitdrukkelijk vermeld dat wanneer de kredietgever de consument naast de in de tweede alinea genoemde informatie aanvullende informatie verstrekt, hij dit in een afzonderlijk document moet doen.

65.

Het feit dat artikel 10, lid 2, verwijst naar alle wezenlijke elementen van een overeenkomst, is echter niet voldoende om daaruit af te leiden dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om de voorwaarden van een kredietovereenkomst tot deze elementen te beperken.

66.

Ik ben ook van mening dat het ontbreken in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 van een bepaling die vergelijkbaar is met de derde alinea van artikel 5, lid 1, niet in die zin moet worden uitgelegd dat het kredietgevers verboden is om in leningsovereenkomsten andere informatie op te nemen dan die welke in die bepaling wordt vermeld.

67.

Hoewel zowel artikel 5, lid 1, als artikel 10, lid 2, bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene doelstelling van richtlijn 2008/48 om de consumenten te informeren, is de rol van de in deze bepalingen opgenomen informatieverplichtingen enigszins verschillend.

68.

Artikel 5 van richtlijn 2008/48 harmoniseert de precontractuele informatie die aan de consument moet worden verstrekt in de vorm van een alomvattend document. Zoals vermeld in overweging 19 van richtlijn 2008/48, moeten in dat stadium de gegevens worden verstrekt die volgens die overweging de grootst mogelijke transparantie en vergelijkbaarheid van de aanbiedingen garanderen.

69.

Een dergelijke vergelijking is alleen effectief als de verstrekte informatie gestandaardiseerd is. Dit betekent op zijn beurt dat de vergelijkingspunten beperkt moeten blijven tot die welke door de wetgever van de Unie als relevant worden beschouwd. In een empirisch onderzoek van het Office of Fair Trading (OFT) ( 21 ), dat verantwoordelijk was voor de bescherming van de consumentenbelangen in het hele Verenigd Koninkrijk voordat het op 1 april 2014 werd gesloten, werd benadrukt dat „veel mensen contracten niet volledig lezen en zich in plaats daarvan richten op de belangrijkste elementen, zoals de prijs” ( 22 ). Wanneer een overeenkomst uit meerdere documenten bestaat, „laten de consumenten vaak het lezen van het ene document voor wat het is en kiezen zij ervoor het document te lezen dat zij het belangrijkst vinden” ( 23 ).

70.

Hoewel dit onderzoek werd uitgevoerd na de goedkeuring van richtlijn 2008/48, blijkt uit de normale ervaring dat deze resultaten nauwelijks verrassend zijn. De saaie formuleringen die vaak voorkomen in standaardkredietovereenkomsten zullen waarschijnlijk geen enthousiasme opwekken, behalve voor een kleine minderheid van onverschrokken en toegewijde contractadvocaten. Het onderzoek toont echter aan waarom de Uniewetgever naar mijn mening in het kader van de vereisten van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/48 redelijkerwijs had kunnen besluiten dat de als essentieel beschouwde informatie-elementen in één allesomvattend document zouden moeten worden verstrekt, namelijk het formulier Europese standaardinformatie, terwijl de andere informatie op een afzonderlijk blad moet worden verstrekt. ( 24 )

71.

Artikel 10, lid 2, heeft een iets ander doel, aangezien van de consument wordt verwacht dat hij of zij verschillende aanbiedingen vergelijkt en op basis van de in artikel 5 bedoelde informatie het voor hem of haar voordeligste aanbod kiest. Zoals blijkt uit overweging 31 van richtlijn 2008/48, is het specifieke doel van artikel 10, lid 2, de consument in staat te stellen op duidelijke en beknopte wijze kennis te nemen van wat zijn of haar rechten en verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn of zullen zijn. Een dergelijke doelstelling sluit niet uit dat kredietgevers andere informatie dan die bedoeld in artikel 10, lid 2, in hetzelfde document opnemen. Het tegendeel is waar. ( 25 )

72.

Aangezien elke bepaling van een overeenkomst kan worden geacht informatie in een of andere vorm te verstrekken ( 26 ), zou een uitlegging van artikel 10 van richtlijn 2008/48 als een uitputtende definitie van de lijst van informatie die in een overeenkomst kan worden vermeld, in de praktijk bovendien betekenen dat richtlijn 2008/48 de inhoud van de kredietovereenkomsten zelf daadwerkelijk harmoniseert, in omstandigheden waarin die richtlijn niet naar een dergelijke harmonisatie verwijst. Uit artikel 1 van die richtlijn blijkt echter duidelijk dat zij slechts bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten regelt.

73.

In het licht van al deze overwegingen is het naar mijn mening niet nodig dat richtlijn 2008/48 de nationale wetgeving voorschrijft dat het kredietgevers wordt verboden in de informatie die in een consumentenkredietovereenkomst moet worden verstrekt, ook andere informatie op te nemen, zoals het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten.

74.

Aangezien artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 bepaalt dat alle informatie waarop deze bepaling betrekking heeft, duidelijk en beknopt moet worden vermeld, kan dergelijke aanvullende informatie niet worden toegevoegd indien, zoals de Commissie tijdens de terechtzitting heeft benadrukt, de toevoeging van dergelijke informatie de in artikel 10, lid 2, bedoelde informatie zou kunnen vertroebelen of verwarring zou kunnen scheppen. ( 27 )

75.

Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat artikel 10, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een nationale wettelijke regeling verwijst naar het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet, mits deze wettelijke regeling de kredietgevers niet verplicht deze bedragen met betrekking tot kredietovereenkomsten te vermelden. Omgekeerd kunnen kredietgevers die aanvullende informatie uiteraard vrijwillig verstrekken, mits deze aanvullende informatie, in combinatie met alle andere verstrekte aanvullende informatie, niet tot gevolg heeft dat de in artikel 10, lid 2, bedoelde informatie niet langer duidelijk en beknopt wordt gepresenteerd.

Conclusie

76.

In het licht van het voorgaande stel ik voor dat het Hof de eerste vraag van de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich als volgt beantwoordt:

„Artikel 10, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling verwijst naar het bedrag van de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet, mits deze wettelijke regeling de kredietgevers niet verplicht die bedragen met betrekking tot kredietovereenkomsten te vermelden. Omgekeerd kunnen kredietgevers deze aanvullende informatie uiteraard vrijwillig verstrekken, mits deze aanvullende informatie, in combinatie met alle andere verstrekte aanvullende informatie, niet tot gevolg heeft dat de in artikel 10, lid 2, bedoelde informatie niet langer duidelijk en beknopt wordt gepresenteerd.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB 1987, L 42, blz. 48).

( 3 ) Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad.

( 4 ) Richtlijn van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

( 5 ) Zie arresten van 12 juli 2012, SC Volksbank România (C‑602/10, EU:C:2012:443, punten 38, 63 en 64), en 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842, punt 55).

( 6 ) Zie naar analogie arresten van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842, punten 58 en 59), en 5 september 2019, Pohotovosť (C‑331/18, EU:C:2019:665, punten 50 en 51).

( 7 ) Arrest van 8 mei 2014 (C‑35/13, EU:C:2014:306).

( 8 ) Verordening van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1).

( 9 ) Arrest van 8 mei 2014, Assica en Kraft Foods Italia (C‑35/13, EU:C:2014:306, punten 2830).

( 10 ) Richtlijn van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2005, L 149, blz. 22).

( 11 ) Arrest van 4 juli 2019, Kirschstein (C‑393/17, EU:C:2019:563, punten 3749).

( 12 ) Zie in dit verband arrest van 26 oktober 2016, Canal Digital Danmark (C‑611/14, EU:C:2016:800, punt 26).

( 13 ) Arrest van 4 juli 2019, Kirschstein (C‑393/17, EU:C:2019:563, punten 3749).

( 14 ) Wat richtlijn 93/13 betreft, bepaalt artikel 4, lid 2, van deze richtlijn uitdrukkelijk dat de beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen geen betrekking heeft op de gelijkwaardigheid van de aangerekende prijs en het als tegenprestatie aangeboden goed of de aangeboden dienst, voor zover deze bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Derhalve valt elke bepaling die voorziet in de betaling van een vast commissieloon buiten de reikwijdte van de toetsing van oneerlijke bedingen in het kader van richtlijn 93/13, indien zij in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen zijn opgesteld, behalve wanneer zij om een andere reden dan het bedrag ervan worden aangevochten.

( 15 ) Wat de mogelijkheid betreft om een kredietgever te verplichten dergelijke informatie buiten de overeenkomst te verstrekken, zij erop gewezen dat de precontractuele informatie wordt beheerst door artikel 5 van richtlijn 2008/48, waarin de verschuldigde niet-rentekosten van het krediet niet worden vermeld als informatie die aan de kredietnemers moet worden verstrekt. Het is juist dat de lidstaten er volgens artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 in voorkomend geval voor moeten zorgen dat kredietgevers de consument voldoende uitleg verschaffen om hem of haar in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst is aangepast aan zijn of haar behoeften en financiële situatie. Gezien de volledige harmonisatie die met deze richtlijn wordt nagestreefd, ben ik echter van mening dat deze bepaling moet worden opgevat in die zin dat de lidstaten een kredietgever niet kunnen bestraffen voor het niet verstrekken van zeer specifieke informatie, maar dat zij deze zullen bestraffen wanneer na een algemene beoordeling van alle verstrekte informatie blijkt dat deze informatie ontoereikend of onvoldoende was.

( 16 ) Zie in dit verband arresten van 6 juni 2019, Schyns (C‑58/18, EU:C:2019:467, punt 28), en 11 september 2019, Lexitor (C‑383/18, EU:C:2019:702, punt 29).

( 17 ) Zie artikel 10, lid 2, onder d), van richtlijn 2008/48.

( 18 ) Zie artikel 10, lid 2, onder g), van richtlijn 2008/48. Wat het belang van die informatie betreft, zie bijvoorbeeld arrest van 20 september 2018, EOS KSI Slovensko, (C‑448/17, EU:C:2018:745, punt 64).

( 19 ) Zie artikel 10, lid 2, onder g), van richtlijn 2008/48.

( 20 ) Zie overweging 46 van richtlijn 2008/48.

( 21 ) Zie UK Office of Fair Trading, „Consumer contracts”, februari 2011, blz. 1‑116.

( 22 ) Ibidem, zie „Key findings”, blz. 17. In dat onderzoek gaf 35 % van de geïnterviewden aan dat ze alleen een aantal belangrijke punten hadden uitgezocht om te lezen, 30 % gaf aan de overeenkomst vluchtig door te lezen en 10 % las helemaal niet. Zie punt 2.23, blz. 27. Een van de verklaringen is dat de overeenkomst te lang was, te veel jargon bevatte of dat de consumenten vonden dat ze niet genoeg tijd hadden om deze te lezen. Een andere reden die door de respondenten werd aangevoerd, was dat zij zich door de wet beschermd achten en dat het daarom niet nodig was om de overeenkomst goed door te lezen. Zie de punten 2.26‑2.29, blz. 28‑29. De ervaring leert dat consumenten hun contracten nauwkeurig doorlezen wanneer zich problemen voordoen. Dit illustreert dat consumenteninformatie weliswaar belangrijk is, maar nog lang niet voldoende om de consument effectief te beschermen. Wat volgens mij nodig is, is dat voorwaarden die te veel afwijken van wat een redelijk geïnformeerde consument in een overeenkomst zou kunnen verwachten, met betrekking tot de nationale wetgeving die zonder die overeenkomst van toepassing zou zijn, onafdwingbaar moeten worden verklaard. Zie in die zin arresten van 14 maart 2013, Aziz (C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 68), en 16 januari 2014, Constructora Principado (C‑226/12, EU:C:2014:10, punten 2123).

( 23 ) Ibidem, bijlage E, punt 3.18, blz.31. Zie over dit onderwerp ook de Europese Commissie, „Consumer empowerment”, Special Eurobarometer nr. 342, april 2011, blz. 28. Volgens dat onderzoek heeft 60 % van de geïnterviewden de voorwaarden van een dienstverleningscontract niet volledig gelezen. Meer dan de helft van hen (57 %) gaf als reden dat het contract te lang was of er te veel tijd nodig was om het te lezen.

( 24 ) Zie hierover Danish Competition and Consumer Authority, „Consumers benefit from a standardised front page to loan offers”, Competitive Markets and Consumer Welfare, nr. 23, december 2018, blz. 1‑5, beschikbaar op https://www.en.kfst.dk/publikationer/kfst-english/2018/20181219-consumers-benefit-from-a-standardised-front-page-to-loan-offers/.

( 25 ) Dit verklaart waarom de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 bedoelde informatie, in tegenstelling tot de in artikel 5, lid 1, bedoelde informatie, niet in één enkel document hoeft te worden opgenomen, voor zover de verschillende documenten die worden gebruikt, één enkele overeenkomst vormen en duidelijke en nauwkeurige kruisverwijzingen bevatten. Zie arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842, punten 33 en 34).

( 26 ) Niet alle bepalingen van een contract scheppen echter rechten of verplichtingen, aangezien sommige clausules louter informatief kunnen zijn, zoals clausules die letterlijk worden herhaald of die het bestaan van regels van openbare orde in herinnering brengen.

( 27 ) Anders dan de Poolse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft beargumenteerd, volstaat in dit verband het feit dat aanvullende informatie geen verband houdt met een van de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 genoemde elementen van informatie, niet om uit te sluiten dat de duidelijkheid en beknoptheid van de andere informatie in gevaar wordt gebracht. Andere factoren, zoals het aantal extra toegevoegde elementen van informatie, de omvang daarvan of de wijze waarop zij worden gepresenteerd ten opzichte van de andere elementen, moeten in aanmerking worden genomen om ervoor te zorgen dat de duidelijkheid en de beknoptheid van de in artikel 10, lid 2, genoemde informatie niet in het gedrang komen.