CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

Y. BOT

van 28 februari 2019 ( 1 )

Zaak C‑100/18

Línea Directa Aseguradora, SA

tegen

Segurcaixa, Sociedad Anónima de Seguros y Reaseguros

[verzoek van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 2009/103/EG – Artikel 3, eerste alinea – Begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ – Materiële schade die aan een gebouw is veroorzaakt door de brand van een voertuig dat in de privéparkeerplaats van dat gebouw was gestald – Dekking door de verplichte verzekering”

I. Inleiding

1.

Het verzoek van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid. ( 2 )

2.

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen twee verzekeringsmaatschappijen, namelijk Línea Directa Aseguradora, SA (hierna: „Línea Directa”) en Segurcaixa, Sociedad Anónima de Seguros y Reaseguros (hierna: „Segurcaixa”), over de dekking door de motorrijtuigenverzekering van schade die aan een eengezinswoning is veroorzaakt doordat het in de garage van deze woning gestalde voertuig brand had gevat.

3.

Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen”, zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103, aldus kan worden uitgelegd dat hieronder ook een situatie valt waarin een voertuig vuur vat terwijl het reeds langer dan 24 uur in een privéparkeerplaats gestald was en de brand volgens die rechter zijn oorsprong vindt in de mechanismen die noodzakelijk zijn voor het vervullen van de vervoersfunctie van het voertuig.

4.

Aan het slot van mijn analyse zal ik betogen dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” moet worden uitgelegd met inaanmerkingneming van de betrokkenheid van een voertuig dat overeenkomstig zijn functie van vervoermiddel wordt gebruikt, bij een schadegeval dat zich voordoet op een plaats die voor het parkeren van voertuigen bestemd is.

5.

Ik zal namelijk in overweging geven dat de omstandigheden van het hoofdgeding geen rechtvaardiging vormen om de definitie van dit begrip te wijzigen door vaststelling, hetzij van een ruimtelijke beperking waarbij het parkeren in een privégarage wordt uitgesloten, hetzij van een tijdslimiet tussen het intreden van het risico en de eerdere verplaatsing van het gestalde voertuig, of nog van een causale beperking naargelang van de mechanische oorsprong van het schadegeval.

II. Toepasselijke bepalingen

A.   Unierecht

6.

Artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

‚voertuigen’: alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers”.

7.

Artikel 3 van deze richtlijn luidt als volgt:

„Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 5, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.

De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in de in de eerste alinea bedoelde maatregelen vastgesteld.

[...]

De in de eerste alinea bedoelde verzekering dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.”

8.

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder c), van deze richtlijn bepaalt:

„Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen, opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, voor de toepassing van dat artikel worden geacht niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval, in gevallen waarin van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:

[...]

c)

door personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet in acht hebben genomen.”

9.

Artikel 29 van dezelfde richtlijn luidt als volgt:

„De richtlijnen 72/166/EEG[ ( 3 )], 84/5/EEG[ ( 4 )], 90/232/EEG[ ( 5 )], 2000/26/EG[ ( 6 )] en 2005/14/EG[ ( 7 )] [...] worden ingetrokken [...].

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.”

B.   Spaans recht

10.

De Ley sobre responsabilidad civil y seguro en la circulación de vehículos a motor (wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorrijtuigenverkeer), die is gecodificeerd bij Real Decreto Legislativo 8/2004 (koninklijk wetsbesluit nr. 8/2004) van 29 oktober 2004 ( 8 ), in de ten tijde van de feiten toepasselijke versie, bepaalt in artikel 1, lid 1:

„De bestuurder van een motorvoertuig is wegens het risico dat door het besturen daarvan ontstaat, aansprakelijk voor de daarmee in het verkeer aan personen en zaken toegebrachte schade.

In geval van schade aan personen vervalt zijn aansprakelijkheid alleen indien hij bewijst dat de schade uitsluitend te wijten is aan de schuld van de gelaedeerde persoon of aan overmacht die losstaat van het besturen of het functioneren van het voertuig; gebreken aan het voertuig of het breken of niet werken van een onderdeel of mechanisme worden niet als overmacht beschouwd.

In geval van schade aan goederen is de bestuurder aansprakelijk jegens derden wanneer hij civielrechtelijk aansprakelijk is krachtens de artikelen 1902 en volgende van de Código Civil [burgerlijk wetboek], de artikelen 109 en volgende van de Código Penal [wetboek van strafrecht], en de bepalingen van onderhavige wet.

Indien de bestuurder en het slachtoffer beiden nalatig zijn geweest, wordt de aansprakelijkheid gedeeld naar billijkheid en het bedrag van de schadevergoeding uitgesplitst volgens ieders aansprakelijkheid.

De eigenaar niet-bestuurder is aansprakelijk voor het lichamelijk letsel en de materiële schade die worden veroorzaakt door de bestuurder wanneer hij met hem een van de in artikel 1903 van het burgerlijk wetboek en artikel 120, lid 5, van het wetboek van strafrecht genoemde banden heeft. Deze aansprakelijkheid eindigt wanneer de eigenaar bewijst dat hij alle zorgvuldigheid van een goed huisvader heeft betracht om de schade te voorkomen.

De eigenaar niet-bestuurder van een voertuig dat niet door de verplichte verzekering is gedekt, is gezamenlijk met de bestuurder aansprakelijk voor de materiële schade en het lichamelijk letsel die door dit voertuig worden veroorzaakt, tenzij hij bewijst dat het voertuig van hem is gestolen.”

11.

Artikel 2, lid 1, van de Reglamento del seguro obligatorio de responsabilidad civil en la circulación de vehículos de motor (regeling inzake de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid betreffende de deelname aan het verkeer van motorrijtuigen), zoals gecodificeerd bij Real Decreto 1507/2008 (koninklijk besluit nr. 1507/2008) van 12 september 2008 ( 9 ), bepaalt:

„Voor de wettelijke aansprakelijkheid in het verkeer van motorvoertuigen en de dekking door de verplichte verzekering als geregeld in deze regeling, wordt verstaan onder deelname aan het verkeer, de gevolgen van het risico waarmee het besturen van motorvoertuigen als bedoeld in het voorgaande artikel gepaard gaat, zowel in garages en op parkeerplaatsen als op openbare en privéterreinen die geschikt zijn voor verkeer, binnen of buiten de bebouwde kom, alsmede op wegen en terreinen die algemeen worden gebruikt, hoewel zij daartoe niet geschikt zijn.”

III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

12.

In de namiddag van 19 augustus 2013 heeft Luis Salazar Rodes zijn voertuig, dat hij tien dagen voordien had gekocht, gestald in de garage van een eengezinswoning die eigendom is van Industrial Software Indusoft.

13.

In de namiddag van 20 augustus 2013 heeft hij de motor van zijn voertuig gestart zonder dat het hem gelukt is zijn voertuig te verplaatsen.

14.

Enkele uren later, rond 3 uur ’s ochtends, heeft het voertuig van Salazar Rodes, waarmee sedert langer dan 24 uur niet meer was gereden, vuur gevat waardoor schade is veroorzaakt aan de aan de garage grenzende woning. De brand is ontstaan in het elektrische circuit van het voertuig.

15.

De wettelijke aansprakelijkheid voor deelneming aan het verkeer van het voertuig van Salazar Rodes was gedekt door een bij Línea Directa afgesloten verzekering.

16.

Industrial Software Indusoft, waarvan de eengezinswoning was verzekerd bij Segurcaixa, heeft een vergoeding van 44704,34 EUR ontvangen ter vergoeding van de door de brand van het betrokken voertuig aan dit gebouw veroorzaakte materiële schade.

17.

Op 5 maart 2014 heeft Segurcaixa Línea Directa gedagvaard voor de Juzgado de Primera Instancia de Vitoria-Gazteiz (rechter in eerste aanleg Vitoria-Gazteiz, Spanje) om deze verzekeringsmaatschappij te laten veroordelen tot betaling van een bedrag van 44704,34 EUR, vermeerderd met de wettelijke rente, op grond dat het schadegeval zijn oorsprong had gevonden in een verkeersincident dat gedekt was door de motorrijtuigenverzekering voor het voertuig van Salazar Rodes. Deze rechter heeft geoordeeld dat de brand niet kon worden aangemerkt als een „deelneming aan het verkeer” die gedekt was door de motorrijtuigenverzekering en heeft de vordering van Segurcaixa afgewezen.

18.

Segurcaixa heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij de Audiencia Provincial de Álava (rechter in tweede aanleg Álava, Spanje), die die uitspraak heeft vernietigd en de vordering van Segurcaixa heeft toegewezen op grond van een ruime uitlegging van het begrip „deelneming aan het verkeer” ( 10 ), volgens welke „de brand van een voertuig dat door de eigenaar ervan niet-permanent in een garage wordt gestald, wanneer deze brand, zonder toedoen van een derde, het gevolg is van redenen die eigen zijn aan het voertuig”, onder dat begrip valt.

19.

Línea Directa heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij de Tribunal Supremo.

20.

Deze rechterlijke instantie zet uiteen dat in het Spaanse recht tot omzetting van richtlijn 2009/103 de materiële werkingssfeer van de wettelijke aansprakelijkheid voor deelneming aan het verkeer van voertuigen in de zin van artikel 3 van die richtlijn wordt afgebakend, waarbij „deelneming aan het verkeer” wordt gedefinieerd als „de gevolgen van het risico waarmee het besturen van motorrijtuigen gepaard gaat”, zowel in garages en op parkeerplaatsen als op openbare en privéterreinen die geschikt zijn voor verkeer, binnen of buiten de bebouwde kom, alsmede op wegen en terreinen die algemeen worden gebruikt, hoewel zij daartoe niet geschikt zijn.

21.

De Tribunal Supremo merkt op dat volgens zijn ruime uitlegging van het risico dat uit deelneming aan het verkeer voortvloeit een stilstaand voertuig of een voertuig waarvan de motor is afgezet, door de verplichte verzekering wordt gedekt wanneer het incident verband houdt met de vervoersfunctie van het voertuig. Dat geldt ook ingeval een voertuig tijdens een rit vlam vat.

22.

Het geval waarin een gestald voertuig dat met dekens tegen vorst wordt beschermd, vuur vat, heeft die rechter daarentegen uitgesloten.

23.

De Tribunal Supremo verduidelijkt dat de bestuurder van een voertuig naar Spaans recht niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van overmacht, maar dat gebreken aan het voertuig of het niet werken van een van de mechanismen ervan niet als overmacht worden beschouwd. Dat het ongeval aan een gebrek aan het voertuig te wijten zou zijn, sluit overigens niet uit dat het voertuig door de verplichte verzekering wordt gedekt en dat vervolgens verhaal kan worden gehaald op de fabrikant, indien aan de voorwaarden is voldaan.

24.

Deze rechterlijke instantie vraagt zich daarom af of het verenigbaar is met richtlijn 2009/103, te verklaren dat de motorrijtuigenverzekering een ongeval dekt waarbij een voertuig betrokken was dat in de garage van een eengezinswoning gestald was en waarvan de motor uit stond, zonder dat er sprake was van deelneming aan het verkeer en zonder dat dit voertuig een risico voor de weggebruikers vormde. Deze situatie zou veeleer kunnen vallen onder de aansprakelijkheid van de eigenaar van een potentieel gevaarlijke zaak.

25.

Niettemin merkt de verwijzende rechter op dat de doelstelling van de regelgeving van de Unie, om de slachtoffers van door voertuigen veroorzaakte ongevallen te beschermen, de dekking van de gevolgen van de brand van een stilstaand voertuig zou kunnen rechtvaardigen, indien de brand zijn oorsprong vindt in een voor de verplaatsing van dit voertuig noodzakelijke of nuttige functie. Deze situatie zou dan met de gebruikelijke vervoersfunctie van het voertuig in verband kunnen worden gebracht.

26.

Wanneer er vanwege de tijd die is verstreken tussen het eerdere gebruik van het voertuig en het ongeval, of wegens de manier waarop het ongeval zich heeft voorgedaan, geen rechtstreeks verband is tussen het risico en het gebruik van het voertuig, valt echter niet uit te sluiten dat een situatie waarin een voertuig gestald is, niet onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” valt.

27.

De verwijzende rechter benadrukt in dit verband dat een uitlegging waarbij geen acht wordt geslagen op het tijdsverband tussen het eerdere gebruik van het voertuig en het ontstaan van schade zou kunnen leiden tot gelijkstelling van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de verzekering van de eigenaar die de aansprakelijkheid dekt waartoe het loutere bezit of de loutere eigendom van een voertuig aanleiding kan geven.

28.

Daarop heeft de Tribunal Supremo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Verzet artikel 3 van richtlijn 2009/103 zich tegen een uitlegging waarbij in de dekking door de verplichte verzekering schade is begrepen die wordt veroorzaakt door brand van een voertuig, wanneer de brand zijn oorsprong vindt in de mechanismen die nodig zijn voor de vervoersfunctie van het voertuig?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, verzet artikel 3 van richtlijn 2009/103 zich tegen een uitlegging waarbij in de dekking door de verplichte verzekering schade is begrepen die wordt veroorzaakt door brand van een voertuig, wanneer het niet mogelijk is een verband met een eerdere verplaatsing van het voertuig aan te tonen, zodat niet kan worden vastgesteld dat de brand verband houdt met een gemaakte rit?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, verzet artikel 3 van richtlijn 2009/103 zich tegen een uitlegging waarbij in de dekking door de verplichte verzekering schade is begrepen die wordt veroorzaakt door brand van een voertuig, wanneer dit voertuig gestald is in een afgesloten privégarage?”

IV. Analyse

A.   Ontvankelijkheid van de eerste prejudiciële vraag

29.

Línea Directa stelt dat de eerste prejudiciële vraag niet ontvankelijk is omdat ze hypothetisch is. Deze verzekeringsmaatschappij stelt in wezen dat de verwijzende rechter ervan uitgaat dat de brand zijn oorsprong vindt in de mechanismen die nodig zijn voor de vervoersfunctie van het voertuig, hoewel daar in het hoofdgeding geen bewijs voor te vinden is. Volgens Línea Directa is alleen vastgesteld dat de brand is ontstaan in het elektrische circuit van het voertuig.

30.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof „is het uitsluitend aan de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Hieruit volgt dat, wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van Unierecht, het Hof in beginsel verplicht is uitspraak te doen [...] Bijgevolg worden vragen die het Unierecht betreffen, vermoed relevant te zijn. De weigering van het Hof om uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter is slechts mogelijk wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van een Unierechtelijke bepaling geen verband houdt met een reëel geding of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen [...]” ( 11 ).

31.

In casu is dit niet het geval. De feitelijke omstandigheden van het door de Tribunal Supremo omschreven geding, die twijfels deden rijzen over de omvang van de werkingssfeer van de verplichte motorrijtuigenverzekering, beperken zich niet tot de oorzaak van de brand van het voertuig in kwestie. De gevraagde uitlegging van het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” is noodzakelijk voor de beslechting van het geding. Gelet op de eerdere arresten van het Hof, is uitlegging ervan gerechtvaardigd.

32.

In deze omstandigheden stel ik het Hof voor de eerste prejudiciële vraag ontvankelijk te verklaren.

B.   Ten gronde

33.

Met zijn prejudiciële vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” een situatie valt waarin de brand die is ontstaan in het elektrische circuit van een voertuig dat gedurende meer dan 24 uur in een privégarage was gestald, de aan deze garage grenzende woning heeft beschadigd.

34.

In het licht van de rechtspraak van het Hof heeft de verwijzende rechter het bijzondere karakter van het geding benadrukt aangezien in casu een voertuig betrokken is bij een ongeval in een privéparkeerplaats, zonder dat het onmiddellijk tevoren was verplaatst.

35.

Hoewel sommige aspecten van het antwoord kunnen worden afgeleid uit eerdere uitspraken van het Hof, moet artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 immers opnieuw worden uitgelegd om vast te stellen of onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” een brand valt die spontaan is ontstaan en waarbij een stilstaand voertuig betrokken is, zonder dat het onmiddellijk daarvóór is verplaatst.

36.

In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” een autonoom begrip van het Unierecht is waarvan de uitlegging niet kan worden overgelaten aan de beoordeling van elke lidstaat en dat het moet worden uitgelegd in het licht van de context en de doelstellingen van de regelgeving inzake de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van voertuigen aanleiding kan geven ( 12 ).

37.

In de tweede plaats kan worden opgemerkt dat de uitlegging van dit begrip is geëvolueerd onder invloed van de verschillende situaties die het Hof ter kennis zijn gebracht.

38.

Het Hof heeft namelijk voor recht verklaard dat onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” elk gebruik van een voertuig valt dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan, namelijk de functie van vervoermiddel ( 13 ).

39.

Op basis van deze uitlegging heeft het Hof geoordeeld dat situaties waarin het voertuig op een parkeerplaats stilstaat ( 14 ), ongeacht of de motor draait op het tijdstip dat het ongeval zich voordoet ( 15 ), door de verplichte verzekering worden gedekt.

40.

Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat het gebruik van het voertuig in overeenstemming met zijn functie van vervoermiddel niet beperkt is tot het besturen van voertuigen, maar ook daarmee verband houdende handelingen omvat, zoals het gebruik van de portieren door de passagiers die uit een geparkeerd voertuig stappen ( 16 ).

41.

Evenzo ziet het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” op elke situatie waarin een voertuig is gebruikt, niet alleen op de openbare weg, maar ook op een openbaar of privéterrein ( 17 ), aangezien de draagwijdte van dit begrip niet afhangt van de kenmerken van het terrein waarop het voertuig wordt gebruikt ( 18 ).

42.

Bij de huidige stand van de rechtspraak van het Hof lijdt het derhalve geen twijfel dat dit begrip ziet op situaties waarin de schade is veroorzaakt terwijl het voertuig gestald stond in een daartoe bestemde particuliere plaats.

43.

Opgemerkt dient echter te worden dat de verschillende zaken waarvan het Hof kennis heeft genomen gemeen hebben dat sprake is van de betrokkenheid van een voertuig dat op het tijdstip van de feiten of kort daarvóór werd gebruikt.

44.

Bijgevolg is de enige moeilijke vraag die moet worden beantwoord, de vraag of het feit dat het voertuig niet voldoende kort vóór het ongeval is gebruikt een grond kan vormen voor uitsluiting van de bescherming die de regelgeving van de Unie biedt op het gebied van wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van voertuigen aanleiding kan geven en, subsidiair, voor het geval dat die vraag ontkennend wordt beantwoord, of een causaal verband van technische aard vereist is.

45.

Drie redenen rechtvaardigen mijns inziens een ontkennend antwoord op deze hoofdvraag. Ten eerste moet worden opgemerkt dat de wetgever van de Unie, met betrekking tot de verlening van bescherming aan slachtoffers van door voertuigen veroorzaakte ongevallen, niet heeft voorzien in tijdsgrenzen voor het plaatsvinden van het ongeval.

46.

Ten tweede blijkt uit de evolutie van de rechtspraak van het Hof dat daarmee wordt beoogd de door de Uniewetgever voortdurend nagestreefde en versterkte doelstelling van bescherming ( 19 ) te verwezenlijken wanneer een voertuig, waarvan de definitie onlangs door het Hof in herinnering is gebracht ( 20 ), wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt in overeenstemming met zijn functie van vervoermiddel.

47.

Ten derde is een analyse per geval van de tijd die is verstreken sinds het laatste gebruik van het voertuig naar mijn mening een bron van rechtsonzekerheid, hetgeen in strijd is met de hierboven vermelde doelstelling.

48.

Hieruit leid ik af dat alleen situaties waarin het ongeval zich voordoet terwijl het voertuig wordt gebruikt of is gebruikt voor andere doeleinden dan vervoer, bijvoorbeeld als machine ( 21 ), als wapen of als woonruimte, niet onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” vallen.

49.

Indien het Hof, in lijn met zijn rechtspraak, oordeelt dat het irrelevant is dat het schadegeval zich niet onmiddellijk na het gebruik van het voertuig als vervoermiddel heeft voorgedaan, daar de stalling ervan op zich reeds onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” valt, dient voor de beantwoording van de eerste vraag van de verwijzende rechter nog te worden bepaald of er beperkingen dienen te worden vastgesteld die verband houden met de oorsprong van de schade, namelijk de mechanismen van het voertuig die nodig zijn om de vervoersfunctie ervan te vervullen.

50.

Enerzijds dient te worden geconstateerd dat de Uniewetgever geen dergelijke voorwaarden heeft vastgesteld. Anderzijds volstaat het volgens mij, gelet op de bijzondere feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding – te weten een spontaan ontstane brand van een voertuig –, vast te stellen dat het voertuig bij het incident betrokken was, zoals ook het geval had kunnen zijn indien het voertuig toevalligerwijze was ontploft of indien de schade was veroorzaakt door een product of een vloeistof afkomstig van een lek aan een voertuig ( 22 ).

51.

Aangezien dit type risico inherent is aan de vervoersfunctie van het voertuig, behoeft niet te worden gezocht naar een bepaalde handeling of de precieze oorsprong van de schade naargelang van het mechanisme of onderdeel ervan dat nuttig is voor zijn functie van vervoermiddel.

52.

Een dergelijke uitlegging ( 23 ) is in overeenstemming met de doelstelling van de Uniewetgever, ervoor te zorgen dat slachtoffers van door voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht waar in de Unie het ongeval zich heeft voorgedaan ( 24 ). Die doelstelling heeft hem er overigens toe aangezet geen limiet te stellen aan de dekking van risico’s door de motorrijtuigenverzekering, onder meer ingeval het voertuig niet in overeenstemming is met de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid ervan, zoals blijkt uit artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder c), van richtlijn 2009/103.

53.

In deze omstandigheden kan de betrokkenheid van het voertuig, dat overeenkomstig zijn functie van vervoermiddel wordt gebruikt, mijns inziens worden afgeleid uit de enkele vaststelling dat het op enigerlei wijze aan het plaatsvinden van het ongeval heeft bijgedragen.

54.

Bijgevolg kan artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 mijns inziens aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” een situatie valt waarin een voertuig dat overeenkomstig zijn functie van vervoermiddel wordt gebruikt, betrokken is bij een brand op een voor parkeren bestemde plaats, ongeacht of die brand is ontstaan in een individuele privégarage dan wel na langdurige stilstand van het voertuig.

V. Conclusie

55.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Tribunal Supremo te beantwoorden als volgt:

„Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van deze bepaling een situatie valt waarin een voertuig dat overeenkomstig zijn functie van vervoermiddel wordt gebruikt, betrokken is bij een brand op een voor parkeren bestemde plaats, ongeacht of die brand is ontstaan in een individuele privégarage dan wel na langdurige stilstand van het voertuig.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB 2009, L 263, blz. 11.

( 3 ) Richtlijn van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1).

( 4 ) Tweede richtlijn van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).

( 5 ) Derde richtlijn van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1990, L 129, blz. 33).

( 6 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad [Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering (PB 2000, L 181, blz. 65)].

( 7 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 2005, L 149, blz. 14).

( 8 ) BOE nr. 267 van 5 november 2004, blz. 36662.

( 9 ) BOE nr. 222 van 13 september 2008, blz. 37487.

( 10 ) Zie over dit begrip in het Spaanse recht, punt 11 van deze conclusie.

( 11 ) Zie, met name, arrest van 10 december 2018, Wightman e.a. (C‑621/18, EU:C:2018:999, punten 26 en 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 12 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 13 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punt 44). Artikel 3, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 72/166, waarnaar in dit punt wordt verwezen, komt volgens de concordantietabel in bijlage II bij richtlijn 2009/103 overeen met artikel 3, eerste alinea, van deze laatste richtlijn, die in casu van toepassing is (zie punt 9 van de onderhavige conclusie). Zie ook het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 2009/103 [COM(2018) 336 final], in het bijzonder artikel 1, ter invoeging in artikel 1 van richtlijn 2009/103 van een punt 1 bis) met een definitie van het begrip „deelneming aan het verkeer van een voertuig” teneinde met het oog op de rechtszekerheid rekening te houden met de rechtspraak van het Hof.

( 14 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punten 37, 38 en 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 15 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 16 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punten 36 en 45).

( 17 ) Zie de feitelijke omstandigheden in de arresten van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146, punten 19 en 59 – het ging om een manoeuvre op de binnenplaats van een boerderij), en 28 november 2017, Rodrigues de Andrade (C‑514/16, EU:C:2017:908, punten 7 en 9 – het ongeval deed zich voor in de wijngaard van wijnbouwers).

( 18 ) Zie arrest van 20 december 2017, Núñez Torreiro (C‑334/16, EU:C:2017:1007, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 19 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 20 ) Zie arrest van 4 september 2018, Juliana (C‑80/17, EU:C:2018:661, punten 39 en 42).

( 21 ) Zie arrest van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade (C‑514/16, EU:C:2017:908, punten 40 en 42).

( 22 ) Zie, ter illustratie, de aanhangige zaak Bueno Ruiz (C‑431/18), betreffende schade die een bestuurster heeft geleden door een olielek aan het voertuig dat naast het hare was geparkeerd, dat haar val heeft veroorzaakt.

( 23 ) Te vergelijken met de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie en met de Spaanse wetgeving (zie punt 23 van de onderhavige conclusie)

( 24 ) Zie arrest van 15 november 2018, BTA Baltic Insurance Company (C‑648/17, EU:C:2018:917, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook overweging 20 van richtlijn 2009/103 en de toelichting op het voorstel van de Commissie, geciteerd in voetnoot 13 van de onderhavige conclusie, dat eveneens gericht is op de versterking van de bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen in geval van insolventie van de verzekeraar en op de verbetering van de erkenning van verklaringen betreffende het schadeverleden, met name in een grensoverschrijdende context. Het voorstel behandelt bovendien verzekeringscontroles om onverzekerd rijden te bestrijden, en de harmonisatie van de minimumdekkingsbedragen (blz. 2).