10.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 112/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (Nederland) op 1 februari 2017– X tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-47/17)

(2017/C 112/33)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: X

Verweerder: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Prejudiciële vragen

1)

Dient de aangezochte lidstaat, gelet op het doel, de inhoud en de strekking van de Dublinverordening (1) en de Procedurerichtlijn (2), binnen twee weken te reageren op het verzoek om heroverweging zoals opgenomen in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening? (3)

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, geldt dan, gelet op de laatste zin van artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening, de termijn van maximaal één maand zoals is aangegeven in artikel 20, eerste lid, onder b, van verordening (EG) nr. 343/2003 (4) (thans artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening)?

3)

Indien het antwoord op de eerste en tweede vraag ontkennend luidt, heeft de aangezochte lidstaat, vanwege het woord „beijvert” in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening, een redelijke termijn om op het verzoek tot heroverweging te reageren?

4)

Indien inderdaad sprake is van een redelijke termijn waarbinnen de aangezochte lidstaat op grond van artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening op het heroverwegingsverzoek dient te reageren, is dan, zoals in het onderhavige geval, na verloop van ruim zes maanden nog wel sprake van een redelijke termijn? Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, wat heeft dan wel als redelijke termijn te gelden?

5)

Welke consequentie dient eraan te worden verbonden indien de aangezochte lidstaat niet binnen twee weken, een maand, dan wel een redelijke termijn, reageert op het verzoek om heroverweging? Is de verzoekende lidstaat dan verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek van de vreemdeling of de aangezochte lidstaat?

6)

Indien ervan dient te worden uitgegaan dat de aangezochte lidstaat verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek vanwege het niet tijdig reageren op het verzoek om heroverweging zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening, binnen welke termijn dient de verzoekende lidstaat, in het onderhavige geval verweerder, dit dan aan de vreemdeling kenbaar te maken?


(1)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2013, L 180, blz. 31).

(2)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB 2013, L 180, blz. 60).

(3)  Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003, L 222, blz. 3).

(4)  Verordening van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003, L 50, blz. 1).