ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

14 februari 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 3 – Werkingssfeer – Video-opname van politieagenten die op een politiebureau procedurele handelingen verrichten – Plaatsen van video’s op een website – Artikel 9 – Verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden – Begrip – Vrijheid van meningsuiting – Bescherming van de persoonlijke levenssfeer”

In zaak C‑345/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākā tiesa (hoogste rechterlijke instantie, Letland) bij beslissing van 1 juni 2017, ingekomen bij het Hof op 12 juni 2017, in de procedure

Sergejs Buivids

in tegenwoordigheid van:

Datu valsts inspekcija,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend voor de president van de Tweede kamer, A. Prechal, C. Toader, A. Rosas (rapporteur) en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: M. Aleksejev, afdelingshoofd,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 juni 2018,

gelet op de opmerkingen van:

Sergejs Buivids, in persona,

de Letse regering, vertegenwoordigd door I. Kucina, G. Bambāne, E. Petrocka-Petrovska en E. Plaksins als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en O. Serdula als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Russo, avvocato dello Stato,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en C. Vieira Guerra als gemachtigden,

de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk, C. Meyer-Seitz, P. Smith, H. Shev, L. Zettergren en A. Alriksson als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Nardi en I. Rubene als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 september 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31), in het bijzonder artikel 9 daarvan.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sergejs Buivids en de Datu valsts inspekcija (Letse dienst gegevensbescherming) betreffende een beroep tot onrechtmatigverklaring van een door deze dienst vastgesteld besluit volgens hetwelk Buivids de nationale wetgeving heeft geschonden door op de website www.youtube.com een zelf opgenomen video te plaatsen waarop is te zien hoe hij op een politiebureau van de nationale politie in het kader van een administratieve procedure wegens een overtreding een verklaring aflegt.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Richtlijn 95/46, die door verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2016, L 119, blz. 1) is ingetrokken, had volgens artikel 1 ervan tot doel in verband met de verwerking van persoonsgegevens de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer, te waarborgen alsmede de belemmeringen voor het vrije verkeer van die gegevens op te heffen. In de overwegingen 2, 14, 15, 17, 27 en 37 was het volgende vermeld:

„(2)

Overwegende dat de systemen voor de verwerking van gegevens ten dienste van de mens staan; dat zij de fundamentele rechten en vrijheden en inzonderheid de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats, moeten eerbiedigen en tot de economische en sociale vooruitgang, tot de ontwikkeling van het handelsverkeer en tot het welzijn van de individuen moeten bijdragen;

[...]

(14)

Overwegende dat, gezien het belang van de in het kader van de informatiemaatschappij aan de gang zijnde ontwikkelingen inzake de technieken voor het opvangen, doorsturen, manipuleren, registreren, bewaren of mededelen van geluid‑ en beeldgegevens betreffende natuurlijke personen, deze richtlijn ook van toepassing zal moeten zijn op verwerkingen die op deze gegevens betrekking hebben;

(15)

Overwegende dat verwerkingen die op dergelijke gegevens betrekking hebben slechts onder deze richtlijn vallen als zij geautomatiseerd zijn of als de betrokken gegevens zijn opgeslagen of zullen worden opgeslagen in een bestand dat gestructureerd is volgens specifieke persoonscriteria teneinde een gemakkelijke toegang tot de betrokken persoonsgegevens mogelijk te maken;

[...]

(17)

Overwegende dat wat betreft verwerkingen van geluid‑ en beeldgegevens voor journalistieke, literaire of artistieke doeleinden, met name in de audiovisuele sector, de beginselen van de richtlijn, met een aantal beperkingen overeenkomstig artikel 9 van toepassing zijn;

[...]

(27)

Overwegende dat de bescherming van personen zowel op automatische als op niet-automatische verwerking van toepassing is; dat de reikwijdte van deze bescherming in feite niet afhankelijk mag zijn van de gebruikte technieken, omdat zulks ernstig gevaar voor ontduiking zou opleveren; dat niettemin wat de niet-automatische verwerking betreft alleen bestanden en geen ongestructureerde dossiers onder de richtlijn vallen; [...]

[...]

(37)

Overwegende dat voor de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke, artistieke of literaire, en met name audiovisuele, doeleinden moet worden voorzien in uitzonderingen op of beperkingen van bepalingen van deze richtlijn 95/46, voor zover deze noodzakelijk zijn om de fundamentele rechten van de persoon te verzoenen met de vrijheid van meningsuiting, inzonderheid de vrijheid om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken, zoals die met name bij artikel 10 van het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende] Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt gewaarborgd; dat het derhalve de taak van de lidstaten is om in het kader van de afweging tussen fundamentele rechten de noodzakelijke uitzonderingen en beperkingen vast te stellen ten aanzien van de algemene maatregelen inzake de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, [...]”

4

Artikel 2 van richtlijn 95/46 bepaalde:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

‚persoonsgegevens’, iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna ‚betrokkene’ te noemen; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;

b)

‚verwerking van persoonsgegevens’, hierna ‚verwerking’ te noemen, elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;

[...]

d)

‚voor de verwerking verantwoordelijke’, de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander lichaam die, respectievelijk dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer het doel van en de middelen voor de verwerking worden vastgesteld bij nationale of [Unierechtelijke] wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, kan in het nationale [...] recht [of in het Unierecht] worden bepaald wie de voor de verwerking verantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

[...]”

5

In artikel 3 van de richtlijn, met als opschrift „Werkingssfeer”, werd bepaald:

„1.   De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.

2.   De bepalingen van deze richtlijn zijn niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:

die met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallende activiteiten geschiedt zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie [in de versie van voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon] en in ieder geval verwerkingen die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de staat (waaronder de economie van de staat, wanneer deze verwerkingen in verband staan met vraagstukken van staatsveiligheid), en de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied;

die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht.”

6

Artikel 7 van de richtlijn was als volgt verwoord:

„De lidstaten bepalen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien:

[...]

f)

de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van artikel 1, lid 1, van deze richtlijn, niet prevaleren.”

7

Artikel 9 van de richtlijn luidde als volgt:

„De lidstaten voorzien voor de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke of voor artistieke of literaire doeleinden in uitzonderingen op en afwijkingen van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de hoofdstukken IV en VI uitsluitend voor zover deze nodig blijken om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting.”

Lets recht

8

Volgens artikel 1 van de Fizisko personu datu aizsardzības likums van 23 maart 2000 (Latvijas Vēstnesis, 2000, nr. 123/124; hierna: „wet op de bescherming van persoonsgegevens”) strekt deze wet ertoe de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name hun recht op de persoonlijke levenssfeer, te beschermen bij de verwerking van persoonsgegevens.

9

Volgens artikel 2, punt 3, van de wet op de bescherming van persoonsgegevens wordt in deze wet onder „persoonsgegevens” alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon verstaan.

10

In artikel 2, punt 4, van deze wet wordt de „verwerking van persoonsgegevens” omschreven als elke bewerking met betrekking tot persoonsgegevens, zoals het verzamelen, vastleggen, invoeren, bewaren, ordenen, wijzigen, gebruiken, verstrekken, doorzenden en verspreiden, alsmede het afschermen of uitwissen van gegevens.

11

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de wet op de bescherming van persoonsgegevens is deze wet, onverminderd de uitzonderingen waarin deze bepaling voorziet, van toepassing op de verwerking van elk soort persoonsgegevens en op alle natuurlijke of rechtspersonen wanneer:

de voor de verwerking verantwoordelijke in Letland is geregistreerd;

de gegevens buiten de Letse grenzen worden verwerkt, in gebieden die krachtens internationale overeenkomsten tot de Republiek Letland behoren;

de apparatuur voor de verwerking van persoonsgegevens zich in de Republiek Letland bevindt, behalve wanneer die apparatuur uitsluitend wordt gebruikt om persoonsgegevens op het Letse grondgebied door te sturen.

12

Volgens artikel 3, lid 3, van dezelfde wet is deze niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens wanneer die door natuurlijke personen wordt verricht voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik.

13

In artikel 5 van de wet op de bescherming van persoonsgegevens is bepaald dat, behoudens andersluidende bepaling, de artikelen 7 tot en met 9, 11 en 21 ervan geen toepassing vinden wanneer de persoonsgegevens worden verwerkt voor journalistieke doeleinden overeenkomstig de Par presi un citiem masu informācijas līdzekļiem likums (wet op de pers en andere media) dan wel voor artistieke of literaire doeleinden.

14

In artikel 8, lid 1, van de wet op de bescherming van persoonsgegevens is bepaald dat de voor de verwerking verantwoordelijke aan de betrokkene van wie persoonsgegevens worden verzameld de volgende informatie moet verstrekken, tenzij die al over deze informatie beschikt:

de voor‑ en achternaam alsook het adres van de voor de verwerking verantwoordelijke;

het doel dat met de verwerking van de persoonsgegevens wordt beoogd.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15

Buivids heeft op een politiebureau van de nationale politie op een video vastgelegd hoe hij een verklaring aflegt in het kader van een administratieve procedure wegens een overtreding.

16

Op de aldus opgenomen video (hierna: „betrokken video”) zijn politieagenten en hun werkzaamheden op het bureau te zien. Buivids heeft deze beelden op de website www.youtube.com gepubliceerd. Op deze internetsite kunnen gebruikers video’s publiceren, bekijken en delen.

17

Nadat de beelden op internet waren gepubliceerd, heeft de dienst gegevensbescherming zich in een besluit van 30 augustus 2013 op het standpunt gesteld dat Buivids inbreuk had gemaakt op artikel 8, lid 1, van de wet op de bescherming van persoonsgegevens, aangezien hij de politieagenten, als betrokkenen, in strijd met die bepaling niet had geïnformeerd over het doel van de verwerking van hun persoonsgegevens. Aan de dienst gegevensbescherming had Buivids evenmin inlichtingen verstrekt waaruit bleek dat het doel dat met de betrokken video en de plaatsing ervan op een website werd nagestreefd in overeenstemming was met de wet op de bescherming van persoonsgegevens. De dienst gegevensbescherming heeft Buivids derhalve verzocht ervoor te zorgen dat deze video van de website www.youtube.com en andere websites werd verwijderd.

18

Buivids heeft zich vervolgens tot de administratīvā rajona tiesa (bestuursrechter, Letland) gewend met een verzoek om dit besluit van de dienst gegevensbescherming onrechtmatig te verklaren en hem een vergoeding toe te kennen voor de schade die hij naar eigen zeggen had geleden. Hij heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij door de betrokken video te publiceren een praktijk van de politie onder de aandacht van de bevolking wilde brengen die volgens hem onrechtmatig was. De genoemde rechter heeft dit verzoek afgewezen.

19

De Administratīvā apgabaltiesa (regionale bestuursrechter, Letland) heeft bij arrest van 11 november 2015 het hoger beroep van Buivids tegen de beslissing van de administratīvā rajona tiesa verworpen.

20

De Administratīvā apgabaltiesa grondde zijn besluit erop dat op de betrokken video het politiekantoor en verschillende politieagenten in functie te zien zijn en dat hierop het gesprek is te beluisteren dat in het kader van procedurele handelingen tussen verzoeker en de politieagenten werd gevoerd, waarbij de stemmen zijn te horen van de politieagenten, Buivids en zijn metgezel.

21

Bovendien kan niet worden vastgesteld of het recht van Buivids op vrijheid van meningsuiting dan wel het recht van anderen op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer de overhand moet hebben, aangezien Buivids niet te kennen heeft gegeven met welk doel hij de betrokken video heeft gepubliceerd. Daarnaast toonde deze video geen actuele feiten van maatschappelijk belang of onbetamelijk gedrag van de politieagenten. Aangezien Buivids de video niet heeft gemaakt voor journalistieke doeleinden in de zin van de wet op de pers en andere media, en evenmin voor artistieke of literaire doeleinden, is artikel 5 van de wet op de bescherming van persoonsgegevens niet van toepassing.

22

De Administratīvā apgabaltiesa stelde op grond daarvan vast dat Buivids, door politieagenten te filmen tijdens de uitoefening van hun ambt zonder hen concreet te informeren over het doel dat hij met de verwerking van hun persoonsgegevens nastreefde, inbreuk had gemaakt op artikel 8, lid 1, van de wet op de bescherming van persoonsgegevens.

23

Buivids heeft onder aanvoering van zijn recht op vrijheid van meningsuiting bij de verwijzende rechterlijke instantie, de Augstākā tiesa (hoogste rechterlijke instantie, Letland), cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de Administratīvā apgabaltiesa.

24

Daarbij stelde hij met name dat op de betrokken video politieagenten van de nationale politie, dat wil zeggen publieke personen op een voor het publiek toegankelijke plaats, te zien waren. Om die reden vielen deze personen niet binnen de personele werkingssfeer van de wet op de bescherming van persoonsgegevens.

25

De verwijzende rechterlijke instantie betwijfelt om te beginnen of het filmen van politieagenten in functie op een politiebureau en het op internet plaatsen van deze videobeelden binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46 vallen. Hoewel zij van mening is dat het handelen van Buivids niet onder de in artikel 3, lid 2, bedoelde uitzonderingen op de werkingssfeer van de richtlijn valt, benadrukt zij in dit verband dat in het onderhavige geval sprake is van een eenmalige opname en dat Buivids de politieagenten heeft gefilmd terwijl zij in functie waren, namelijk gedurende de uitoefening van het openbaar gezag. Onder verwijzing naar punt 95 van de conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak Rīgas satiksme (C‑13/16, EU:C:2017:43) merkt de verwijzende rechterlijke instantie op dat de hoofdreden om persoonsgegevens te beschermen, is gelegen in de risico’s die aan grootschalige verwerking ervan zijn verbonden.

26

Voorts heeft de verwijzende rechterlijke instantie twijfels over de uitlegging van het begrip „voor uitsluitend journalistieke [...] doeleinden” in artikel 9 van richtlijn 95/46 en vraagt zij zich af of de feiten die Buivids verweten worden hieronder kunnen vallen.

27

In die omstandigheden heeft de Augstākā tiesa de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Vallen activiteiten als die welke in deze zaak aan de orde zijn, te weten het op een politiebureau maken van videobeelden van politieagenten die procedurele handelingen verrichten, en het plaatsen van de video op de website www.youtube.com, binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46?

2)

Moet richtlijn 95/46 aldus worden uitgelegd dat dergelijke gedragingen kunnen worden beschouwd als een verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden in de zin van artikel 9 van richtlijn [95/46]?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

28

Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 3 van richtlijn 95/46 aldus moet worden uitgelegd dat een video-opname van politieagenten die op een politiebureau aanwezig zijn terwijl daar een verklaring wordt afgelegd en de publicatie van de opgenomen beelden op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

29

In herinnering moet worden gebracht dat deze richtlijn ingevolge artikel 3, lid 1, ervan van toepassing is op „de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen”.

30

Het begrip „persoonsgegevens” in de zin van deze bepaling omvat overeenkomstig de definitie in artikel 2, onder a), van deze richtlijn „iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”. Als identificeerbaar wordt beschouwd „een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van [...] een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke [...] identiteit”.

31

Volgens de rechtspraak van het Hof is een door een camera vastgelegde afbeelding van een persoon een „persoonsgegeven” in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46, voor zover de betrokken persoon hierdoor kan worden geïdentificeerd (zie in die zin arrest van 11 december 2014, Ryneš, C‑212/13, EU:C:2014:2428, punt 22).

32

In het onderhavige geval volgt uit de verwijzingsbeslissing dat op de betrokken video de politieagenten op zodanige wijze te zien en te horen zijn dat de aldus van deze personen gemaakte beelden als evenzovele persoonsgegevens in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 moeten worden beschouwd.

33

Het begrip „verwerking van persoonsgegevens” is in artikel 2, onder b), van richtlijn 95/46 gedefinieerd als „elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens [...] zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens”.

34

Met betrekking tot een videobewakingssysteem vormen volgens het Hof video-opnamen van mensen die doorlopend worden vastgelegd, en wel op de harde schijf van dit systeem, overeenkomstig artikel 2, onder b), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 95/46, een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (zie in die zin arrest van 11 december 2014, Ryneš, C‑212/13, EU:C:2014:2428, punten 23 en 25).

35

Buivids heeft tijdens de terechtzitting voor het Hof te kennen gegeven dat hij de betrokken video met een digitale fotocamera heeft opgenomen. Het betreft hier een video-opname van mensen die doorlopend wordt vastgelegd in het geheugen van deze camera. Een dergelijke opname vormt dus een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn.

36

Voor de vraag of een dergelijke opname binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46 valt, maakt het niet uit dat die slechts één keer is gemaakt. Zoals volgt uit de bewoordingen van artikel 2, onder b), van deze richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, ervan, is de richtlijn van toepassing op „elke bewerking” die een verwerking van persoonsgegevens in de zin van deze bepalingen vormt.

37

Verder heeft het Hof geoordeeld dat het plaatsen van persoonsgegevens op een website ook als een dergelijke verwerking moet worden aangemerkt (zie in die zin arresten van 6 november 2003, Lindqvist, C‑101/01, EU:C:2003:596, punt 25, en 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 26).

38

In dit verband heeft het Hof bovendien verduidelijkt dat het plaatsen van informatie op een website betekent dat die site wordt geüpload op een server en dat de nodige handelingen worden verricht om deze toegankelijk te maken voor degenen die een internetverbinding hebben gemaakt. Die handelingen worden ten minste gedeeltelijk geautomatiseerd verricht (zie in die zin arrest van 6 november 2003, Lindqvist, C‑101/01, EU:C:2003:596, punt 26).

39

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat sprake is van een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van gegevens in de zin van artikel 2, onder b), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 95/46 wanneer een video-opname zoals de betrokken video, die persoonsgegevens bevat, op een website wordt gepubliceerd waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen.

40

Richtlijn 95/46 is blijkens artikel 3, lid 2, ervan niet van toepassing op twee vormen van verwerking van persoonsgegevens. Ten eerste betreft het de verwerking die geschiedt met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallende activiteiten zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie in de versie van vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, en in ieder geval verwerkingen die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de staat en de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. De richtlijn is volgens deze bepaling ten tweede niet van toepassing op persoonsgegevens die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden worden verwerkt.

41

De in artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46 neergelegde uitzonderingen moeten strikt worden uitgelegd, aangezien zij de beschermingsregeling voor persoonsgegevens waarin deze richtlijn voorziet, opzijzetten en daarmee afwijken van het aan deze laatste ten grondslag liggende doel, de bescherming te verzekeren van de vrijheden en fundamentele rechten van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, zoals het recht op de eerbiediging van het privéleven en van het familie‑ en gezinsleven, dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), en het recht op de bescherming van persoonsgegevens, dat wordt gewaarborgd door artikel 8 ervan (zie in die zin arresten van 27 september 2017, Puškár, C‑73/16, EU:C:2017:725, punt 38, en 10 juli 2018, Jehovan todistajat, C‑25/17, EU:C:2018:551, punt 37).

42

Wat het hoofdgeding betreft, volgt om te beginnen uit de aan het Hof overgelegde gegevens dat het opnemen en het publiceren van de betrokken video niet kunnen worden beschouwd als een verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 3, lid 2, eerste streepje, van richtlijn 95/46. De verwerking is, met andere woorden, niet geschied bij de uitoefening van buiten de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallende activiteiten en had evenmin betrekking op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de staat of de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. In dit verband heeft het Hof al geoordeeld dat de in die bepaling als voorbeeld genoemde activiteiten in alle gevallen specifieke activiteiten van de staten of van overheidsdiensten zijn en niets van doen hebben met de gebieden waarop particulieren activiteiten ontplooien (zie in die zin arrest van 27 september 2017, Puškár, C‑73/16, EU:C:2017:725, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43

Voorts is bij de in het hoofdgeding aan de orde gestelde verwerking van persoonsgegevens evenmin sprake van activiteiten die met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden zijn verricht, aangezien Buivids de betrokken video zonder toegangsbeperking heeft gepubliceerd op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen, en hij de persoonsgegevens aldus voor een onbepaald aantal personen toegankelijk heeft gemaakt (zie naar analogie arresten van 6 november 2003, Lindqvist, C‑101/01, EU:C:2003:596, punt 47; 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 44; 11 december 2014, Ryneš, C‑212/13, EU:C:2014:2428, punten 31 en 33, en 10 juli 2018, Jehovan todistajat, C‑25/17, EU:C:2018:551, punt 42).

44

Bovendien betekent het feit dat beelden van politieagenten in functie op een video zijn opgenomen niet dat deze vorm van verwerking van persoonsgegevens van de werkingssfeer van richtlijn 95/46 uitgesloten is.

45

Zoals de advocaat-generaal in punt 29 van haar conclusie heeft opgemerkt, bevat deze richtlijn immers geen uitzondering die de verwerking van persoonsgegevens van ambtenaren uitsluit van de werkingssfeer ervan.

46

Tevens doet het feit dat bepaalde informatie een professionele context heeft, volgens de rechtspraak van het Hof niet af aan de kwalificatie ervan als „persoonsgegeven” (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, ClientEarth en PAN Europe/EFSA, C‑615/13 P, EU:C:2015:489, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 95/46 aldus moet worden uitgelegd dat een video-opname van politieagenten die op een politiebureau aanwezig zijn terwijl daar een verklaring wordt afgelegd en de publicatie van de opgenomen beelden op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

Tweede vraag

48

Met haar tweede vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 9 van richtlijn 95/46 aldus moet worden uitgelegd dat in geval van feitelijke omstandigheden zoals in het hoofdgeding – waarin een video-opname is gemaakt van politieagenten die op een politiebureau aanwezig zijn terwijl daar een verklaring wordt afgelegd en de opgenomen beelden zijn gepubliceerd op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen – sprake is van verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden in de zin van deze bepaling.

49

Vooraf moet worden opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de bepalingen van een richtlijn moeten worden uitgelegd tegen de achtergrond van het doel ervan en de daarbij ingevoerde regeling (arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50

In dat verband blijkt richtlijn 95/46 er volgens artikel 1 toe te strekken dat de lidstaten tegelijkertijd met het mogelijk maken van het vrij verkeer van persoonsgegevens, waarborgen bieden dat bij de verwerking van deze gegevens de vrijheden en fundamentele rechten van natuurlijke personen, met name hun persoonlijke levenssfeer, worden beschermd. Dit doel kan echter niet worden nagestreefd zonder rekening te houden met het feit dat deze fundamentele rechten tot op zekere hoogte moeten worden verzoend met het fundamentele recht van de vrijheid van meningsuiting. Zoals in overweging 37 van deze richtlijn nader wordt aangegeven, heeft artikel 9 tot doel twee fundamentele rechten met elkaar te verzoenen, namelijk enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de vrijheid van meningsuiting. Dit is de taak van de lidstaten (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punten 5254).

51

Het Hof heeft al eerder geoordeeld dat het, teneinde rekening te houden met het belang dat aan de vrijheid van meningsuiting in elke democratische samenleving toekomt, noodzakelijk is de daarmee samenhangende begrippen, waaronder het begrip journalistiek, ruim uit te leggen (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 56).

52

Uit de voorbereidende werkzaamheden van richtlijn 95/46 volgt zodoende dat de in artikel 9 van deze richtlijn bedoelde ontheffingen en uitzonderingen niet alleen gelden voor mediaondernemingen maar voor alle personen die journalistieke activiteiten ontplooien (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 58).

53

Blijkens de rechtspraak van het Hof zijn „journalistieke activiteiten” activiteiten die de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën tot doel hebben, ongeacht het overdrachtsmedium (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 61).

54

Ook al staat het aan de verwijzende rechterlijke instantie om te toetsen of in het onderhavige geval de verwerking van persoonsgegevens door Buivids voor dit doel is geschied, het Hof kan deze rechterlijke instantie wel de uitleggingsgegevens verstrekken die zij voor haar beoordeling nodig heeft.

55

Zo blijkt, gelet op de in de punten 52 en 53 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak van het Hof, de omstandigheid dat Buivids geen professioneel journalist is niet uit te sluiten dat de betrokken video-opname en de publicatie daarvan op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen, onder artikel 9 van richtlijn 95/46 kunnen vallen.

56

In het bijzonder kan het enkele feit dat Buivids deze opname op een dergelijke website, in het onderhavige geval www.youtube.com, heeft geplaatst niet beletten dat deze verwerking van persoonsgegevens wordt aangemerkt als een verwerking die „voor uitsluitend journalistieke [...] doeleinden” in de zin van deze bepaling is geschied.

57

Er moet immers rekening worden gehouden met de ontwikkeling en de verveelvoudiging van middelen voor communicatie en informatieverspreiding. Het Hof heeft daarom al eerder geoordeeld dat de drager waarmee de verwerkte gegevens worden overgedragen, of dit nu een klassieke drager is zoals papier of elektromagnetische golven, dan wel een elektronische zoals internet, niet bepalend is voor de beoordeling of het gaat om een activiteit „voor uitsluitend journalistieke [...] doeleinden” (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 60).

58

Zoals de advocaat-generaal in punt 55 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan evenwel niet worden geoordeeld dat elke op internet gepubliceerde informatie die persoonsgegevens bevat, onder het begrip „journalistieke activiteiten”, en dientengevolge onder de uitzonderingen en afwijkingen van artikel 9 van richtlijn 95/46 valt.

59

In het onderhavige geval is het aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of uit de betrokken video valt af te leiden dat het uitsluitende doel van de opname en de publicatie ervan was, informatie, meningen of ideeën aan het publiek bekend te maken (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 62).

60

Met het oog daarop kan de verwijzende rechterlijke instantie in het bijzonder in overweging nemen dat de betrokken video volgens Buivids op een website is gepubliceerd om de aandacht van de bevolking te vestigen op vermeende onregelmatige praktijken van de politie die zouden hebben plaatsgevonden toen hij een verklaring aflegde.

61

Er moet evenwel op worden gewezen dat de vaststelling van dergelijke onregelmatige praktijken geen voorwaarde is voor de toepassing van artikel 9 van richtlijn 95/46.

62

Wanneer blijkt dat met de opname en de publicatie van deze video niet uitsluitend het doel werd nagestreefd informatie, meningen of ideeën aan het publiek bekend te maken, kan daarentegen niet worden vastgesteld dat de verwerking van persoonsgegevens in de onderhavige zaak „voor uitsluitend journalistieke [...] doeleinden” is geschied.

63

Bovendien moet in herinnering worden gebracht dat de in artikel 9 van richtlijn 95/46 bedoelde uitzonderingen en afwijkingen alleen mogen worden toegepast voor zover zij nodig blijken om twee fundamentele rechten te verzoenen, namelijk bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 55).

64

Om tot een evenwichtige afweging tussen deze beide fundamentele rechten te komen, dwingt het fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer er dus toe dat de uitzonderingen op en beperkingen van de gegevensbescherming in de hoofdstukken II, IV en VI van richtlijn 95/46 binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 56).

65

In herinnering moet worden gebracht dat artikel 7 van het Handvest, inzake de eerbiediging van het privéleven en van het familie‑ en gezinsleven, rechten bevat die corresponderen met de rechten die worden gegarandeerd door artikel 8, lid 1, van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”) en dat, overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest, aan dat artikel 7 dus dezelfde inhoud en reikwijdte moeten worden toegekend als die welke aan artikel 8, lid 1, EVRM worden toegekend, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: „EHRM”) (arrest van 17 december 2015, WebMindLicenses, C‑419/14, EU:C:2015:832, punt 70). Hetzelfde geldt voor artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM (zie in die zin arrest van 4 mei 2016, Philip Morris Brands e.a., C‑547/14, EU:C:2016:325, punt 147).

66

In dit verband volgt uit deze rechtspraak dat het EHRM een aantal relevante criteria heeft ontwikkeld waar rekening mee moet worden gehouden teneinde een evenwicht tot stand te brengen tussen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting. Dit zijn met name de bijdrage aan een debat van openbaar belang, de bekendheid van de betrokken persoon, het onderwerp van het bericht, het eerdere gedrag van de betrokken persoon, de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie, de wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen en de waarachtigheid ervan (zie in die zin EHRM, 27 juni 2017, Satakunnan Markkinapörssi Oy en Satamedia Oy tegen Finland, CE:ECHR:2017:0627JUD000093113, § 165). Evenzo moet er rekening mee worden gehouden dat de voor de verwerking verantwoordelijke maatregelen kan nemen waarmee de inmenging in het recht op de persoonlijke levenssfeer kan worden afgezwakt.

67

In het onderhavige geval is het blijkens de aan het Hof overgelegde stukken niet uitgesloten dat bij de opname en de publicatie van de betrokken video zonder dat de betrokkenen, namelijk de politieagenten op deze video, over deze opname en het doel ervan waren geïnformeerd, sprake is van inmenging in hun fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

68

Mocht blijken dat het doel van de opname en de publicatie van de betrokken video er uitsluitend in bestond informatie, meningen of ideeën aan het publiek bekend te maken, dan staat het aan de verwijzende rechterlijke instantie om te beoordelen of de in artikel 9 van richtlijn 95/46 bedoelde uitzonderingen en afwijkingen nodig blijken om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting en of deze uitzonderingen en afwijkingen binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven.

69

Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 9 van richtlijn 95/46 aldus moet worden uitgelegd dat in geval van feitelijke omstandigheden zoals in het hoofdgeding – waarin een video-opname is gemaakt van politieagenten die op een politiebureau aanwezig zijn terwijl daar een verklaring wordt afgelegd en de opgenomen beelden zijn gepubliceerd op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen – sprake kan zijn van verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden in de zin van deze bepaling voor zover uit die video valt af te leiden dat het doel van de opname en de publicatie uitsluitend erin bestond informatie, meningen of ideeën aan het publiek bekend te maken, hetgeen aan de verwijzende rechterlijke instantie staat om na te gaan.

Kosten

70

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 3 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moet aldus worden uitgelegd dat een video-opname van politieagenten die op een politiebureau aanwezig zijn terwijl daar een verklaring wordt afgelegd en de publicatie van de opgenomen beelden op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

 

2)

Artikel 9 van richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd dat in geval van feitelijke omstandigheden zoals in het hoofdgeding – waarin een video-opname is gemaakt van politieagenten die op een politiebureau aanwezig zijn terwijl daar een verklaring wordt afgelegd en de opgenomen beelden zijn gepubliceerd op een website waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen – sprake kan zijn van verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden in de zin van deze bepaling voor zover uit die video valt af te leiden dat het doel van de opname en de publicatie uitsluitend erin bestond informatie, meningen of ideeën aan het publiek bekend te maken, hetgeen aan de verwijzende rechterlijke instantie staat om na te gaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Lets.