ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

15 maart 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 94/62/EG – Verpakking en verpakkingsafval – Terugwinning en recycling van afval – Bijdrage aan een nationaal milieufonds – Op de nationale markt in de handel brengen van verpakte producten en verpakkingen, zonder dat deze worden bewerkt of verwerkt – Zogenoemde beginsel ‚de vervuiler betaalt’ – Hoedanigheid van vervuiler”

In zaak C‑104/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Piteşti (hof van beroep Piteşti, Roemenië) bij beslissing van 2 februari 2017, ingekomen bij het Hof op 27 februari 2017, in de procedure

SC Cali Esprou SRL

tegen

Administraţia Fondului pentru Mediu,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: C. Vajda (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R. H. Radu, O.‑C. Ichim en M. Chicu als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Nicolae en E. Sanfrutos Cano als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 15 van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB 1994, L 365, blz. 10).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SC Cali Esprou SRL en Administraţia Fondului pentru Mediu (bestuur van het milieufonds, Roemenië; hierna: „AFE”) over de wettigheid van een door de AFE aan Cali Esprou opgelegde bijdrage, die wordt berekend op basis van de verpakkingen die Cali Esprou in 2013 en 2014 in Roemenië in de handel heeft gebracht.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De eerste en tweede overweging van richtlijn 94/62 zijn als volgt geformuleerd:

„[...] het [is] noodzakelijk de verschillende nationale maatregelen betreffende het beheer van verpakkingen en verpakkingsafval te harmoniseren, enerzijds om milieu-effecten daarvan te voorkomen of te verminderen zodat een hoog niveau van milieubescherming wordt bereikt en anderzijds om de werking van de interne markt te waarborgen en handelsbelemmeringen, concurrentieverstoringen en ‑beperkingen binnen de Gemeenschap te voorkomen;

[...] de vermindering van de totale hoeveelheid verpakkingsmateriaal [is] de beste manier om te voorkomen dat verpakkingsafval ontstaat”.

4

De negenentwintigste overweging van deze richtlijn luidt als volgt:

„[...] het [is] van essentieel belang dat allen die bij productie, gebruik, invoer en distributie van verpakkingen en verpakte producten betrokken zijn er meer van doordrongen raken in welke mate verpakkingen afval worden, en dat zij volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt de verantwoordelijkheid voor dergelijk afval aanvaarden; dat voor de ontwikkeling en uitvoering van de in deze richtlijn genoemde maatregelen nauwe samenwerking tussen alle betrokkenen in een geest van gezamenlijke verantwoordelijkheid is vereist”.

5

Artikel 1 van die richtlijn, met als opschrift „Doelstellingen”, bepaalt het volgende:

„1.   Deze richtlijn heeft tot doel de nationale maatregelen betreffende het beheer van verpakking en verpakkingsafval te harmoniseren, enerzijds om elk effect daarvan op het milieu van de lidstaten en derde landen te voorkomen of te beperken en aldus een hoog milieubeschermingsniveau te waarborgen, en anderzijds om de werking van de interne markt te garanderen en handelsbelemmeringen, concurrentieverstoring en concurrentiebeperking in de Gemeenschap te voorkomen.

2.   Daartoe worden bij deze richtlijn maatregelen vastgesteld die op de eerste plaats gericht zijn op de preventie van verpakkingsafval en, als verdere fundamentele beginselen, op het hergebruik van verpakkingen en de recycling en terugwinning van verpakkingsafval, teneinde de definitieve verwijdering van dergelijk afval te verminderen.”

6

Artikel 2, lid 1, van dezelfde richtlijn bepaalt het volgende:

„Deze richtlijn geldt voor alle in de Gemeenschap in de handel gebrachte verpakkingen en alle verpakkingsafval, gebruikt of ontstaan op industrieel, commercieel, kantoor-, winkel-, diensten-, huishoudelijk of enig ander niveau, ongeacht het gebruikte materiaal.”

7

Artikel 3, punt 11, van richtlijn 94/62 bepaalt het volgende:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

11)

‚ondernemingen’: met betrekking tot verpakking: leveranciers van verpakkingsmaterialen en fabrikanten en verwerkers, vullers en gebruikers, importeurs, handelaren en distributeurs van verpakking, overheden en publiekrechtelijke organisaties”.

8

Artikel 15 van deze richtlijn bepaalt het volgende:

„De Raad stelt op basis van de betreffende bepalingen van het Verdrag economische instrumenten vast om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn te bevorderen. Bij ontstentenis van dergelijke maatregelen, kunnen de lidstaten, overeenkomstig de beginselen van het communautaire milieubeleid, zoals het beginsel ‚de vervuiler betaalt’, en met inachtneming van hun Verdragsverplichtingen, maatregelen ter bereiking van deze doelstellingen nemen.”

Roemeens recht

9

Artikel 16, leden 1 en 4, van de Hotărâre Guvernului nr. 621/2005 privind gestionarea ambalajelor și a deșeurilor de ambalaje (regeringsbesluit nr. 621/2005 betreffende het beheer van verpakkingen en verpakkingsafval, Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 639, van 20 juli 2005; hierna: „regeringsbesluit nr. 621/2005”), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, bepaalt het volgende:

„(1)   De ondernemingen die rechtspersonen naar Roemeens recht zijn, worden aansprakelijk gehouden voor alle afval dat afkomstig is van de verpakkingen die zij in Roemenië in de handel brengen, onder de hierna volgende voorwaarden:

a)

de ondernemingen die verpakte producten in de handel brengen, worden aansprakelijk gehouden voor het afval dat afkomstig is van de primaire, secundaire en tertiaire verpakkingen die worden gebruikt om hun producten te verpakken, met uitzondering van de detailhandelsverpakkingen die in het verkooppunt worden gebruikt voor de verpakking van de producten die zij in Roemenië in de handel brengen;

b)

de ondernemingen die individueel verpakte producten gezamenlijk verpakken met het oog op de doorverkoop of verdere distributie ervan, worden aansprakelijk gehouden voor het afval dat afkomstig is van de secundaire en tertiaire verpakkingen die zij in de handel brengen;

c)

de ondernemingen die detailhandelsverpakkingen in de handel brengen, worden aansprakelijk gehouden voor het afval dat afkomstig is van deze verpakkingen.

[...]

(4)   De in lid 2 bedoelde ondernemingen dienen op zijn minst de in bijlage 3 bij [de Ordonanță de urgență a guvernului nr. 196/2005 privind Fondul pentru mediu (spoedverordening van de regering nr. 196/2005 betreffende het milieufonds), Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 1193 van 30 december 2005], waarvan de gewijzigde en aangevulde versie werd goedgekeurd bij de [Lege nr. 105/2006 (wet nr. 105/2006)], zoals gewijzigd en aangevuld, geformuleerde doelstellingen te verwezenlijken die gelden voor het verpakkingsafval dat afkomstig is van verpakkingen die op de nationale markt in de handel zijn gebracht op grond van een overeenkomst zijn teruggenomen en waarvan de traceerbaarheid gewaarborgd is.”

10

Artikel 9, lid 1, onder d), van de spoedverordening van de regering nr. 196/2005 betreffende het milieufonds (hierna: „OUG nr. 196/2005”), in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is, bepaalt het volgende:

„De inkomsten van het milieufonds zijn de volgende:

[...]

d)

een bijdrage van 2 [Roemeense lei (RON)]/kg die verschuldigd is door de ondernemers die verpakte producten op de nationale markt in de handel brengen, die als eersten kleinhandelsverpakkingen op de nationale markt verspreiden, en door ondernemers die verpakkingen in welke vorm dan ook verhuren, voor het verschil tussen enerzijds de hoeveelheden verpakkingsafval die overeenstemmen met de in bijlage 3 vastgestelde minimumdoelstellingen inzake terugwinning of verbranding in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, en anderzijds de hoeveelheden verpakkingsafval die daadwerkelijk worden teruggewonnen of verbrand in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling”.

11

Punt 11 van de bijlage bij de Ordin nr. 578/2006 pentru aprobarea metodologiei de calcul al contribuțiilor și taxelor datorate la Fondul pentru mediu (besluit nr. 578/2006 tot vaststelling van de methode voor de berekening van de aan het milieufonds verschuldigde bijdragen en heffingen) (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 516 van 14 juni 2006), zoals gewijzigd, onder meer, bij de Ordin nr. 1032 (besluit nr. 1032) van 10 maart 2011 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 196 van 22 maart 2011), bepaalt het volgende:

„Het op de nationale markt in de handel brengen van een product betreft de handeling waarbij een product voor het eerst op de nationale markt – tegen betaling of kosteloos – ter beschikking wordt gesteld met het oog op de distributie en/of het gebruik ervan, daaronder begrepen het gebruik/verbruik ervan als zodanig. [...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12

Cali Esprou koopt allerlei reeds verpakte waren in het buitenland aan, die zij zonder enige door haar verrichte be- of verwerking verkoopt en levert aan detailhandelaars op de Roemeense markt.

13

Zij heeft waren in Roemenië in de handel gebracht en deze tussen 19 augustus 2011 en 31 december 2014 verhandeld. Tussen 30 maart en 2 april 2015 heeft een fiscale controle plaatsgevonden in de bedrijfsruimten van Cali Esprou, waarbij werd nagegaan of zij de verplichtingen tot betaling van een aan de AFE verschuldigde bijdrage uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 voor verpakkingen van verpakte producten die in de periode 2011-2014 in Roemenië in de handel waren gebracht, was nagekomen.

14

Na deze controle werd voor 2011 en 2012 geen bijkomende betalingsverplichting uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 ten aanzien van Cali Esprou vastgesteld. De belastingdiensten legden haar op grond van deze bepaling daarentegen voor 2013 en 2014 een bijkomende verplichting tot betaling van 4242 RON (ongeveer 909 EUR) op.

15

Cali Esprou heeft bij de AFE bezwaar gemaakt tegen deze bijkomende betalingsverplichting, waarbij zij betoogde dat de in artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 vervatte betalingsverplichtingen voor haar niet golden daar zij niet als „vervuiler” kon worden aangemerkt. Op 3 juli 2015 heeft de AFE dit bezwaar afgewezen. Op 21 december 2015 heeft Cali Esprou een beroep tot, met name, nietigverklaring van het besluit van de AFE ingesteld bij de Tribunal Vâlcea (rechtbank van eerste aanleg Vâlcea, Roemenië). Dit beroep is verworpen bij vonnis van 6 mei 2016.

16

Cali Esprou is tegen dat vonnis opgekomen bij de verwijzende rechter, de Curte de Apel Piteşti (hof van beroep Piteşti, Roemenië), met als argument dat zij, gelet op het feit dat zij geen verpakkingsafval maar verpakkingen beheert, niet kan worden beschouwd als een vervuiler. Voorts is artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 volgens Cali Esprou in strijd met het zogenoemde beginsel dat „de vervuiler betaalt”, dat is vervat in artikel 15 van richtlijn 94/62, waarin is bepaald dat nationale maatregelen worden genomen – met inachtneming van de beginselen van het milieubeleid van de Unie, met name het beginsel dat de vervuiler betaalt – om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken.

17

Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat de in artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 vastgestelde bijdrage een „maatregel” is die binnen de werkingssfeer van artikel 15 van richtlijn 94/62 valt. De verwijzende rechter vraagt zich niettemin af of deze bijdrage verenigbaar is met het in dit artikel neergelegde beginsel dat de vervuiler betaalt. Deze rechter is in het licht van de omschrijving van „onderneming” in artikel 3, punt 11, van deze richtlijn met name van mening dat een verband moet bestaan tussen een vervuiler in de zin van artikel 15 van die richtlijn en de verwerking van verpakking tot afval. Cali Esprou is echter een tussenpersoon die de verpakkingen niet be- of verwerkt, zodat de verwijzende rechter zich afvraagt of de uit hoofde van artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 aan Cali Esprou opgelegde verplichting tot betaling van een bijdrage aan de AFE in overeenstemming is met artikel 15 van dezelfde richtlijn.

18

Daarop heeft de Curte de Apel Pitești de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Dient artikel 15 van richtlijn 94/62 aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat van de Europese Unie een wettelijke regeling vaststelt waarbij een bijdrage wordt ingevoerd voor ondernemingen die verpakte producten en verpakkingen op de nationale markt in de handel brengen, zonder dat zij deze op enigerlei wijze be- of verwerken, en die deze producten ongewijzigd verkopen aan een ondernemer die ze zijnerzijds doorverkoopt aan de eindverbruiker, waarbij deze bijdrage wordt berekend per kilogram op basis van het verschil tussen enerzijds de hoeveelheden verpakkingsafval die overeenstemmen met de minimumdoelstellingen inzake terugwinning of verbranding in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, en anderzijds de hoeveelheden verpakkingsafval die daadwerkelijk worden teruggewonnen of verbrand in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

19

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 15 van richtlijn 94/62 en het daarbij toegepaste beginsel dat de vervuiler betaalt, in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarbij aan een ondernemer die de verpakkingen die hij in de handel brengt, niet bewerkt of verwerkt, een bijdrage wordt opgelegd die wordt berekend op basis van het verschil in gewicht tussen enerzijds de hoeveelheid verpakkingsafval die overeenstemt met de minimumdoelstellingen inzake energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, en anderzijds de hoeveelheid verpakkingsafval die daadwerkelijk wordt teruggewonnen of gerecycleerd.

20

Artikel 15 van richtlijn 94/62 bepaalt dat de Raad economische instrumenten vaststelt om de verwezenlijking van de doelstellingen van die richtlijn te bevorderen en dat bij ontstentenis van dergelijke instrumenten, de lidstaten, overeenkomstig de beginselen van het milieubeleid van de Unie, zoals het beginsel dat de vervuiler betaalt, en met inachtneming van hun verplichtingen uit hoofde van het VWEU, maatregelen ter bereiking van diezelfde doelstellingen kunnen nemen.

21

Aangezien de Raad dergelijke economische instrumenten, waarbij een bijdrage wordt opgelegd voor het verpakkingsafval dat in de lidstaten in de handel wordt gebracht, niet heeft vastgesteld, kunnen de lidstaten dus maatregelen nemen met inachtneming van de in de tweede volzin van dat artikel 15 gestelde voorwaarden.

22

In dat verband moet allereerst worden opgemerkt dat het in artikel 15 en in de negenentwintigste overweging van richtlijn 94/62 genoemde beginsel dat de vervuiler betaalt, volgens de bewoordingen van die overweging, verlangt dat „allen die bij productie, gebruik, invoer en distributie van verpakkingen en verpakte producten betrokken zijn er meer van doordrongen raken in welke mate verpakkingen afval worden” en „de verantwoordelijkheid voor dergelijk afval aanvaarden”. Dat beginsel heeft dus niet alleen betrekking op degenen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van afval maar heeft een ruimere draagwijdte. Het ziet ook op degenen die bijdragen aan het ontstaan van afval, waaronder de invoerders en de distributeurs van verpakte producten (zie naar analogie arrest van 30 maart 2017, VG Čistoća, C‑335/16, EU:C:2017:242, punt 24en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

Verder maakt artikel 1 van richtlijn 94/62, onder het opschrift „Doelstellingen”, aangaande de doelstellingen ervan in zijn lid 1 duidelijk dat deze richtlijn beoogt „een hoog milieubeschermingsniveau te waarborgen”. Voorts is die richtlijn volgens lid 2 van artikel 1 ervan „op de eerste plaats gericht [...] op de preventie van verpakkingsafval en, als verdere fundamentele beginselen, op het hergebruik van verpakkingen en de recycling en terugwinning van verpakkingsafval, teneinde de definitieve verwijdering van dergelijk afval te verminderen”. Te dien einde bevestigt artikel 2 van richtlijn 94/62 de ruime werkingssfeer van deze richtlijn door te bepalen dat zij geldt voor alle in de Unie in de handel gebrachte verpakkingen en alle verpakkingsafval.

24

Die doelstellingen worden bevestigd door de bewoordingen van de eerste en de tweede overweging van richtlijn 94/62, volgens welke deze richtlijn de milieu-effecten van verpakkingsafval tracht „te voorkomen of te verminderen” respectievelijk beoogt „te voorkomen dat verpakkingsafval ontstaat”.

25

Onderzocht moet worden of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdrage in het licht van, met name, de doelstellingen van richtlijn 94/62 en het beginsel dat de vervuiler betaalt, in overeenstemming met het Unierecht is.

26

Uit artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 blijkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdrage, die verschuldigd is door de ondernemers die verpakte producten voor het eerst op de nationale markt in de handel brengen, wordt berekend op basis van het verschil in gewicht tussen de hoeveelheden verpakkingsafval die overeenstemmen met de minimumdoelstellingen inzake terugwinning of verbranding, en de hoeveelheden verpakkingsafval die daadwerkelijk worden teruggewonnen of verbrand in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling.

27

Volgens de Roemeense regering strekt deze bijdrage algemeen tot responsabilisering van degenen die verpakkingen in Roemenië in de handel brengen. Doordat de bijdrage wordt berekend op basis van het gewicht van het verpakkingsafval dat de minimumdoelstellingen inzake terugwinning of verbranding in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling overschrijdt, vormt zij, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, een aansporing om de in Roemenië in de handel gebrachte verpakkingen te verminderen en de terugwinning of de recycling van dat afval te bevorderen.

28

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdrage voldoet dus aan de doelstellingen van richtlijn 94/62, in het bijzonder doordat zij beoogt de definitieve verwijdering van afval te verminderen als bedoeld in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn en de tweede overweging ervan, door, ten eerste, de terugwinning of verbranding van verpakkingsafval in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling te bevorderen en, ten tweede, de niet-inachtneming van de minimumdoelstellingen inzake terugwinning of verbranding in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, door middel van een geldelijke last tegen te gaan.

29

In dezelfde zin past een bijdrage als die welke in het hoofdgeding aan de orde is duidelijk in het kader van de eerbiediging van het in artikel 15 van richtlijn 94/62 vervatte beginsel dat de vervuiler betaalt. De in het hoofgeding aan de orde zijnde bijdrage, zoals beschreven in punt 26 van dit arrest, vormt immers een geldelijke last voor degenen die verpakkingen in Roemenië in de handel brengen en bepaalde minimumdoelstellingen inzake energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling van afval overschrijden. Zoals uit de verwijzingsbeslissing naar voren komt, volgt uit artikel 9, lid 1, onder d), OUG nr. 196/2005 en uit punt 11 van de bijlage bij besluit nr. 578/2006 tot vaststelling van de methode voor de berekening van de aan het Milieufonds verschuldigde bijdragen en heffingen, zoals gewijzigd, dat deze last alleen van toepassing is op degenen die die verpakkingen voor het eerst in de handel brengen en niet op tussenpersonen die zich eerder in de keten bevinden. Deze last is daarenboven slechts van toepassing voor zover niet is voldaan aan de minimumdoelstellingen inzake energieterugwinning of nuttige toepassing door recycling van afval.

30

Uit het voorgaande volgt dat een bijdrage als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, in overeenstemming is met zowel de doelstellingen van richtlijn 94/62 als met het beginsel dat de vervuiler betaalt in de zin van artikel 15 van die richtlijn.

31

Aan een dergelijke conclusie kan niet worden afgedaan door het argument dat Cali Esprou voor de verwijzende rechter heeft aangevoerd, dat een ondernemer die verpakkingen van ingevoerde en in Roemenië in de handel gebrachte producten niet be- of verwerkt, geen „vervuiler” is in de zin van het beginsel dat de vervuiler betaalt.

32

Zoals uit punt 22 van het onderhavige arrest blijkt, strekt het beginsel dat de vervuiler betaalt zich uit tot de invoerders en de distributeurs van verpakte producten en heeft het niet uitsluitend betrekking op degenen die de verpakkingen van de betrokken producten bewerken of verwerken. De invoerders en distributeurs hebben, los van het feit of zij al dan niet de verpakkingen bewerken of verwerken, bijgedragen aan het op de nationale markt in de handel brengen van afval in de vorm van verpakkingen.

33

Deze conclusie wordt bevestigd door een systematische uitlegging van richtlijn 94/62. Een ondernemer als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de verpakkingen van ingevoerde en in Roemenië in de handel gebrachte producten niet bewerkt of verwerkt, valt onder die richtlijn, die in artikel 3, punt 11, ervan „ondernemingen” ruim omschrijft door daaronder onder andere ook de „importeurs, handelaren en distributeurs” te laten vallen.

34

Het staat een lidstaat dus vrij, zonder evenwel afbreuk te doen aan het in artikel 15 van richtlijn 94/62 geformuleerde beginsel dat de vervuiler betaalt, om de ondernemingen die de verpakkingen, die zij op de nationale markt in de handel brengen, niet bewerken of verwerken, te verplichten een bijdrage, zoals beschreven in punt 26 van dit arrest, te betalen.

35

Tevens moet worden opgemerkt dat het Hof heeft geoordeeld dat artikel 15 van richtlijn 94/62 niet voorziet in een volledige harmonisatie van de nationale maatregelen op de onder deze richtlijn vallende gebieden, maar – zoals in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht – het de Raad, of bij stilzitten van de Raad de „met inachtneming van hun Verdragsverplichtingen” handelende lidstaten, mogelijk maakt economische instrumenten vast te stellen om de verwezenlijking van de doelstellingen van die richtlijn te bevorderen. Ook deze bepaling vereist dus dat de relevante bepalingen van het VWEU worden toegepast (arrest van 12 november 2015, Visnapuu, C‑198/14, EU:C:2015:751, punt 47).

36

Dienaangaande volgt uit artikel 110 VWEU ten eerste dat de lidstaten op producten van de overige lidstaten geen hogere binnenlandse belastingen mogen heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven, en ten tweede dat de lidstaten op de producten van de overige lidstaten geen zodanige binnenlandse belastingen mogen heffen dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd.

37

Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat een geldelijke last een binnenlandse belasting in de zin van artikel 110 VWEU vormt indien hij deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor categorieën van producten stelselmatig volgens objectieve criteria worden getroffen, ongeacht de oorsprong of de bestemming ervan (zie met name arresten van 8 juni 2006, Koornstra, C‑517/04, EU:C:2006:375, punt 16, en 8 november 2007, Stadtgemeinde Frohnleiten en Gemeindebetriebe Frohnleiten, C‑221/06, EU:C:2007:657, punt 31).

38

Bovendien moet afval worden beschouwd als een product in de zin van artikel 110 VWEU (zie in die zin arrest van 9 juli 1992, Commissie/België, C‑2/90, EU:C:1992:310, punten 2528).

39

Gelet op het voorgaande en op de beschrijving van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdrage in punt 26 van dit arrest, moet worden geoordeeld dat deze bijdrage een geldelijke last is die deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor een categorie van producten, te weten de hoeveelheden verpakkingsafval die de minimumdoelstellingen van terugwinning of verbranding overschrijden en die niet daadwerkelijk worden teruggewonnen of verbrand in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, stelselmatig wordt getroffen.

40

Hieruit volgt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdrage een binnenlandse belasting in de zin van artikel 110 VWEU vormt.

41

Volgens vaste rechtspraak wordt artikel 110 VWEU geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke nationale product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, al is het maar in sommige gevallen, zwaarder wordt belast (arresten van 12 november 2015, Visnapuu, C‑198/14, EU:C:2015:751, punt 59, en 16 juni 2016, Commissie/Portugal, C‑200/15, niet gepubliceerd, EU:C:2016:453, punt 24).

42

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijdrage volgens objectieve criteria wordt geheven over verpakkingsafval, ongeacht de oorsprong of de bestemming ervan. Deze bijdrage is immers verschuldigd door de ondernemingen die verpakte producten, ongeacht de oorsprong ervan, in Roemenië in de handel brengen. Voorts bevat de verwijzingsbeslissing geen gegevens ten bewijze dat verpakkingsafval van ingevoerde producten door die bijdrage zwaarder wordt belast dan verpakkingsafval van nationale producten.

43

Uit al het voorgaande volgt dat artikel 15 van richtlijn 94/62 en het daarbij toegepaste beginsel dat de vervuiler betaalt niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarbij aan een ondernemer die de verpakkingen die hij in de handel brengt, niet bewerkt of verwerkt, een bijdrage wordt opgelegd die wordt berekend op basis van het verschil in gewicht tussen enerzijds de hoeveelheid verpakkingsafval die overeenstemt met de minimumdoelstellingen inzake energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, en anderzijds de hoeveelheid verpakkingsafval die daadwerkelijk wordt teruggewonnen of gerecycleerd.

Kosten

44

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 15 van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval en het daarbij toegepaste zogenoemde beginsel dat „de vervuiler betaalt” staan niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarbij aan een ondernemer die de verpakkingen die hij in de handel brengt, niet bewerkt of verwerkt, een bijdrage wordt opgelegd die wordt berekend op basis van het verschil in gewicht tussen enerzijds de hoeveelheid verpakkingsafval die overeenstemt met de minimumdoelstellingen inzake energieterugwinning en nuttige toepassing door recycling, en anderzijds de hoeveelheid verpakkingsafval die daadwerkelijk wordt teruggewonnen of gerecycleerd.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Roemeens.