ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

14 maart 2019 ( *1 )

„Niet-nakoming – Verordening (EG) nr. 1013/2006 – Overbrenging van afvalstoffen – Weigering van Tsjechië om te zorgen voor de terugname van het mengsel TPS‑NOLO (Geobal), dat vanuit deze lidstaat naar Polen was overgebracht – Bestaan van een afvalstof – Bewijslast – Bewijs”

In zaak C‑399/17,

betreffende een op 3 juli 2017 ingesteld beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Němečková, E. Sanfrutos Cano en L. Haasbeek als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Tsjechische Republiek, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil, T. Müller en L. Dvořáková als gemachtigden,

verweerster,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, vicepresident van het Hof, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, J.‑C. Bonichot (rapporteur), A. Arabadjiev, E. Regan en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 september 2018,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 november 2018,

het navolgende

Arrest

1

De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Tsjechische Republiek in de krachtens artikel 24, lid 2, en artikel 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1) op haar rustende verplichtingen is tekortgeschoten doordat zij heeft geweigerd te zorgen voor de terugname naar Tsjechië van het mengsel TPS‑NOLO of Geobal [hierna: „TPS‑NOLO (Geobal)”], dat vanuit deze lidstaat naar Katowice (Polen) was overgebracht.

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 1013/2006

2

In artikel 1 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift „Toepassingsgebied”, is bepaald:

„1.   In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

[...]”

3

In artikel 2 van deze verordening staat te lezen:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

‚afvalstoffen’: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/12/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB 2006, L 114, blz. 9), die met ingang van 12 december 2010 is vervangen door richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3), waarvan artikel 3 de in richtlijn 2006/12 vervatte definitie van ‚afvalstof’ in wezen overneemt];

[...]

19.

‚bevoegde autoriteit van verzending’: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

20.

‚bevoegde autoriteit van bestemming’: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan [...];

[...]

22.

‚land van verzending’: het land waarin de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen;

23.

‚land van bestemming’: het land waar de overbrenging van afvalstoffen naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan [...];

[...]

35.

‚illegale overbrenging’: een overbrenging van afvalstoffen:

a)

zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

[...]

g)

waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4,

[...]

iii)

de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document;

[...]”

4

Op grond van artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 1013/2006 moet voor de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen binnen de Unie, naargelang van de aard en de behandeling van de afvalstoffen, een procedure van kennisgeving of informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten worden gevolgd wanneer het om meer dan 20 kilogram (kg) gaat.

5

Artikel 24, leden 1 en 2, van die verordening luidt:

„1.   Indien een bevoegde autoriteit een transport ontdekt dat volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis.

2.   Indien de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging berust bij de kennisgever, zorgt de bevoegde autoriteit van verzending ervoor dat de betrokken afvalstoffen:

a)

worden teruggenomen door de kennisgever de facto, of, indien geen kennisgeving is gedaan,

b)

worden teruggenomen door de kennisgever de jure, of, indien dit niet mogelijk is,

c)

worden teruggenomen door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,

d)

anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in het land van bestemming of verzending door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,

e)

anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in een ander land door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, indien alle betrokken bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.

De terugname, nuttige toepassing of verwijdering gebeurt binnen 30 dagen, of een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk in kennis is gesteld, van het illegale transport en van de reden(en) daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer is verstrekt.

In geval van terugname als bedoeld onder a), b) en c), is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving dient te worden gedaan door de onder a), b) of c), genoemde persoon of autoriteit, in die volgorde.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging. Ingeval de bevoegde autoriteit van verzending een andere voorziening treft dan bedoeld onder d) of e), dient de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending, dan wel een natuurlijke of rechtspersoon namens haar, een nieuwe kennisgeving te doen, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van die bevoegde autoriteit volstaat.”

6

In artikel 28 van verordening nr. 1013/2006 staat te lezen:

„1.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling wat betreft het onderscheid tussen afval en niet-afval, worden de betrokken stoffen behandeld als afval, onverminderd het recht van het land van bestemming om het overgebrachte materiaal na aankomst volgens zijn eigen wetgeving te behandelen, voor zover deze wetgeving in overeenstemming is met de Gemeenschapswetgeving of het internationaal recht.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de aangemelde afvalstoffen in de lijst van bijlage III, III A, III B of IV, worden de betrokken afvalstoffen als afvalstoffen van bijlage IV beschouwd.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als verwijdering dan wel als nuttige toepassing, worden de bepalingen inzake verwijdering toegepast.

4.   De leden 1 tot en met 3 zijn alleen van toepassing in het kader van deze verordening en laten het recht van belanghebbenden om geschillen over deze kwesties langs gerechtelijke weg te regelen, onverlet.”

7

Rubriek A3190 van lijst A in deel 1 van bijlage V bij verordening nr. 1013/2006 wordt omschreven als volgt:

„teerresiduen (met uitzondering van asfaltbitumen) afkomstig van raffinage‑ en distillatieprocessen en alle andere pyrolitische behandelingen van organisch materiaal”.

Richtlijn 2006/12

8

Overweging 2 van richtlijn 2006/12 luidt:

„Iedere regeling op het gebied van het afvalbeheer moet als voornaamste doelstelling hebben de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen.”

9

In artikel 1, lid 1, onder a), van deze richtlijn wordt een afvalstof gedefinieerd als „elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”.

Richtlijn 2008/98

10

Artikel 3 van richtlijn 2008/98 bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

‚afvalstof’: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

[...]”

11

Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„Sommige specifieke afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingsbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder de volgende voorwaarden:

a)

de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;

b)

er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;

c)

de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens

d)

het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.

De criteria omvatten, indien nodig, grenswaarden voor verontreinigende stoffen, en houden rekening met eventuele nadelige milieugevolgen van de stof of het voorwerp.”

De Reach-verordening

12

Artikel 2, lid 2, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (PB 2008, L 353, blz. 1) (hierna: „Reach-verordening”), is als volgt verwoord:

„Afvalstoffen, als omschreven in richtlijn 2006/12/EG [...] zijn geen stof, mengsel of voorwerp in de zin van artikel 3 van deze verordening.”

13

Artikel 128 van de Reach-verordening luidt:

„1.   Onverminderd lid 2 mogen de lidstaten de vervaardiging, de invoer, het in de handel brengen of het gebruik van een stof, als zodanig of in een preparaat of voorwerp, die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt en aan deze verordening voldoet, en in voorkomend geval aan communautaire uitvoeringsbesluiten daarvan, niet verbieden, beperken of belemmeren.

2.   Deze verordening belet niet dat de lidstaten voor de bescherming van werknemers, de gezondheid van de mens en het milieu, nationale regels handhaven of vaststellen die van toepassing zijn in gevallen waarin deze verordening de voorschriften voor de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik niet harmoniseert.”

Precontentieuze procedure en procedure bij het Hof

14

Tussen eind 2010 en begin 2011 heeft een Tsjechische exploitant ongeveer 20000 ton TPS‑NOLO (Geobal) – een mengsel dat bestaat uit teerzuur dat afkomstig is van olieraffinage, uit koolstof en uit calciumoxide – overgebracht van Litvínov (Tsjechië) naar Katowice (Polen).

15

Dat mengsel is geheel of gedeeltelijk gestort op een door de Poolse importeur gehuurd terrein in de Karol Woźniakstraat te Katowice.

16

Op 11 september 2011 hebben de Poolse autoriteiten het Tsjechische ministerie van Milieu meegedeeld dat zij van mening waren dat er sprake was van een illegale overbrenging van afvalstoffen in de zin van artikel 2, punt 35, onder a), van verordening nr. 1013/2006, aangezien de verzender noch de ontvanger van de betreffende afvalstoffen de met milieubescherming belaste instanties kennis had gegeven van de overbrenging van die afvalstoffen.

17

In januari 2012 heeft het Tsjechische ministerie van Milieu de Poolse autoriteiten geantwoord dat het TPS‑NOLO (Geobal) niet beschouwde als een afvalstof aangezien dit mengsel was geregistreerd overeenkomstig de Reach-verordening, en dat het derhalve weigerde de Tsjechische verzender van dat mengsel te gelasten voor de terugname ervan te zorgen.

18

Nadat een milieuvereniging op 4 februari 2014 bij de Commissie een klacht had ingediend over de bovengenoemde overbrenging, heeft die instelling op 12 juni van dat jaar een onderzoek ingesteld.

19

Op 27 november 2014 heeft de Commissie de Tsjechische Republiek een ingebrekestelling doen toekomen. Op 20 februari 2015 heeft deze lidstaat daarop geantwoord dat TPS‑NOLO (Geobal) geen afvalstof was.

20

Op 22 oktober 2015 heeft de Commissie de Tsjechische Republiek een met redenen omkleed advies betekend. Op 18 december 2015 heeft de Tsjechische Republiek daarop geantwoord en daarbij bevestigd dat zij weigerde te zorgen voor de overbrenging van het mengsel in kwestie naar haar grondgebied.

21

Nadat de Commissie had vastgesteld dat de Tsjechische Republiek weigerde gevolg te geven aan haar met redenen omklede advies, heeft zij besloten het onderhavige beroep in te stellen.

Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

22

Nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, heeft de Commissie het Hof bij brief van 23 november 2018 verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering, omdat partijen tijdens de schriftelijke of de mondelinge behandeling niet voldoende hun standpunten hadden kunnen uitwisselen over de redenen waarom de advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

23

In herinnering dient te worden gebracht dat het Hof volgens artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

24

Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, is van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die noodzakelijk zijn om uitspraak te doen op het onderhavige beroep, en dat de zaak niet hoeft te worden onderzocht in het licht van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen voor het Hof.

25

Bijgevolg moet het verzoek van de Commissie tot heropening van de mondelinge behandeling worden afgewezen.

Beroep

Argumenten van partijen

26

De Commissie verwijt de Tsjechische Republiek dat deze in strijd met artikel 24 van verordening nr. 1013/2006 heeft geweigerd in te gaan op het verzoek van de Poolse autoriteiten om het mengsel in kwestie – dat volgens hen illegaal naar het Poolse grondgebied was overgebracht – terug te nemen.

27

TPS‑NOLO (Geobal) moet volgens de Commissie als „afvalstof” worden aangemerkt.

28

In de eerste plaats is dat mengsel namelijk geproduceerd op basis van afvalstoffen die afkomstig zijn van een vroegere raffinageactiviteit op het terrein te Ostrava (Tsjechië).

29

In de tweede plaats is teerzuur, waaruit TPS‑NOLO (Geobal) voortkomt, net als dit mengsel zelf een gevaarlijke afvalstof.

30

In de derde plaats wordt het betreffende mengsel zowel in Tsjechië als in Polen beschouwd als een afvalstof. De Tsjechische Republiek betwist deze feitelijke vaststelling niet wat haar betreft. Overigens heeft de Nejvyšší správní soud (hoogste bestuursrechter, Tsjechië) in een beslissing van 3 december 2015 geoordeeld dat de stof „Geobal” moest worden ingedeeld als afvalstof. Bovendien wordt de stof „Geobal 4” in het besluit betreffende wijziging nr. 20 van de geïntegreerde vergunning inzake de stortplaats van Litvínov aangemerkt als een afvalstof.

31

In de vierde plaats heeft het feit dat die stof overeenkomstig de Reach-verordening is geregistreerd, niet tot gevolg dat zij niet langer een afvalstof is. Afvalstoffen zijn namelijk op grond van artikel 2, lid 2, van de Reach-verordening uitgesloten van de werkingssfeer van deze verordening, zodat artikel 128 van de Reach-verordening – dat onder meer elke belemmering van het vrije verkeer van binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende stoffen verbiedt – op een aanvankelijk als afvalstof ingedeelde stof niet van toepassing is zolang die stof nog steeds een afvalstof is. Daarbij komt dat de registratie van een stof overeenkomstig die verordening, zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest van 7 maart 2013, Lapin ELY-keskus, liikenne ja infrastruktuuri (C‑358/11, EU:C:2013:142), slechts een van de factoren is die van belang kunnen zijn om vast te stellen of die stof heeft opgehouden een afvalstof te zijn. Ten slotte is het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) krachtens artikel 20, lid 2, van de Reach-verordening uitsluitend bevoegd om de registratie te controleren op volledigheid. Bij deze controle wordt de kwaliteit noch de geschiktheid van de ingediende gegevens beoordeeld.

32

In de vijfde plaats is de bedoeling van de houder niet de enige beslissende factor om een stof aan te merken als een afvalstof. Zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest van 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a. (C‑418/97 en C‑419/97, EU:C:2000:318, punt 88), moet aan de hand van de omstandigheden van elk individueel geval worden vastgesteld of sprake is van een afvalstof, en kan de definitie van het begrip „afvalstof” niet restrictief worden uitgelegd. De samenstelling van een stof en het gevaar dat zij oplevert voor het milieu en de gezondheid van de mens, zijn belangrijke factoren om te bepalen of zij al dan niet een afvalstof is.

33

In de zesde plaats blijkt uit de arresten van 28 maart 1990, Vessoso en Zanetti (C‑206/88 en C‑207/88, EU:C:1990:145, punt 11), en 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie ASBL (C‑129/96, EU:C:1997:628, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak), dat de mogelijkheid van economisch hergebruik niet uitsluit dat sprake is van een afvalstof. Daarnaast is niet aangetoond dat het mengsel in kwestie een economisch belang heeft, en kan dit belang niet worden afgeleid uit de gesloten overeenkomst inzake consignatieverkoop. Deze overeenkomst bewijst niet dat in Polen vraag bestond naar de stof in kwestie als brandstof voor cementfabrieken, aangezien in die lidstaat de koper het opgeslagen mengsel niet heeft verkocht met inachtneming van de bepalingen van die overeenkomst. Gelet op de door de Poolse inspecteurs vastgestelde daling van de op het betreffende terrein aanwezige hoeveelheid mengsel is een deel van dit mengsel waarschijnlijk wederuitgevoerd.

34

Hoe dan ook volgt volgens de Commissie uit de bewoordingen van artikel 28 van verordening nr. 1013/2006 dat het mengsel in kwestie bij gebreke van overeenstemming tussen de Tsjechische en de Poolse autoriteiten moet worden behandeld als een afvalstof. De Poolse autoriteiten zijn op basis van de door hen uitgevoerde laboratoriumtests terecht tot de slotsom gekomen dat het mengsel in kwestie een afvalstof is in de zin van bijlage IV bij die verordening en van de Poolse wetgeving.

35

De Tsjechische Republiek voert als verweer aan dat de lidstaten artikel 28 van verordening nr. 1013/2006 niet discretionair mogen aanwenden. Deze bepaling kan slechts worden toegepast wanneer een lidstaat sterke twijfels heeft over de vraag of de stof in kwestie een afvalstof is. Indien een lidstaat zich op artikel 28 van die verordening kon beroepen zonder bewijs aan te dragen, zou dit resulteren in een ernstige schending van de vrijheid van verkeer. Deze uitlegging wordt bevestigd door het arrest van 9 juni 2016, Nutrivet (C‑69/15, EU:C:2016:425). De Commissie levert geen enkel bewijs waaruit blijkt dat het mengsel in kwestie een afvalstof is in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98.

36

Uit de definitie van het begrip „afvalstof” in artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98 en de rechtspraak van het Hof (arresten van 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie, C‑129/96, EU:C:1997:628, punt 26, en 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a., C‑418/97 en C‑419/97, EU:C:2000:318, punten 57 en 97), blijkt dat voor de indeling van een stof als afvalstof van belang is op welke manier de houder van die stof voornemens is haar te behandelen, zodat dat een en dezelfde stof al dan niet als een afvalstof kan worden aangemerkt. Bijgevolg is de samenstelling van een stof als zodanig niet beslissend voor de kwalificatie ervan als afvalstof. Ook de door de Poolse autoriteiten uitgevoerde laboratoriumtests zijn niet relevant voor de kwalificatie van het mengsel in kwestie.

37

De Commissie kan niet met succes aanvoeren dat de Tsjechische Republiek geen enkel nationaal besluit heeft overgelegd volgens hetwelk het mengsel in kwestie niet langer een afvalstof is. Dit argument van de Commissie is namelijk gebaseerd op artikel 6 van richtlijn 2008/98, dat ratione temporis niet van toepassing is op dat mengsel. De termijn voor de omzetting van deze richtlijn is verstreken op 12 december 2010, terwijl dat mengsel vóór die datum is geproduceerd.

38

Het mengsel in kwestie is trouwens nooit aangemerkt als een afvalstof. De stelling van de Commissie dat dit mengsel in Tsjechië als een afvalstof werd beschouwd, is niet gestaafd. In de geïntegreerde vergunning betreffende de installaties waarin dat mengsel is geproduceerd, is juist duidelijk vermeld dat de behandeling waarin zij voorziet, ertoe strekt een brandstof aan te maken. Naar deze brandstof bestond niet alleen vraag in Tsjechië, maar ook in Polen.

39

Met name was het mengsel in kwestie ten tijde van de betreffende overbrenging duidelijk geen afvalstof. De houder van dat mengsel was niet voornemens zich daarvan te ontdoen, zoals in de eerste plaats blijkt uit het feit dat het overeenkomstig de Reach-verordening als brandstof was geregistreerd voordat het naar Polen werd uitgevoerd. Volgens het arrest van 7 maart 2013, Lapin ELY-keskus, liikenne ja infrastruktuuri (C‑358/11, EU:C:2013:142), moet de registratie van voornoemd mengsel overeenkomstig de Reach-verordening in aanmerking worden genomen als factor waaruit blijkt dat de houder ervan niet voornemens was het te gebruiken als afval, maar voor economische doeleinden.

40

In de tweede plaats is het betreffende mengsel naar Polen uitgevoerd op basis van een met een te Sosnowiec (Polen) gevestigde Poolse onderneming gesloten overeenkomst inzake consignatieverkoop met het oog op de productie van cement. De stelling van de Commissie dat bedoeld mengsel waarschijnlijk is wederuitgevoerd, is geenszins gestaafd. De aan de Poolse kopers opgelegde geldboete en de vaststelling door de Poolse autoriteiten dat het volume van het mengsel in kwestie aanzienlijk was gedaald, tonen veeleer aan dat het in Polen overeenkomstig het oorspronkelijke voornemen is gebruikt.

41

Dat het betreffende mengsel volgens de inlichtingen die zijn verstrekt door de autoriteiten van Polen thans niet kan worden gebruikt in deze lidstaat, is van generlei belang voor de beoordeling of dat mengsel bij de uitvoer ervan al dan niet een afvalstof was. Daarbij komt dat het gebruik van een overeenkomstig de Reach-verordening geregistreerde stof niet kan worden beperkt tot het grondgebied van één lidstaat.

42

De Commissie draagt geen enkel bewijs aan dat het overgebrachte mengsel niet is gebruikt in overeenstemming met de gesloten overeenkomst en dat het is wederuitgevoerd.

43

De Commissie draagt dan ook geen enkel bewijs aan dat het mengsel in kwestie ten tijde van de feiten een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98 was. De Commissie heeft dan ook niet voldaan aan de bewijslast die op haar rust in het kader van een niet-nakomingsprocedure.

Beoordeling door het Hof

44

In verordening nr. 1013/2006 worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen tussen onder meer de lidstaten van de Unie vastgelegd.

45

Op grond van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 moet een procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming worden gevolgd voor overbrengingen binnen de Unie van alle voor verwijdering bestemde afvalstoffen en van een groot aantal voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, met name die welke zijn vermeld in bijlage IV bij die verordening. Krachtens artikel 3, lid 2, van voornoemde verordening moet over andere overbrengingen van afvalstoffen informatie worden verstrekt door invulling van het formulier van bijlage VII bij dezelfde verordening, tenzij het gaat om geringe hoeveelheden van niet meer dan 20 kg.

46

Volgens artikel 2, punt 35, onder a) en g), van verordening nr. 1013/2006 strekt het begrip „illegale overbrenging” zich onder meer uit tot een overbrenging van afvalstoffen waarvoor geen kennisgeving is gedaan of informatie is verstrekt.

47

In geval van een overbrenging die om de voormelde redenen illegaal is, moet de autoriteit die met de uitvoering van deze verordening is belast in de lidstaat waaruit de afvalstoffen afkomstig zijn en die „bevoegde autoriteit van verzending” wordt genoemd, krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 ervoor zorgen dat de „kennisgever de jure” – dat wil zeggen de persoon waarop de verplichting tot kennisgeving of informatieverstrekking rust – de afvalstoffen binnen dertig dagen terugneemt, dan wel bij gebreke daarvan de afvalstoffen zelf terugnemen of iemand anders tot terugname gelasten.

48

In casu is voor de overbrenging van 20000 ton TPS‑NOLO (Geobal) van Tsjechië naar Polen tussen eind 2010 en begin 2011 geen kennisgeving gedaan of informatie verstrekt. Toen de Poolse autoriteiten het Tsjechische ministerie van Milieu in september 2011 in kennis stelden van deze overbrenging, weigerde dit ministerie de Tsjechische verzender te gelasten het in Polen aan de orde zijnde mengsel terug te nemen, waarbij dat ministerie erop wees dat dit mengsel geen afvalstof was. Het vasthouden aan deze weigering heeft ertoe geleid dat de niet-nakomingsprocedure is ingesteld en dat de Commissie de zaak vervolgens aan het Hof heeft voorgelegd.

49

De Commissie beklemtoont dat volgens artikel 28 van verordening nr. 1013/2006 een overbrenging wordt geacht een afvalstof te betreffen wanneer de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het – zoals in casu – niet eens worden over de vraag of die overbrenging een afvalstof betreft. De overbrenging van het in de onderhavige zaak aan de orde zijnde mengsel had dus moeten worden beschouwd als een overbrenging van afvalstoffen die illegaal was omdat niet was voldaan aan de in punt 4 van dit arrest in herinnering gebrachte formaliteiten. De Commissie is dan ook van mening dat de Tsjechische Republiek, die van de Poolse autoriteiten een daartoe strekkend verzoek had ontvangen, volgens de bewoordingen zelf van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 verplicht was voor de terugname van de afvalstoffen te zorgen. De Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Tsjechische Republiek de op haar rustende verplichting niet is nagekomen doordat zij zulks heeft geweigerd.

50

Volgens de Tsjechische Republiek levert de Commissie niet het bewijs dat het mengsel in kwestie een afvalstof is.

Bewijslast

51

Volgens vaste rechtspraak van het Hof staat het in het kader van een niet-nakomingsprocedure aan de Commissie om de gestelde niet-nakoming aan te tonen (arresten van 25 mei 1982, Commissie/Nederland, 97/81, EU:C:1982:193, punt 6, en 11 juli 2018, Commissie/België, C‑356/15, EU:C:2018:555, punt 25). De Commissie moet het Hof de gegevens verschaffen die noodzakelijk zijn om te kunnen vaststellen of er sprake is van niet-nakoming, en kan zich daarbij niet baseren op een of ander vermoeden (arresten van 10 juni 2010, Commissie/Portugal, C‑37/09, niet gepubliceerd, EU:C:2010:331, punt 28; 22 september 2011, Commissie/Spanje, C‑90/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:606, punt 47, en 13 februari 2014, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑530/11, EU:C:2014:67, punt 60).

52

Indien het betreffende mengsel in casu geen afvalstof is, is verordening nr. 1013/2006 niet van toepassing op de overbrenging van dat mengsel van Tsjechië naar Polen en kan de Commissie niet met succes aanvoeren dat de Tsjechische Republiek die verordening heeft geschonden. Bijgevolg is voor de vaststelling dat artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 is geschonden, vereist dat het mengsel in kwestie kan worden aangemerkt als een afvalstof, zodat deze kwalificatie een van de gegevens is die in de onderhavige zaak aan het Hof ter verificatie zijn voorgelegd.

53

Voorts kan de Commissie zich op grond van de in punt 51 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak niet baseren op een of ander vermoeden om aan te tonen dat sprake is van niet-nakoming, zodat die instelling er niet mee kan volstaan zich te beroepen op het vermoeden van artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, noch kan aanvoeren dat zij zich uitsluitend heeft gebaseerd op de vaststelling dat de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens zijn over de vraag of het mengsel in kwestie dient te worden aangemerkt als afvalstof, om aan te tonen dat dit mengsel wel degelijk een afvalstof is.

54

Uit het voorgaande volgt dat de Commissie ten onrechte stelt dat zij niet hoeft te bewijzen dat het betreffende mengsel in het kader van de onderhavige niet-nakomingsprocedure wel degelijk moet worden aangemerkt als „afvalstof”.

Bewijs van niet-nakoming

55

Aangezien vaststaat dat met het oog op de overbrenging van het mengsel in kwestie aan geen van de formaliteiten voor de overbrenging van afvalstoffen was voldaan, moet dit mengsel – mits het kan worden aangemerkt als een afvalstof – worden geacht illegaal te zijn overgebracht in de zin van artikel 2, punt 35, van verordening nr. 1013/2006. In dat geval moest de bevoegde autoriteit van verzending op verzoek van de Poolse autoriteiten zorgen voor de terugname van dat mengsel overeenkomstig artikel 24, lid 2, van die verordening. Weliswaar moet een voorbehoud worden gemaakt voor de in artikel 24, lid 2, onder d), van verordening nr. 1013/2006 bedoelde hypothese dat die terugname onmogelijk is, maar geen enkele partij voert aan dat er van een dergelijke onmogelijkheid sprake is. De kwalificatie van het betreffende mengsel als afvalstof is dan ook beslissend voor het bewijs van het bestaan van de gestelde niet-nakoming.

56

Volgens artikel 2, punt 1, van verordening nr. 1013/2006 wordt het begrip „afvalstof” voor de toepassing van deze verordening op dezelfde manier gedefinieerd als in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/12, waarin een afvalstof wordt omschreven als „elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. De lijst categorieën van afvalstoffen in bijlage I bij die richtlijn is uitdrukkelijk niet-uitputtend, zodat deze lijst hoofdzakelijk illustratief is (arrest van 12 december 2013, Shell Nederland en Belgian Shell, C‑241/12 en C‑242/12, EU:C:2013:821, punt 35).

57

Voormelde definitie is in wezen overgenomen in artikel 3, punt 1, van richtlijn 2008/98, die in de plaats is gekomen van richtlijn 2006/12. Opgemerkt dient evenwel te worden dat uit de dossierstukken niet blijkt dat richtlijn 2008/98 van toepassing is op het onderhavige geding. Partijen verstrekken namelijk geen gegevens waaruit blijkt dat deze richtlijn in het Tsjechische recht was omgezet op het tijdstip van de litigieuze overbrenging, die door beide partijen – zonder nadere preciseringen – wordt gesitueerd tussen eind 2010 en begin 2011. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft erkend, dient het tijdstip van die overbrenging tot uitgangspunt te worden genomen voor de beoordeling of het mengsel in kwestie al dan niet een afvalstof is, aangezien de rechtmatigheid van de overbrenging naar datzelfde tijdstip moet worden beoordeeld.

58

Zoals blijkt uit de hierboven in herinnering gebrachte definitie, hangt de kwalificatie als „afvalstof” vooral af van het gedrag van de houder en van de betekenis van de uitdrukking „zich ontdoen van” (zie in die zin arresten van 24 juni 2008, Commune de Mesquer, C‑188/07, EU:C:2008:359, punt 53, en 18 december 2007, Commissie/Italië, C‑263/05, EU:C:2007:808, punt 32).

59

Volgens de rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van de uitdrukking „zich ontdoen van” rekening worden gehouden met de doelstelling van richtlijn 2006/12 – die volgens overweging 2 ervan bestaat in de bescherming van zowel de gezondheid van de mens als het milieu tegen de schadelijke gevolgen die voortvloeien uit het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen – en moet die uitdrukking tevens worden uitgelegd in het licht van artikel 191, lid 2, VWEU, waarin is bepaald dat de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming streeft en dat dit beleid onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Hieruit volgt dat de uitdrukking „zich ontdoen van” en dus het begrip „afvalstof” in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/12 niet restrictief mogen worden uitgelegd (arrest van 12 december 2013, Shell Nederland en Belgian Shell, C‑241/12 en C‑242/12, EU:C:2013:821, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de vraag of werkelijk sprake is van een afvalstof in de zin van richtlijn 2006/12, dient te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstelling van deze richtlijn en ervoor moet worden gezorgd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid ervan (arrest van 12 december 2013, Shell Nederland en Belgian Shell, C‑241/12 en C‑242/12, EU:C:2013:821, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61

In casu moet het onderzoek van het door de Commissie overgelegde bewijsmateriaal worden voorafgegaan door twee inleidende opmerkingen. Ten eerste moet bij de beoordeling of het overgebrachte mengsel een afvalstof is, worden uitgegaan van de omstandigheden op het tijdstip van de overbrenging en niet van de omstandigheden vóór of na dit tijdstip. Ten tweede moest de Tsjechische Republiek volgens de Commissie het bewijs leveren dat TPS‑NOLO (Geobal) geen afvalstof was, zodat deze instelling zich in haar schrifturen niet zozeer heeft ingespannen om zelf te bewijzen dat die stof een afvalstof was, als wel om te antwoorden op de argumenten die de verwerende lidstaat tijdens de niet-nakomingsprocedure had aangevoerd om het tegendeel te bewijzen.

62

Tot de omstandigheden waaruit volgens de Commissie blijkt dat het mengsel in kwestie een afvalstof is, behoort in de eerste plaats het feit dat TPS‑NOLO (Geobal) geproduceerd is op basis van afvalstoffen die afkomstig zijn van een vroegere raffinageactiviteit op het terrein te Ostrava.

63

Dit is ter terechtzitting bevestigd door de Tsjechische Republiek, die eveneens heeft erkend dat het teerzuur – dat het hoofdbestanddeel van dat mengsel is – afkomstig is van de activiteit van een voormalige olieraffinaderij op het terrein te Ostrava en valt onder de omschrijving „teerresiduen (met uitzondering van asfaltbitumen) afkomstig van raffinage‑ en distillatieprocessen en alle andere pyrolitische behandelingen van organisch materiaal”, die is opgenomen in rubriek A3190 van lijst A in deel 1 van bijlage V bij verordening nr. 1013/2006. Die lidstaat betoogt evenwel dat voornoemd teerzuur is gemengd met koolstof en calciumoxide om TPS‑NOLO (Geobal) te vormen en dat het derhalve een transformatie heeft ondergaan waardoor het niet langer een afvalstof is en kan worden gebruikt als brandstof in cementfabrieken.

64

De omstandigheid dat een stof resulteert uit een behandeling voor de nuttige toepassing van afvalstoffen, is echter slechts een van de factoren die in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen of die stof nog steeds een afvalstof is, maar op grond van die omstandigheid als zodanig kan ter zake geen definitieve gevolgtrekking worden gemaakt (arresten van 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a., C‑418/97 en C‑419/97, EU:C:2000:318, punt 97, en 7 maart 2013, Lapin ELY-keskus, liikenne ja infrastruktuuri, C‑358/11, EU:C:2013:142, punt 58). Dat TPS‑NOLO (Geobal) is geproduceerd op basis van afvalstoffen, toont als zodanig niet aan dat die stof zelf een afvalstof is.

65

In de tweede plaats beklemtoont de Commissie dat het teerzuur waaruit TPS‑NOLO (Geobal) is verkregen en dit mengsel zelf gevaarlijk zijn.

66

Vooraf moet worden beklemtoond dat de gevaarlijkheid van stoffen niet beslissend is voor het begrip „afvalstof” (arrest van 18 april 2002, Palin Granit en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, C‑9/00, EU:C:2002:232, punt 48). Wat de uit de gestelde gevaarlijkheid van het teerzuur in kwestie te trekken consequenties betreft, sluit het Unierecht in beginsel niet uit dat een als gevaarlijk beschouwde afvalstof niet langer een afvalstof is wanneer zij door middel van een behandeling bruikbaar kan worden gemaakt zonder dat dit gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid of nadelige gevolgen heeft voor het milieu, en wanneer daarnaast niet wordt vastgesteld dat de houder van het betrokken voorwerp zich ervan ontdoet of voornemens is zich ervan te ontdoen (arrest van 7 maart 2013, Lapin ELY-keskus, liikenne ja infrastruktuuri, C‑358/11, EU:C:2013:142, punt 60).

67

Wat betreft het argument van de Commissie dat TPS‑NOLO (Geobal) zelf een gevaarlijke afvalstof is, maakt deze instelling melding van de geldboete die een Poolse rechterlijke instantie aan een van de kopers van dat mengsel heeft opgelegd op grond dat het een gevaarlijke afvalstof betreft. Beklemtoond dient evenwel te worden dat een argument dat gebaseerd is op het feit dat een andere stof dan die welke in het geding is – in niet nader omschreven omstandigheden – is aangemerkt als gevaarlijke afvalstof, slechts een beperkte waarde heeft. De Tsjechische Republiek heeft ter terechtzitting erkend dat het buiten kijf staat dat de niet-gebruikte hoeveelheid van het betreffende mengsel die sinds meerdere jaren op het terrein te Katowice is opgeslagen in omstandigheden die nadelige gevolgen hebben voor het milieu en de volksgezondheid, moet worden beschouwd als een afvalstof. Zoals in punt 61 van het onderhavige arrest is opgemerkt en zoals de Tsjechische Republiek heeft aangevoerd, zijn deze huidige omstandigheden evenwel niet relevant om te beoordelen of het mengsel een afvalstof was toen het werd overgebracht.

68

In de derde plaats betoogt de Commissie dat TPS‑NOLO (Geobal) zowel in Tsjechië als in Polen wordt beschouwd als een afvalstof.

69

De Tsjechische Republiek betwist deze stelling wat haar betreft. Volgens deze lidstaat heeft de Nejvyšší správní soud in zijn arrest van 3 december 2015 – dat de Commissie aanhaalt als bewijs dat TPS‑NOLO (Geobal) in Tsjechië wordt aangemerkt als een afvalstof – over deze kwestie geen standpunt ingenomen, maar in de samenvatting van de opmerkingen van de partijen enkel vermeld dat zij het betreffende mengsel hadden aangemerkt als een afvalstof.

70

Ter ondersteuning van haar betoog maakt de Commissie eveneens melding van het besluit betreffende wijziging nr. 20 van de geïntegreerde vergunning inzake de installatie van Litvínov, waarin het betreffende mengsel vóór zijn overbrenging naar Polen werd opgeslagen. Zij wijst erop dat „Geobal 4” in dat besluit als een afvalstof wordt aangemerkt. Dat er een gelijkenis bestaat tussen de benamingen van beide stoffen, volstaat echter niet om vast te stellen dat „Geobal 4” en het mengsel in kwestie identiek zijn. Daarbij komt dat, zoals in punt 60 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de hoedanigheid van afvalstof in concreto moet worden beoordeeld, waarbij rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden van elk individueel geval.

71

Wat de kwalificatie van TPS‑NOLO (Geobal) naar Pools recht betreft, zij opgemerkt dat de Poolse regering niet heeft deelgenomen aan de schriftelijke of mondelinge behandeling en dat het Hof haar standpunt slechts kent door twee brieven. Deze brieven dateren van 21 juli 2015 en 11 mei 2016 en zijn door de Republiek Polen gericht aan de Commissie, die ze heeft toegevoegd aan het dossier dat aan het Hof is overgelegd. Uit die brieven blijkt dat het betreffende mengsel op die data in die lidstaat werd beschouwd als een afvalstof die niet als brandstof mocht worden gebruikt. De Tsjechische Republiek heeft ter terechtzitting evenwel – zonder te zijn weersproken – aangevoerd dat het gebruik van dat mengsel als brandstof in cementfabrieken pas verboden was in Polen sinds mei 2011, dat wil zeggen na de overbrenging in kwestie. Overigens lijkt de gesloten overeenkomst inzake consignatieverkoop te bevestigen dat de betrokken Poolse invoerder van mening was dat TPS‑NOLO (Geobal) in Polen een economisch nut en een economische waarde had toen die overeenkomst in december 2010 werd ondertekend.

72

In de vierde plaats voert de Commissie aan dat uit het feit dat het betreffende mengsel vóór zijn overbrenging was geregistreerd overeenkomstig de Reach-verordening, niet kan worden afgeleid dat dit mengsel niet langer een afvalstof was.

73

In dit verband zij eraan herinnerd dat afvalstoffen volgens artikel 2, lid 2, van de Reach-verordening geen stof, mengsel of voorwerp in de zin van artikel 3 van deze verordening zijn. Zoals de Commissie heeft aangevoerd, kan het mengsel in kwestie ten onrechte geregistreerd zijn uit hoofde van de Reach-verordening, waarbij is voorbijgegaan aan het feit dat dit mengsel een afvalstof is. Een dergelijke hypothese bewijst echter niet dat het betreffende mengsel een afvalstof is. Zonder dat daaruit enige definitieve conclusie in tegengestelde zin kan worden getrokken, is de registratie van een stof overeenkomstig de Reach-verordening niettemin relevant om te bepalen of die stof niet langer een afvalstof is (zie in die zin arrest van 7 maart 2013, Lapin ELY-keskus, liikenne ja infrastruktuuri, C‑358/11, EU:C:2013:142, punten 63 en 64).

74

In de vijfde plaats wijst de Commissie op de samenstelling van het mengsel in kwestie en op het gevaar dat dit mengsel oplevert voor het milieu of de gezondheid van de mens. Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat de analysen van dat mengsel, waarop de Commissie zich beroept zonder die analysen over te leggen, door de Poolse autoriteiten op niet-contradictoire wijze zijn uitgevoerd, en dat de Tsjechische Republiek geen tegenexpertise kan uitvoeren aangezien voornoemd mengsel zich op Pools grondgebied bevindt. Vervolgens blijkt uit de definitie van het begrip „afvalstof” dat een stof niet uit haar aard een afvalstof is, maar wel ten gevolge van het voornemen of de verplichting van de houder van deze stof om zich daarvan te ontdoen, dat wil zeggen op grond van de wil van de houder of de wetgever. De chemische samenstelling van de betreffende stof vormt dan ook hooguit een aanwijzing dat zij een afvalstof is (zie in die zin arrest van 7 september 2004, Van de Walle e.a., C‑1/03, EU:C:2004:490, punt 42). Ten slotte zijn de risico’s die een stof oplevert voor het milieu of voor de gezondheid van de mens, niet van beslissende invloed op de kwalificatie van die stof als afvalstof (zie in die zin arrest van 15 juni 2000, Arco Chemie Nederland e.a., C‑418/97 en C‑419/97, EU:C:2000:318, punt 66).

75

In de zesde plaats betoogt de Commissie dat, gesteld al dat TPS‑NOLO (Geobal) geschikt was voor economisch hergebruik, deze omstandigheid niet eraan in de weg staat dat dit mengsel wordt aangemerkt als een afvalstof (zie in die zin arresten van 28 maart 1990, Vessoso en Zanetti, C‑206/88 en C‑207/88, EU:C:1990:145, punt 13, en 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie, C‑129/96, EU:C:1997:628, punt 31). Omgekeerd kan dit argument echter niet worden beschouwd als een bewijs van of zelfs maar een aanwijzing voor het feit dat het betreffende mengsel een afvalstof is.

76

Voorts betwist de Commissie het economische nut van het mengsel in kwestie. Uit de door de Poolse inspecteurs vastgestelde vermindering van de op het betreffende terrein aanwezige hoeveelheid van dat mengsel leidt zij af dat de koper dat mengsel niet in Polen had verkocht – zoals nochtans in de gesloten overeenkomst was bepaald – en dat het mengsel gedeeltelijk wederuitgevoerd is. Daaruit besluit zij dat in die lidstaat geen vraag bestond naar dat mengsel als brandstof voor cementfabrieken.

77

Volgens de door de Poolse autoriteiten verstrekte gegevens bedroeg de te Katowice opgeslagen hoeveelheid TPS‑NOLO (Geobal) in 2016 nog slechts ongeveer 6000 ton van de 20000 ton van dat mengsel die in 2011 was overgebracht. Alleen uit deze vaststelling lijkt evenwel moeilijk te kunnen worden afgeleid dat de consignatieverkoop van het mengsel in kwestie niet heeft plaatsgevonden en dat dit mengsel gedeeltelijk is wederuitgevoerd. Zoals de Tsjechische Republiek oppert, kan de vermindering van de op het betreffende terrein aanwezige hoeveelheid van het mengsel in kwestie eveneens worden verklaard door het feit dat dit mengsel overeenkomstig de bestemming ervan is gebruikt als brandstof voor cementfabrieken, voor zover dit gebruik was toegestaan. Hoe dan ook worden de stellingen van de Commissie op dit punt door geen enkel bewijsmiddel gestaafd.

78

Gelet op een en ander kan de Commissie niet worden geacht rechtens genoegzaam te hebben bewezen dat het mengsel in kwestie een afvalstof in de zin van richtlijn 2006/12 is. Zij heeft dan ook niet aangetoond dat de overbrenging van dit mengsel van Tsjechië naar Polen tussen eind 2010 en begin 2011 een overbrenging van afvalstoffen in de zin van verordening nr. 1013/2006 was toen dat mengsel werd overgebracht, en heeft dus evenmin aangetoond dat de Tsjechische Republiek de uit artikel 24, lid 2, juncto artikel 28, lid 1, van die verordening voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen. Derhalve moet het beroep van de Commissie worden verworpen.

Kosten

79

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Tsjechische Republiek worden verwezen in de kosten.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Tsjechisch.