CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

E. TANCHEV

van 20 september 2018 ( 1 )

Zaak C‑430/17

Walbusch Walter Busch GmbH & Co. KG

tegen

Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main eV

[verzoek van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Consumentenbescherming – Artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83/EU – Informatievoorschriften voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten – Werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 en wijziging van de informatieverplichtingen voor overeenkomsten die worden gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie – Reclamefolder waarin naar een hyperlink wordt verwezen voor de informatie over het herroepingsrecht – Verplichting om het in artikel 6, lid 1, onder h), van en in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping te verstrekken – Artikel 16 van het Handvest en vrijheid van ondernemerschap – Vrijheid van meningsuiting en informatie in de context van reclame overeenkomstig artikel 11 van het Handvest”

I. Inleiding

1.

In wezen gaat het in deze zaak over de vraag welke betekenis moet worden gegeven aan de uitdrukking „een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie” in artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83/EU ( 2 ), en dus in welke omstandigheden de voorschriften van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 worden gewijzigd met betrekking tot de informatie die handelaren aan consumenten moeten verstrekken voordat deze consumenten gebonden kunnen zijn door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst.

2.

Zowel richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten ( 3 ) als richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten ( 4 ), is door richtlijn 2011/83 ingetrokken en vervangen, en aldus werden de door die richtlijnen beschermde rechten vereenvoudigd en geactualiseerd tot één enkele maatregel voor maximale harmonisatie ( 5 ). Dit heeft geleid tot artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 en thans wordt het Hof voor het eerst verzocht de uitdrukking „een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie” uit te leggen in de context van overeenkomsten op afstand.

3.

Meer bepaald stelt een handelaar die als bijlage bij tijdschriften reclamefolders (met een afscheurbare bestelkaart) voor de verkoop van regenjassen heeft verspreid, zich te kunnen beroepen op artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83. Bijgevolg wordt betoogd dat de handelaar enkel verplicht is om consumenten vóór het sluiten van overeenkomsten op afstand voor de verkoop van de jassen te informeren over het bestaan van hun herroepingsrecht, zonder hun de nadere informatie als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 te moeten verstrekken. Deze uitlegging van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 wordt betwist door Zentrale zur Bekämpfung des unlauteren Wettbewerbs (vereniging ter bestrijding van oneerlijke mededinging; hierna: „Zentrale”) in Duitsland, die in deze lidstaat een procedure in rechte heeft ingesteld. Deze procedure vormt het voorwerp van het hoofdgeding.

4.

Zo de handelaar zich kan beroepen op artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, dan zal het hoofdgeding ook betrekking hebben op de vraag of de handelaar nadere informatie over het herroepingsrecht in de folder zelf moet verstrekken, dan wel of het volstaat dat het internetadres wordt vermeld waar deze nadere informatie kan worden gevonden. Diezelfde vraag zal rijzen met betrekking tot het modelformulier voor herroeping dat is opgenomen in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 en waarnaar in artikel 6, lid 1, onder h), en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2011/83 wordt verwezen.

II. Toepasselijke bepalingen

A.   Unierecht

1. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.

Artikel 11 van het Handvest heeft het opschrift „De vrijheid van meningsuiting en van informatie”. Lid 1 luidt als volgt:

„Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te hebben en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.”

6.

Artikel 16 van het Handvest heeft het opschrift „De vrijheid van ondernemerschap” en luidt als volgt:

„De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.”

7.

Artikel 38 van het Handvest heeft het opschrift „Consumentenbescherming” en bepaalt:

„In het beleid van de Unie wordt zorg gedragen voor een hoog niveau van consumentenbescherming.”

2. Richtlijn 2011/83

8.

Artikel 1 van richtlijn 2011/83, met het opschrift „Onderwerp”, bepaalt:

„Het doel van deze richtlijn is om door de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake tussen consumenten en handelaren gesloten overeenkomsten onderling aan te passen.”

9.

In artikel 6, lid 1, onder a) tot en met h), van richtlijn 2011/83 staat:

„1.   Voordat de consument door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, dan wel een daarmee overeenstemmend aanbod daartoe is gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie:

a)

de voornaamste kenmerken van de goederen of de diensten, voor zover aangepast is aan de gebruikte drager en de goederen of diensten;

b)

de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam;

c)

het geografisch adres waar de handelaar gevestigd is en het telefoonnummer, fax en e-mailadres van de handelaar, indien beschikbaar, zodat de consument snel contact met de handelaar kan opnemen en efficiënt met hem kan communiceren alsmede, indien van toepassing, het geografische adres en de identiteit van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt;

d)

wanneer dat verschilt van het overeenkomstig punt c) verstrekte adres, het geografische adres van de bedrijfsvestiging van de handelaar (en indien van toepassing dat van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt), waaraan de consument eventuele klachten kan richten;

e)

de totale prijs van de goederen of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van het goed of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten en eventuele andere kosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen zijn. In het geval van een overeenkomst van onbepaalde duur of een overeenkomst die een abonnement inhoudt, omvat de totale prijs de totale kosten per factureringsperiode. Indien voor dergelijke overeenkomsten een vast tarief van toepassing is, omvat de totale prijs ook de totale maandelijkse kosten. Indien de totale kosten niet redelijkerwijze vooraf kunnen worden berekend, wordt de manier waarop de prijs moet worden berekend, meegedeeld;

f)

de kosten voor het gebruik van middelen voor communicatie op afstand voor het sluiten van de overeenkomst wanneer deze kosten op een andere grondslag dan het basistarief worden berekend;

g)

de wijze van betaling, levering, uitvoering, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt het goed te leveren of de diensten te verlenen en, voor zover van toepassing, het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling;

h)

wanneer een herroepingsrecht bestaat, de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht overeenkomstig artikel 11, lid 1, alsmede het modelformulier voor herroeping opgenomen in bijlage I, deel B;”

10.

Artikel 8, lid 1 en leden 4 tot en met 7, van richtlijn 2011/83 luiden:

„1.   Bij overeenkomsten op afstand verstrekt de handelaar de in artikel 6, lid 1, genoemde informatie aan de consument of stelt deze beschikbaar, op een wijze die passend is voor de gebruikte middelen voor communicatie op afstand in een duidelijke en begrijpelijke taal. Voor zover deze informatie op een duurzame gegevensdrager wordt verstrekt, is zij in leesbare vorm.

[...]

4.   Wanneer de overeenkomst gesloten wordt met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie, verstrekt de handelaar, via dat specifiek middel voordat de overeenkomst gesloten wordt, ten minste de precontractuele informatie betreffende de voornaamste kenmerken van de goederen of diensten, de identiteit van de handelaar, de totale prijs, het herroepingsrecht, de duur van de overeenkomst en, in geval van overeenkomsten voor onbepaalde tijd, de voorwaarden om de overeenkomst op te zeggen, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), b), e), h) en o). De overige in artikel 6, lid 1, bedoelde informatie wordt door de handelaar op passende wijze aan de consument verstrekt, overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

5.   Onverminderd lid 4 maakt de handelaar, indien hij de consument opbelt met het oogmerk een overeenkomst op afstand te sluiten, aan het begin van het gesprek met de consument, zijn identiteit en, voor zover van toepassing, de identiteit van de persoon namens wie hij opbelt, alsmede het commerciële doel van de oproep kenbaar.

6.   Indien een overeenkomst op afstand per telefoon wordt gesloten, kunnen de lidstaten bepalen dat de handelaar het aanbod moet bevestigen aan de consument, die alleen gebonden is nadat hij het aanbod heeft getekend of zijn schriftelijke instemming heeft gestuurd. De lidstaten kunnen tevens bepalen dat dergelijke bevestigingen moeten worden gedaan op een duurzame gegevensdrager.

7.   De handelaar verstrekt de consument op een duurzame gegevensdrager de bevestiging van de gesloten overeenkomst binnen een redelijke periode na sluiting van de overeenkomst op afstand en uiterlijk bij de levering van de goederen of voordat de verrichting van de dienst begint. Deze bevestiging omvat:

a)

alle in artikel 6, lid 1, bedoelde informatie, tenzij de handelaar die informatie al vóór de sluiting van de overeenkomst op afstand op een duurzame gegevensdrager aan de consument heeft verstrekt, en

b)

voor zover van toepassing, de bevestiging van de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming en de erkenning van de consument overeenkomstig artikel 16, onder m).”

11.

Artikel 11 van richtlijn 2011/83 heeft het opschrift „Uitoefening van het herroepingsrecht”. Artikel 11, lid 1, luidt:

„Voor het verstrijken van de herroepingstermijn stelt de consument de handelaar op de hoogte van zijn beslissing de overeenkomst te herroepen. Daartoe kan de consument:

a)

gebruikmaken van het modelformulier voor herroeping zoals opgenomen in bijlage I, deel B, of

b)

een andere ondubbelzinnige verklaring afgeven waarin hij verklaart de overeenkomst te herroepen.

De lidstaten leggen geen andere formele vereisten op met betrekking tot het modelformulier voor herroeping dan deze die zijn opgenomen in bijlage I, deel B.”

B.   Nationaal recht

12.

§ 355 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”) heeft het opschrift „Herroepingsrecht bij consumentenovereenkomsten”. § 355, lid 1, BGB bepaalt:

„Wanneer de consument bij wet een herroepingsrecht krachtens deze bepaling wordt toegekend, dan zijn de consument en de handelaar niet langer gebonden door hun wilsverklaring tot het sluiten van de overeenkomst indien de consument zijn wilsverklaring binnen de vastgestelde termijn heeft herroepen. De herroeping geschiedt door middel van een verklaring aan de handelaar. De verklaring moet een ondubbelzinnige weergave zijn van de beslissing van de consument om de overeenkomst te herroepen. De herroeping hoeft niet met redenen te zijn omkleed. Voor inachtneming van de termijn volstaat de tijdige verzending van de herroeping.”

13.

§ 312d BGB heeft het opschrift „Informatieverplichtingen”. § 312d, lid 1, BGB bepaalt:

„In het geval van buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten of overeenkomsten op afstand is de handelaar verplicht de consument te informeren overeenkomstig artikel 246a van het Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche [wet tot invoering van het burgerlijk wetboek; hierna: ‚EGBGB’]. Tenzij de partijen bij de overeenkomst uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, wordt de informatie die de handelaar ter nakoming van deze verplichting verstrekt, deel van het voorwerp van de overeenkomst.”

14.

§ 312g BGB heeft het opschrift „Herroepingsrecht”. § 312g, lid 1, BGB bepaalt:

„In het geval van buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten en overeenkomsten op afstand heeft de consument een herroepingsrecht krachtens § 355.”

15.

Artikel 246a EGBGB heeft het opschrift „Informatieverplichtingen bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten of overeenkomsten op afstand met uitzondering van overeenkomsten met betrekking tot financiële diensten”. § 1 van dat artikel heeft het opschrift „Informatieverplichtingen” en bepaalt:

„[...]

(2)   Wanneer de consument overeenkomstig § 312g, lid 1, BGB een herroepingsrecht heeft, is de handelaar verplicht de consument te informeren

1.

over de voorwaarden, de termijnen en de procedure voor de uitoefening van het herroepingsrecht overeenkomstig § 355, lid 1, BGB en het in bijlage 2 opgenomen modelformulier voor herroeping,

[...]”

16.

Artikel 246a, § 3, EGBGB heeft het opschrift „Vereenvoudigde informatieverplichtingen in geval van beperkte weergavemogelijkheden” en luidt:

„Wanneer een overeenkomst op afstand wordt gesloten met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat slechts beperkte ruimte of tijd biedt voor de informatie die aan de consument moet worden verstrekt, dan is de handelaar verplicht de consument via dit communicatiemiddel ten minste de volgende informatie te verstrekken:

4.

indien van toepassing, het bestaan van een herroepingsrecht, en

[...]

De in § 1 bedoelde aanvullende informatie moet overeenkomstig § 4, lid 3, op passende wijze ter beschikking van de consument worden gesteld.”

17.

Artikel 246a, § 4, EGBGB heeft het opschrift „Formele vereisten voor het nakomen van de informatieverplichtingen” en bepaalt:

„(1)   De handelaar moet de consument de in §§ 1 tot en met 3 genoemde informatie op duidelijke en begrijpelijke wijze verstrekken, voordat de consument verklaart de overeenkomst te willen sluiten.

[...]

(3)   In het geval van een overeenkomst op afstand moet de handelaar de consument de informatie verstrekken op een wijze die is aangepast aan het gebruikte middel voor communicatie op afstand. Indien de informatie op een duurzame gegevensdrager wordt verstrekt, moet de informatie leesbaar zijn en moet de naam van de handelaar worden vermeld. In afwijking van de eerste zin kan de handelaar de in de tweede zin van § 3 bedoelde informatie op passende wijze toegankelijk maken voor de consument.”

III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vraag

18.

Zentrale is verzoekster in het hoofdgeding en verweerster in Revision (hierna: „verzoekster”). Een beroep in Revision wordt in Duitsland behandeld door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland; hierna ook: „verwijzende rechter”).

19.

In 2014 verspreidde Walbusch Walter Busch, verweerster in het hoofdgeding en verzoekster tot Revision voor de verwijzende rechter (hierna: „verweerster”), als bijlage bij verschillende tijdschriften en kranten een uitvouwbare reclamefolder van zes pagina’s in het formaat 19 x 23,7 cm (hierna: „folder”). De folder bevatte op de onderste helft van de uitgevouwen pagina aan de rechterkant een afscheurbare bestelkaart. Zowel op de voor- als op de achterkant van de bestelkaart werd gewezen op het wettelijke herroepingsrecht. Op een strook naast de voorkant van de bestelkaart waren onder de titel „So bestellen Sie bei...” (Zo bestelt u bij...) het telefoon- en faxnummer, het internetadres en het postadres van verweerster aangegeven en op de onderste rand op de voor- en achterkant van de opgevouwen folder stonden onder de titel „Bestellservice” (Besteldienst) het telefoonnummer en het internetadres van verweerster. Bij invoering van het internetadres in een webbrowser verscheen de startpagina van de website van verweerster. Via de link naar de algemene voorwaarden die te vinden was onder „Rechtliches” (Juridisch), konden de instructies voor herroeping en het modelformulier voor herroeping worden geraadpleegd.

20.

Verzoekster maakt bezwaar tegen de folder, omdat de instructies voor herroeping in de voorgeschreven vorm ontbraken en het modelformulier voor herroeping niet was bijgevoegd, maar via een website toegankelijk was. Na de vergeefse aanmaning heeft verzoekster een vordering tot staking ingesteld, met verzoek om vergoeding van precontentieuze aanmaningskosten ten bedrage van 246,10 EUR, vermeerderd met rente.

21.

Het Landgericht (rechter in eerste aanleg) heeft de voor hem ingestelde vordering in wezen toegewezen. De appelrechter heeft deze beslissing echter deels gewijzigd en heeft onder meer geoordeeld dat verweerster het consumenten in het handelsverkeer niet langer mogelijk mag maken overeenkomsten op afstand voor de verkoop van goederen via een gedrukt medium te sluiten, zonder in dit gedrukte medium zelf direct informatie te verschaffen over de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van het herroepingsrecht, inzonderheid naam en adres van diegene aan wie de herroeping moet worden meegedeeld, en zonder het modelformulier voor herroeping bij het gedrukte medium te voegen.

22.

Met het beroep in Revision bij de verwijzende rechter verzoekt verweerster nog steeds om afwijzing van de vordering in haar geheel. Verzoekster concludeert tot verwerping van het beroep in Revision.

23.

Of het beroep in Revision slaagt, hangt volgens de verwijzende rechter af van de uitlegging van artikel 6, lid 1, onder h), en artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83. De verwijzende rechter merkt op dat allereerst de vraag rijst waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of een middel voor communicatie op afstand (in casu: een folder met bestelkaart) overeenkomstig artikel 8, lid 4, eerste zin, van richtlijn 2011/83 beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie. Is daarvoor van belang 1) of het middel voor communicatie op afstand (in abstracto) naar zijn aard beperkte tijd of ruimte biedt; dan wel 2) of het (in concreto) in de door de handelaar gekozen vorm beperkte tijd of ruimte biedt (eerste prejudiciële vraag)?

24.

De verwijzende rechter wenst ook te vernemen of de vrijheid van de handelaar om zijn reclame naar eigen goeddunken vorm te geven en de vrijheid van ondernemerschap, die wordt beschermd door artikel 16 van het Handvest, relevant zijn voor het oplossen van de in het hoofdgeding gerezen juridische problemen en de technische beperkingen die inherent zijn aan de aard van de betrokken techniek voor communicatie op afstand. De verwijzende rechter wenst voorts te vernemen of de belangen van de consumenten beter zouden worden beschermd wanneer zij pas na de sluiting van een overeenkomst op afstand volledig worden geïnformeerd over de uitoefening van het herroepingsrecht en het modelformulier voor herroeping.

25.

Verder rijst de vraag of het verenigbaar is met artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 om de informatie over het herroepingsrecht in het geval van beperkte weergavemogelijkheid, in de zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, te beperken tot de informatie dat een herroepingsrecht bestaat. Is de noodzaak om onevenredige beperkingen van de reclamevrijheid te vermijden van belang voor het antwoord op deze vraag? De verwijzende rechter merkt onder meer op dat overeenkomstig overweging 4 van richtlijn 2011/83 deze richtlijn beoogt te waarborgen dat een juist evenwicht wordt gevonden tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven.

26.

Ingeval bij beperkte weergavemogelijkheid de informatie over het herroepingsrecht niet mag worden beperkt tot de informatie dat dit recht bestaat, rijst ten slotte nog de vraag of het overeenkomstig artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand ook in het geval van beperkte weergavemogelijkheid steeds noodzakelijk is bij het middel voor communicatie op afstand het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping te voegen (derde prejudiciële vraag).

27.

De behandeling van de zaak is geschorst en het Hof wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is het bij de toepassing van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 voor de vraag of bij een middel voor communicatie op afstand (in casu: een reclamefolder met bestelkaart) beperkte ruimte of tijd wordt geboden voor het tonen van de informatie, relevant

a)

of het middel voor communicatie op afstand (in abstracto) naar zijn aard beperkte tijd of ruimte biedt;

dan wel

b)

of het (in concreto) in de door de handelaar gekozen vorm beperkte tijd of ruimte biedt?

2)

Is het verenigbaar met artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 om de informatie over het herroepingsrecht in het geval van beperkte weergavemogelijkheid, in de zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, te beperken tot de informatie dat een herroepingsrecht bestaat?

3)

Is het overeenkomstig artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand ook in het geval van beperkte weergavemogelijkheid steeds noodzakelijk bij het middel voor communicatie op afstand het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping te voegen?”

28.

Verzoekster, de Duitse, de Finse en de Poolse regering, alsmede de Europese Commissie hebben bij het Hof schriftelijke opmerkingen ingediend. Verzoekster, Duitsland, de Commissie en verweerster hebben ter terechtzitting van 7 juni 2018 pleidooi gehouden.

IV. Samenvatting van de schriftelijke opmerkingen

29.

Met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag merkt Polen op dat een letterlijke uitlegging van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 geen oplossing biedt voor het gerezen probleem, en wijst deze lidstaat erop dat, volgens vaste rechtspraak, bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. ( 6 )

30.

Met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag betogen verzoekster, Finland, Polen en de Commissie dat de abstracte aard van de middelen voor communicatie op afstand bepalend is, onder meer gelet op het feit dat richtlijn 2011/83 een hoog niveau van consumentenbescherming nastreeft. Met andere woorden, zij sluiten zich aan bij het eerste alternatief dat de verwijzende rechter biedt.

31.

Alle vier betogen zij verder dat deze uitlegging ook in overeenstemming is met overweging 36 van richtlijn 2011/83, waarin staat dat bij overeenkomsten op afstand de informatievereisten dienen „te worden aangepast om rekening te houden met de technische beperkingen van bepaalde media” ( 7 ). Verzoekster merkt op dat overweging 36 verwijst naar bijvoorbeeld de beperkte weergavemogelijkheden op schermen van mobiele telefoons. De Uniewetgever wilde dus de technische beperkingen die inherent zijn aan bepaalde media, onder de aandacht brengen.

32.

Verzoekster en de Commissie zijn van mening dat een eventuele schending van de grondrechten van verweerster evenredig is en dat deze rechten in elk geval uit het oogpunt van de consumentenbescherming, zoals verankerd in artikel 38 van het Handvest, moeten worden gewaarborgd.

33.

Finland en de Commissie betogen dat indien het in artikel 8, lid 4, bedoelde „middel voor communicatie op afstand” betrekking had op het door de handelaar in het specifieke geval gekozen middel, de handelaar de verplichtingen van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 zou kunnen omzeilen door een welbepaald middel voor communicatie op afstand te kiezen. Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 zou de rechtszekerheid kunnen aantasten en zijn nuttig effect kunnen verliezen.

34.

De Commissie voegt hieraan toe dat de in artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 vastgestelde regel bedoeld is voor situaties waarin langere teksten niet in bepaalde media kunnen worden ingevoerd als gevolg van technische beperkingen, zoals de beperking van het aantal karakters dat op een mobiele telefoon kan worden weergegeven of de maximale duur van reclamespots op televisie. In dergelijke gevallen staat richtlijn 2011/83 toe dat de consument toegang tot een deel van deze informatie krijgt via een link naar een webpagina of de vermelding van een gratis telefoonnummer waar deze informatie kan worden verkregen. Indien dergelijke beperkingen als gevolg van de technologische vooruitgang verdwijnen, is artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 niet langer van toepassing.

35.

De Commissie betoogt dat de beperking van de vrijheid van de handelaar, die zich vertaalt in de verplichting om steeds een reclamemiddel te kiezen dat alle informatie over de herroeping van de overeenkomst en andere verplichte informatie kan omvatten, gerechtvaardigd is door de bescherming van de consument en niet onevenredig is. Hetzelfde geldt voor artikel 16 van het Handvest. Voorts zijn de verplichtingen uit hoofde van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 alleen van toepassing op overeenkomsten op afstand in de zin van artikel 2, lid 7, van richtlijn 2011/83.

36.

De Commissie beroept zich voorts op het arrest van het Hof in de zaak Canal Digital Danmark ( 8 ) en betoogt dat haar standpunt steun vindt in bepaalde punten van dit arrest, waarin een bepaling wordt uitgelegd die vergelijkbaar is met artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 en is opgenomen in richtlijn 2005/29/EG ( 9 ). ( 10 )

37.

Verzoekster voegt daaraan toe dat artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83 niets verandert aan haar voorstel van antwoord op de eerste prejudiciële vraag. Krachtens die bepaling moet de handelaar de consument op een duurzame gegevensdrager de bevestiging van de gesloten overeenkomst verstrekken binnen een redelijke periode na sluiting van de overeenkomst op afstand en uiterlijk bij de levering van de goederen of voordat de verrichting van de dienst begint, daaronder begrepen de informatie bedoeld in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83, tenzij die al op een duurzame gegevensdrager is verstrekt. Een andere uitlegging van artikel 8, lid 7, onder a), zou artikel 8, lid 4, overbodig maken.

38.

Ten slotte betogen verzoekster, Finland en de Commissie dat artikel 8, lid 4, een uitzondering is die strikt moet worden uitgelegd.

39.

Wat de tweede prejudiciële vraag betreft, betogen verzoekster, Finland, Polen en de Commissie dat het niet volstaat om de verstrekte informatie te beperken tot het loutere bestaan van een herroepingsrecht, zonder dat het dan noodzakelijk is om de aanvullende informatie over de middelen voor de uitoefening van dit recht mee te delen zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83.

40.

Verzoekster merkt op dat de eerste zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 duidelijk aangeeft dat in alle gevallen bepaalde minimale informatie moet worden verstrekt. In deze bepaling wordt verwezen naar artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83, waarin is vastgesteld dat onder minimale informatie wordt verstaan „de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht”. Derhalve heeft de Uniewetgever middels artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 voorzien in een expliciete en concrete regeling voor de verstrekking van informatie die ongeacht technische beperkingen moet worden meegedeeld (zie artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 en de uitdrukking „via dat specifiek middel”). Finland en Polen nemen een vergelijkbaar standpunt in.

41.

Verzoekster stelt verder dat de vermelding van de vrijheid van ondernemerschap in de verwijzingsbeslissing in dit verband op dezelfde wijze moet worden behandeld als het geval is met de grondrechten en de eerste prejudiciële vraag – het belang van de consumentenbescherming moet primeren.

42.

Finland merkt in het kader van de tweede prejudiciële vraag tevens op dat artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83, op grond waarvan handelaren bepaalde informatie later op een „duurzame gegevensdrager” moeten verstrekken, geen steun kan bieden voor een beperking van de verstrekking van precontractuele informatie tot het bestaan van het herroepingsrecht. Finland voert ook aan dat de informatie die wordt verstrekt aan een consument die overweegt een overeenkomst op afstand te sluiten, van fundamenteel belang is, aangezien de consument op grond daarvan beslist of hij al dan niet erdoor gebonden wenst te zijn.

43.

Wat de derde prejudiciële vraag betreft, betogen verzoekster en de Commissie dat op grond van artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 het modelformulier voor herroeping van de overeenkomst aan de consument moet worden verstrekt, zelfs wanneer artikel 8, lid 4, van toepassing is. Finland stelt, met enige steun van Polen, echter dat het herroepingsformulier zelf geen deel uitmaakt van de „informatie” over het herroepingsrecht als bedoeld in richtlijn 2011/83, zodat het niet hoeft te worden verstrekt voordat een consument gebonden is door een overeenkomst die op afstand wordt gesloten.

44.

Duitsland stelt een andere oplossing voor de prejudiciële vragen voor dan verzoekster, Finland, Polen en de Commissie. Met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag betoogt Duitsland onder meer dat de in het specifieke geval door de handelaar gekozen communicatievorm bepalend is voor het antwoord op de vraag of de op afstand gesloten overeenkomst onder artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 valt, zodat de in artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 vastgestelde versoepelde informatieverplichting van toepassing is op de folder.

45.

Duitsland voert aan dat noch de bewoordingen van artikel 8, lid 4, noch de overwegingen van richtlijn 2011/83 steun bieden voor een beperking van de informatieverstrekking tot bepaalde middelen voor communicatie op afstand. De in overweging 36 bedoelde communicatievormen zijn slechts voorbeelden.

46.

Duitsland betoogt dat het door richtlijn 2011/83 nagestreefde doel aan handelaren niet de verplichting oplegt om vóór de sluiting van de overeenkomst altijd uitgebreide informatie over het herroepingsrecht te verstrekken. Richtlijn 2011/83 heeft tot doel een hoog niveau van consumentenbescherming te bieden en een solide rechtskader tot stand te brengen, zowel voor consumenten als voor handelaren. Deze doelstelling wordt evenzeer gewaarborgd door artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83. In de realiteit kan niet worden uitgesloten dat veel consumenten de reclamefolders niet behouden, nadat zij hun bestelling hebben geplaatst. Het is daarom van essentieel belang dat gedetailleerde informatie over het herroepingsrecht uiterlijk bij de levering wordt verstrekt om ervoor te zorgen dat de consumenten zich van dit recht bewust zijn. Artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83 waarborgt volledige eerbiediging van de rechten van consumenten.

47.

Wanneer verplichtingen worden opgelegd die verder gaan dan de versoepelde informatieverplichtingen in artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, vormt dit een beperking van de vrijheid van ondernemerschap van handelaren overeenkomstig artikel 16 van het Handvest zonder dat de consumenten enig voordeel wordt verschaft. Overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest mag de vrijheid van de handelaar om een reclamemiddel te kiezen niet op onevenredige wijze worden beperkt. Indien het door de handelaar gekozen communicatiemiddel niet van belang is voor de toepassing van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, bestaat het risico dat handelaren bepaalde vormen van reclame niet zullen kunnen gebruiken omdat de vorm waarin reclame wordt gemaakt door de grote hoeveelheid verplichte informatie naar de achtergrond zal verdwijnen. Duitsland wijst ook op de tweede zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, die bepaalt dat „[d]e overige in artikel 6, lid 1, bedoelde informatie [...] door de handelaar op passende wijze aan de consument [wordt] verstrekt, overeenkomstig lid 1 van dit artikel.”

48.

Met betrekking tot de tweede prejudiciële vraag is Duitsland van mening dat wanneer gebruik wordt gemaakt van een middel voor communicatie op afstand „dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie” in de zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, handelaren alleen verplicht zijn om consumenten te informeren over het bestaan van het herroepingsrecht, en dat dit geen afbreuk doet aan een hoog niveau van consumentenbescherming. Een zwaardere verplichting met betrekking tot de informatie over het herroepingsrecht die aan consumenten moet worden verstrekt, zou een onevenredige beperking vormen van het recht om reclame te maken.

49.

Gelet op de hoeveelheid informatie over het herroepingsrecht die aan consumenten moet worden verstrekt om hen te informeren over het hierboven beschreven doel van richtlijn 2011/83 en gezien de belangen van consumenten en handelaren, is Duitsland van mening dat een verbetering van de hoeveelheid informatie passend is wanneer de weergavemogelijkheden beperkt zijn.

50.

Duitsland verwijst naar overweging 4 van richtlijn 2011/83, waarin onder meer staat dat een evenwicht moet worden gevonden tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. De uitzondering in artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 houdt rekening met de beperkte ruimte en tijd die door technologieën voor communicatie op afstand worden opgelegd, en verzet zich ook tegen onevenredige beperkingen van de vrijheid van handelaren om reclame te maken. Ook hier merkt Duitsland op dat artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83 hoe dan ook van essentieel belang is voor de consument.

51.

Ten slotte voert Duitsland met betrekking tot de derde prejudiciële vraag aan dat wanneer er beperkte ruimte en tijd is om informatie te tonen, de informatie over het herroepingsrecht kan worden beperkt tot het bestaan van dit recht en dat het niet altijd nodig is om bij het middel voor communicatie op afstand het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping te voegen.

V. Beoordeling

A.   Overzicht

52.

In wezen draait deze zaak om de eerste prejudiciële vraag, en om de vraag of er objectieve dan wel subjectieve criteria van toepassing zijn wanneer een rechterlijke instantie van een lidstaat beslist of een „overeenkomst gesloten wordt met behulp van een middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie” in de zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83.

53.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat naar Unierecht het eerste alternatief dat de verwijzende rechter voorstelt, geboden is bij de uitlegging van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83. Met andere woorden, de beoordeling of de betrokken folder met een kleine bestelkaart een „middel voor communicatie op afstand” is „dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van informatie”, hangt ervan af of het middel voor communicatie op afstand (in abstracto) naar zijn aard beperkte ruimte of tijd biedt. Zoals uit de onderstaande analyse blijkt, weerspiegelt deze objectieve benadering de betekenis van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, in tegenstelling tot de subjectieve analyse die inherent is aan de beoordeling of het betrokken communicatiemiddel in het specifieke geval beperkte ruimte of tijd biedt in de vorm die de handelaar ervoor heeft gekozen, wat het tweede alternatief is dat in de eerste prejudiciële vraag wordt geopperd.

54.

De verwijzende rechter heeft de tweede prejudiciële vraag – over de inhoud van het herroepingsrecht en over het modelformulier voor herroeping in bijlage I, deel B – enkel gesteld voor het geval het in de eerste prejudiciële vraag genoemde tweede alternatief wordt gekozen. Ik beantwoord de tweede en derde prejudiciële vraag enkel indien het Hof het niet eens is met het door mij in overweging gegeven antwoord op de eerste prejudiciële vraag.

55.

Vooraf wens ik enkele inleidende opmerkingen te maken.

B.   Inleidende opmerkingen

56.

Allereerst is het van belang te benadrukken dat de wijziging in artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 van de krachtens artikel 6, lid 1, opgelegde informatievoorschriften alleen ziet op het middel waarmee handelaren de consumenten de in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 bedoelde informatie verstrekken voordat deze consumenten door overeenkomsten op afstand of buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten gebonden kunnen zijn, en niet op de inhoud van wat moet worden meegedeeld. Zoals aangegeven in overweging 35 van richtlijn 2011/83, is de door de handelaar aan de consument te verstrekken informatie verplicht. De informatie die overeenkomstig artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 niet onder de door deze bepaling ingevoerde wijziging valt, moet krachtens de laatste zin van artikel 8, lid 4, eenvoudigweg „op passende wijze” door de handelaar aan de consument worden verstrekt in overeenstemming met artikel 8, lid 1, van richtlijn 2011/83. Gezien de verwijzing naar artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2011/83, moet dit gebeuren voordat de consument door de overeenkomst op afstand of de buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst is gebonden.

57.

De beslissing van de Uniewetgever om in een uitzondering te voorzien met betrekking tot het middel en niet de inhoud, strookt met de bepaling in artikel 38 van het Handvest om in al het beleid van de Unie zorg te dragen voor een hoog niveau van consumentenbescherming en vindt steun in artikel 12, artikel 114, lid 3, en artikel 169 VWEU. Bovendien komen bij het verzekeren van het nuttig effect van richtlijn 2011/83 steeds complexere uitdagingen te kijken, aangezien dankzij de opkomst van digitale technologieën de praktijk om consumentenovereenkomsten op afstand te sluiten steeds meer ingang vindt.

58.

Voorts is een aanzienlijk deel van verweersters betoog gebaseerd op de vrijheid van ondernemerschap in de zin van artikel 16 van het Handvest. ( 11 ) Deze vrijheid overlapt soms met de vrijheid van meningsuiting en van informatie in het kader van reclame, die door artikel 11 van het Handvest wordt beschermd ( 12 ), en waarover het Hof zich reeds heeft gebogen met betrekking tot verpakking en etikettering ( 13 ). Dit recht is evenzeer relevant wanneer bij wet beperkingen worden opgelegd met betrekking tot reclame en marketing, en de middelen waarmee en de voorwaarden waaronder consumenten goederen en diensten kunnen bestellen, zoals in het hoofdgeding het geval is.

59.

Niettemin zij benadrukt dat wanneer naar artikel 16 van het Handvest wordt verwezen in een context waarin consumentenbescherming relevant is, ook rekening moet worden gehouden met artikel 38 van het Handvest ( 14 ), ongeacht of artikel 38 een beginsel is, en dus krachtens artikel 52, lid 5, van het Handvest beperkt is tot een rol bij de uitlegging van Uniewetgeving, dan wel een bepaling die subjectieve rechten verleent ( 15 ). Artikel 38 van het Handvest vervult dezelfde rol wanneer artikel 11 van het Handvest relevant is voor de vrijheid van meningsuiting en van informatie in de context van reclame. ( 16 )

C.   Beantwoording van de eerste en de tweede prejudiciële vraag

1. Analyse van de eerste prejudiciële vraag

60.

Zoals in de schriftelijke opmerkingen van Polen is aangegeven, valt uit de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 niet af te leiden of de folder al dan niet neerkomt op een „middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie” in de zin van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83. Evenmin zijn de stukken die relevant zijn voor de ontstaansgeschiedenis van dat artikel, zoals de parlementaire documenten, erg dienstig ( 17 ), maar ik merk op dat in de leidraad van de Commissie betreffende richtlijn 2011/83 op bladzijde 33 staat dat artikel 8, lid 4, in de eerste plaats van toepassing dient te zijn op overeenkomsten die zijn gesloten met behulp van technologieën zoals sms, die technische beperkingen opleggen aan de hoeveelheid informatie die kan worden verzonden ( 18 ).

61.

De context en het doel van artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 verschaffen echter meer duidelijkheid.

62.

Wat het doel betreft, zou, indien de criteria van het „specifieke geval” worden gehanteerd met betrekking tot de door de handelaar gekozen vorm, de kwestie van de omstandigheden waarin de uitzondering van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 van toepassing is, zoals Finland en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben aangegeven en door de verwijzende rechter in het tweede alternatief in de eerste prejudiciële vraag is geformuleerd, volledig worden overgelaten aan de handelaren en hun keuze van het middel voor het reclame maken voor en aanbieden van overeenkomsten op afstand. Dit zou niet te rijmen vallen met het in overweging 2 van richtlijn 2011/83 uiteengezette doel om „standaardregels vast te stellen voor de gemeenschappelijke aspecten van overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten” en met de vaststelling van „één enkel regelgevend kader [...] op basis van duidelijk omschreven rechtsbegrippen”, waarvan sprake is in overweging 7. Dit zou bijgevolg ook afbreuk doen aan het nuttig effect van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 en ingaan tegen de regel dat afwijkingen van de Unieregels inzake consumentenbescherming restrictief dienen te worden uitgelegd. ( 19 )

63.

Verder ben ik het ermee eens dat het doel van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, zoals weergegeven in overweging 36, erin bestaat te waarborgen dat alle op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 vereiste informatie aan consumenten wordt verstrekt, ook al wordt de mededeling daarvan bemoeilijkt door nieuwe technologieën die door handelaren worden gebruikt om reclame te maken voor overeenkomsten op afstand en deze overeenkomsten aan te bieden. In overweging 36 staat dat de informatievereisten moeten worden aangepast „om rekening te houden met de technische beperkingen van bepaalde media, zoals het mogelijke aantal karakters op het scherm van mobiele telefoons” (cursivering van mij). De nadruk die in richtlijn 2011/83 wordt gelegd op het (objectieve) communicatiemiddel dat wordt gebruikt, komt ook tot uiting in overweging 20, waarin wordt bevestigd dat de definitie van overeenkomst op afstand alle gevallen bestrijkt waarin uitsluitend gebruik wordt gemaakt van „postorder, internet, telefoon of fax”.

64.

Wat de context betreft, heb ik al in een eerdere conclusie heb aangegeven dat in het kader van de uitlegging van Uniehandelingen verschillende referentiepunten deel uitmaken van de context. Het kan daarbij gaan om een vergelijking met wetgeving die voorafging aan de handeling in kwestie maar daarbij is ingetrokken, of om Uniewetgeving die materieel in een bepaald opzicht verband houdt met die handeling of daaraan gekoppeld is. En voorts om de context van de betrokken bepaling ten opzichte van de andere bepalingen van de Uniehandeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt en de brede opzet van die handeling. ( 20 )

65.

In dit verband kan het feit dat de Commissie zich beroept op het arrest van het Hof in de zaak Canal Digital Danmark ( 21 ) relevant zijn ( 22 ). In die zaak werd het Hof onder meer gevraagd of artikel 7, leden 1 en 3, van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een handelspraktijk als een misleidende omissie moet worden beschouwd, rekening moet worden gehouden met de context waarin die praktijk plaatsvindt, met name de beperkingen qua ruimte of tijd die het gebruikte communicatiemedium meebrengt. Artikel 7, lid 1, van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken bepaalt dat bij de beoordeling of een handelspraktijk oneerlijk is, haar volledige feitelijke context en „al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium” in aanmerking moeten worden genomen.

66.

Hoewel ik de Commissie niet kan volgen in haar redenering dat uit de door haar aangehaalde punten van het arrest Canal Digital Danmark blijkt dat voor de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag de objectieve benadering boven de subjectieve benadering moet worden verkozen ( 23 ), heeft het Hof in punt 42 van dat arrest bij de interpretatie van de betekenis van „beperkingen qua ruimte of tijd die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium” verwezen naar de beperkingen qua tijd „die bepaalde communicatiemedia, zoals televisiereclame, kunnen meebrengen” ( 24 ). Derhalve merk ik op dat niet de subjectieve keuze van de handelaar in het specifieke geval, maar eerder de objectieve kenmerken van bepaalde media relevant bleken te zijn voor de uitlegging van artikel 7, lid 1, van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.

67.

Bovendien bevat richtlijn 97/7, een van de richtlijnen die aan richtlijn 2011/83 voorafgingen, geen bepaling die suggereert dat de vereisten van deze richtlijn worden afgezwakt voor traditionele vormen van communicatie op afstand tussen handelaren en consumenten, zoals catalogi en tijdschriften met folders die te vergelijken zijn met die in het hoofdgeding. Een dergelijke maatregel opnemen in de opvolger van de richtlijn, in dit geval richtlijn 2011/83, zou niet te rijmen zijn met een hoog niveau van consumentenbescherming en zou duidelijke taal vereisen.

68.

Ik ben het dan ook eens met de opmerkingen die de Commissie ter terechtzitting heeft gemaakt dat het arrest van het Hof in de zaak Verband Sozialer Wettbewerb ( 25 ) betrekking had op de vormgeving van een reclameboodschap op papier die geen gelijkenis vertoonde met het hoofdgeding, zodat wegens deze onderscheidende feiten dit arrest niet dienstig is voor de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag. De verwijzing van verweerster naar dit arrest is misplaatst.

69.

In de zaak Verband Sozialer Wettbewerb werd het Hof de vraag voorgelegd of artikel 7, lid 4, onder b), van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus moet worden uitgelegd dat de informatie betreffende het geografische adres en de identiteit van de handelaar in reclame voor specifieke producten in een gedrukt medium moet worden vermeld, wanneer die producten door de consumenten worden gekocht via de internetsite die in de reclame is vermeld en toebehoort aan de onderneming die de auteur van dat medium is, en wanneer die informatie makkelijk toegankelijk is op of via die internetsite.

70.

Het Hof oordeelde dat de hoeveelheid informatie betreffende het geografische adres en de identiteit van de handelaar die een handelaar in het kader van een uitnodiging tot aankoop moest verstrekken, diende te worden beoordeeld op basis van de context van deze uitnodiging, de aard en de kenmerken van het product en het gebruikte communicatiemedium. ( 26 )

71.

Het Hof voegde daaraan toe dat wanneer „een onlineaankoopplatform het voorwerp van reclame in een gedrukt medium is, en wanneer meer bepaald een groot aantal mogelijkheden van aankopen bij verschillende handelaren wordt voorgesteld, [...] er beperkingen qua ruimte in de zin van artikel 7, lid 3, van richtlijn 2005/29 [kunnen] zijn”. ( 27 )

72.

Niets in het dossier wijst er echter op dat de folder betrekking had op aanbiedingen van meer dan één handelaar of verwees naar verschillende websites via een platform.

73.

Tot slot, en zoals verzoekster heeft aangevoerd, zijn reclamedragers die in traditionele communicatievormen worden geproduceerd, zoals in het hoofdgeding het geval is, vaak gericht op maatschappelijke groepen, zoals ouderen, die niet gewend zijn om via internet toegang te krijgen tot de aanvullende voorwaarden van de voorgestelde overeenkomst.

74.

Uit overweging 34 van richtlijn 2011/83 blijkt dat de bescherming van dergelijke groepen een doel van deze richtlijn is. Zo wordt in de tweede zin van die overweging verklaard dat „de handelaar [...] rekening [moet] houden met de specifieke behoeften van consumenten die door hun mentale, lichamelijke of psychologische handicap, hun leeftijd of hun goedgelovigheid bijzonder kwetsbaar zijn op een manier die de handelaar redelijkerwijs kon worden verwacht te voorzien”. Ook deze context wijst erop dat de keuze van vorm en drager door de handelaar niet in overweging kan komen bij de beoordeling of „een middel voor communicatie op afstand [...] beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie” overeenkomstig artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, aangezien daardoor alle maatschappelijke groepen ertoe zouden worden gedwongen om met behulp van internet de informatie te bemachtigen die handelaren krachtens artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 verplicht zijn te verstrekken.

2. Analyse van de tweede prejudiciële vraag

75.

Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het volstaat, zodra artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 van toepassing is, dat een handelaar de consument vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand enkel en alleen informeert over het bestaan van het herroepingsrecht.

76.

Zoals reeds vermeld, beantwoord ik de tweede vraag slechts voor het geval het Hof mijn conclusies met betrekking tot de eerste vraag niet volgt en de wijziging van de informatievoorschriften van artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 van toepassing is op de folder.

77.

Wat de tweede prejudiciële vraag betreft, ben ik het eens met het standpunt van verzoekster, Finland, Polen en de Commissie. De bewoordingen van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 vereisen meer dan de mededeling dat een herroepingsrecht bestaat. Dit artikel bepaalt dat de handelaar een lijst met informatie „verstrekt”, met inbegrip van „de voorwaarden om de overeenkomst op te zeggen” ( 28 ) zoals bedoeld in onder meer artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83.

78.

Zoals Finland in zijn schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, is de in artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 1, van richtlijn 2011/83 bedoelde informatie die vóór sluiting van een overeenkomst aan een consument moet worden verstrekt, volgens de rechtspraak van het Hof van wezenlijk belang. ( 29 ) Het Hof heeft met betrekking tot een van de richtlijnen die voorafgingen aan richtlijn 2011/83, namelijk richtlijn 97/7, reeds geoordeeld dat „wanneer informatie die zich op de website van de verkoper bevindt enkel toegankelijk is via een aan de consument meegedeelde link, deze informatie niet aan deze consument is ‚verstrekt’ en evenmin door hem is ‚ontvangen’ in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7” ( 30 ). Dit strookt met het hier voorgestelde antwoord op de tweede prejudiciële vraag.

79.

Net als Finland en verzoekster ( 31 ) verwerp ik argumenten dat artikel 8, lid 7, van richtlijn 2011/83 en de verplichting voor handelaren om de in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 bedoelde informatie aan consumenten te verstrekken en hun tevens „op een duurzame gegevensdrager de bevestiging van de gesloten overeenkomst [te verstrekken] binnen een redelijke periode na sluiting van de overeenkomst op afstand en uiterlijk bij de levering van de goederen of voordat de verrichting van de dienst begint”, van belang zijn voor de krachtens richtlijn 2011/83 op handelaren rustende verplichting om nadere informatie te verstrekken over het recht om een overeenkomst op afstand te herroepen voordat consumenten erdoor zijn gebonden.

80.

In artikel 8, lid 7, van richtlijn 2011/83 ligt de nadruk op de „bevestiging” van hetgeen vóór de sluiting van de overeenkomst en op „duurzame dragers” is verstrekt, aangezien richtlijn 2011/83 de verstrekking van de desbetreffende informatie vóór de sluiting van de overeenkomst op niet-duurzame dragers toestaat. Handelaren zijn alleen vrijgesteld van de verplichting van artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83, indien de relevante informatie „al” op een duurzame drager is verstrekt. Dit blijkt duidelijk uit het gebruik van het woord „tenzij” in dezelfde bepaling. Overweging 23 is eveneens relevant, omdat daarin wordt aangegeven dat de verstrekking van de informatie op duurzame gegevensdragers tot doel heeft deze informatie op te slaan. Bovendien zou, zoals verzoekster betoogt, artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 overbodig zijn indien wordt ingestemd met de door Duitsland voorgestelde uitlegging.

81.

Toch wil ik benadrukken dat, indien het Hof zich aansluit bij mijn aanbevelingen met betrekking tot het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, verweerster het in artikel 11, lid 1, van en bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 bedoelde modelformulier voor herroeping in elk geval in de folder zal moeten verstrekken aangezien het hoofdgeding wellicht buiten de wijziging in de in richtlijn 2011/83 gestelde vereisten inzake de te verstrekken informatie valt.

3. Relevantie van de grondrechten voor de eerste en de tweede prejudiciële vraag

82.

De voorgestelde benadering voor de beantwoording van de eerste en de tweede prejudiciële vraag heeft tot gevolg dat de grondrechten van verweerster worden aangetast, omdat zij wordt verplicht te kiezen voor een vorm waarmee aan de krachtens richtlijn 2011/83 opgelegde informatieverplichtingen kan worden voldaan, en wel op zodanige wijze dat alle informatie op „duidelijke en begrijpelijke wijze” aan de consument wordt verstrekt overeenkomstig artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 en overweging 34. Het gaat hierbij niet alleen om het bestaan van het herroepingsrecht, maar ook om nadere informatie over het herroepingsrecht. Indien wordt ingestemd met het antwoord dat ik voorstel op de eerste prejudiciële vraag, zal dan ook de verplichting aan de orde zijn om het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping te verstrekken in de folder.

83.

Dit alles beperkt de mogelijkheid van verweerster om vrij gebruik te maken van de voor haar beschikbare economische, technische en financiële middelen, zoals beschermd door artikel 16 van het Handvest. ( 32 ) Dit is ook een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en van informatie in de context van reclame in de zin van artikel 11 van het Handvest, omdat de handelaar wordt verplicht specifieke informatie te verstrekken.

84.

Volgens vaste rechtspraak heeft de vrijheid van ondernemerschap in de zin van artikel 16 van het Handvest echter geen absolute gelding. De overheid kan op een groot aantal wijzen in de vrijheid van ondernemerschap ingrijpen waardoor, in het algemeen belang, beperkingen aan de uitoefening van de economische activiteit worden gesteld. ( 33 ) Voorts moet artikel 16 van het Handvest in relatie tot zijn maatschappelijke functie worden beschouwd. ( 34 )

85.

Bovendien hebben de door de artikelen 11 en 16 van het Handvest beschermde grondrechten geen absolute gelding. Beide bepalingen zijn onderworpen aan gerechtvaardigde beperkingen overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest. ( 35 ) Daarin is immers bepaald dat „[b]eperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden [...] bij wet [moeten] worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden [moeten] eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen”.

86.

Aan het vereiste dat de beperking „bij wet” wordt gesteld, is voldaan door artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83. De wezenlijke inhoud van de artikelen 16 en 11 van het Handvest wordt evenmin aangetast, aangezien richtlijn 2011/83 handelaren niet verplicht gebruik te maken van specifieke middelen voor communicatie op afstand. Handelaren zijn niet verplicht traditionele reclamefolders in papieren vorm te gebruiken. Indien zij deze vorm gebruiken, moeten zij gewoon voldoen aan de volledige tekst van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83. Op deze wijze wordt op een duidelijk afgebakend gebied een kader voor informatie over een product geschapen. ( 36 )

87.

In de rechtspraak van het Hof wordt erkend dat het garanderen van een hoog niveau van consumentenbescherming een legitieme doelstelling van algemeen belang is, die in het Unierecht ten uitvoer wordt gelegd. ( 37 ) Het meningsverschil tussen de partijen over artikel 52, lid 1, draait dus in wezen om de vraag of het evenredigheidsbeginsel is geëerbiedigd bij de tenuitvoerlegging van deze doelstelling. ( 38 )

88.

Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat „het evenredigheidsbeginsel vereist dat handelingen van de instellingen van de Unie niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen”. ( 39 )

89.

Ik ben het eens met de argumenten in de schriftelijke opmerkingen van de Commissie dat de beperking van de vrijheid van de handelaar zich vertaalt in de verplichting om steeds een reclamemiddel te kiezen dat alle informatie over de herroeping kan omvatten. Het valt moeilijk in te zien hoe de handhaving van de in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 vastgestelde verplichtingen voor traditionele reclamefolders op papier niet geschikt zou zijn om dit doel te bereiken, of hoe dit voor handelaren een last met zich zou meebrengen die verder gaat dan wat noodzakelijk is. Algemene verklaringen, zoals die welke in de schriftelijke opmerkingen van Duitsland worden geformuleerd, met betrekking tot de hoeveelheid informatie die op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 wordt vereist, volstaan niet ( 40 ), en de door verweerster ter terechtzitting aangevoerde stelling dat wanneer handelaren verplicht worden om meer dan 20 tot 30 procent van de reclameruimte voor overeenkomsten op afstand te besteden aan informatieverplichtingen dit de toepassing van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 tot gevolg heeft, is arbitrair en vindt geen steun in de tekst van richtlijn 2011/83.

90.

Een reclamefolder op papier stuit niet op technische beperkingen. In de omstandigheden van het hoofdgeding, waarin voor een enkel product dat door één handelaar wordt verkocht reclame wordt gemaakt op een conventionele papieren folder met ook een afscheurbare bestelkaart, kan deze folder eenvoudigweg groter worden gemaakt om ervoor te zorgen dat de informatie „op duidelijke en begrijpelijke wijze” wordt verstrekt overeenkomstig artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83. Anders dan verweerster ter terechtzitting heeft verklaard, kan ik het er niet mee eens zijn dat de Uniewetgever de bedoeling had om „gewicht” als een van de beperkingen van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 aan te merken, aangezien deze bepaling spreekt over „beperkte tijd of ruimte”.

91.

Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen erop heeft gewezen, zijn de informatievereisten van richtlijn 2011/83 alleen van toepassing op overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten. Zij gaan derhalve niet verder dan wat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling om consumenten bescherming te bieden bij op afstand gesloten overeenkomsten waarbij de consument vóór de sluiting van de overeenkomst het betrokken goed niet kan inspecteren of geen vragen kan stellen in de verkoopruimte. Zoals Finland aanvoert, geldt in het geval van overeenkomsten op afstand voor de handelaar een strengere verplichting, omdat de consument de betrokken producten niet persoonlijk kan beoordelen voordat hij beslist deze producten te kopen. Dit komt tot uiting in overweging 37.

92.

Ten slotte beschikt de Uniewetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid indien het gaat om een aangelegenheid waarin zowel politieke als economische of sociale beslissingen vereist zijn en complexe afwegingen en beoordelingen moeten worden verricht. In omstandigheden als in het hoofdgeding zou de inmenging in verweersters rechten krachtens artikel 16 van het Handvest dus klaarblijkelijk onevenredig moeten zijn ( 41 ) voordat zij niet door artikel 52, lid 1, van het Handvest kan worden gerechtvaardigd. Het is niet aangetoond dat dit het geval is.

4. Beantwoording van de eerste en de tweede prejudiciële vraag

93.

Ik geef derhalve in overweging de eerste en de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

„1.

Bij de toepassing van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 is het voor de vraag of bij een middel voor communicatie op afstand (in casu een reclamefolder met bestelkaart) beperkte ruimte of tijd wordt geboden voor het tonen van de informatie, relevant dat het middel voor communicatie op afstand (in abstracto) naar zijn aard beperkte tijd of ruimte biedt.”

„2.

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat het in het specifieke geval door de handelaar gekozen middel voor communicatie op afstand relevant is bij de afbakening van de materiële werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, dan is het onverenigbaar met artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 om de informatie over het herroepingsrecht te beperken tot de informatie dat een herroepingsrecht bestaat.”

D.   Voorstel van antwoord op de derde prejudiciële vraag

94.

Ik beantwoord deze vraag alleen voor het geval dat de eerste prejudiciële vraag niet volgens de hierboven uiteengezette voorstellen wordt beantwoord, maar aldus dat het in het specifieke geval gebruikte middel van communicatie op afstand, in zoverre dit middel beperkte ruimte en tijd biedt in de door de handelaar gekozen vorm, het criterium is ter afbakening van de materiële werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83.

95.

Over het antwoord op de derde prejudiciële vraag bestaat op de volgende punten onenigheid.

96.

Enerzijds betogen verzoekster en de Commissie dat op grond van de bewoordingen van richtlijn 2011/83 het modelformulier voor herroeping van de overeenkomst aan de consument moet worden verstrekt, zelfs wanneer artikel 8, lid 4, van toepassing is. Volgens verzoekster komt dit tot uiting in de in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 gebruikte formulering, waarin naar „dit formulier” wordt verwezen als het formulier dat moet worden verstrekt aan de handelaar die reclame heeft gemaakt.

97.

De Commissie betoogt dat de handelaar, voordat een consument gebonden kan zijn door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, krachtens artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie moet verstrekken: wanneer een herroepingsrecht bestaat, de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht overeenkomstig artikel 11, lid 1, alsmede het modelformulier voor herroeping opgenomen in bijlage I, deel B. ( 42 ) Overeenkomstig de bewoordingen van deze bepaling zijn dus beide onderdelen van de verplichtingen van een handelaar van toepassing op het middel voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen van de informatie. De Commissie merkt op dat het modelformulier voor herroeping in bijlage I, deel B, beknopt is en bovendien dat handelaren krachtens artikel 8, lid 1, van richtlijn 2011/83 de in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83 bedoelde informatie beschikbaar mogen stellen op een wijze die passend is voor de gebruikte middelen voor communicatie op afstand. Dit biedt de handelaar extra flexibiliteit.

98.

Anderzijds stelt Finland, met enige steun van Polen en Duitsland, dat het herroepingsformulier zelf geen deel uitmaakt van de „informatie” over het herroepingsrecht als bedoeld in richtlijn 2011/83, zodat het niet hoeft te worden verstrekt voordat een consument gebonden is door een op afstand gesloten overeenkomst zodra artikel 8, lid 4, geldt. Het is veeleer een document op grond waarvan de consument de handelaar in kennis kan stellen van zijn wens om de overeenkomst te herroepen. Indien de wetgever het modelformulier voor herroeping had willen opnemen, zou hij dit uitdrukkelijk hebben vermeld in artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83. Het modelformulier voor herroeping is geen „informatie” die van invloed zal zijn op de beslissing van de consument om al dan niet dat te kopen wat middels een overeenkomst op afstand wordt aangeboden.

99.

Finland verwijst ook naar artikel 8, lid 5, van richtlijn 2011/83 en naar het feit dat richtlijn 2011/83 van toepassing is op telefonische verkoop. Hieruit blijkt dat de wetgever niet van plan was het modelformulier voor herroeping op te nemen in de te verstrekken informatie, omdat het technisch onmogelijk is het formulier telefonisch te versturen. Finland merkt op dat het modelformulier voor herroeping overeenkomstig artikel 8, lid 7, van richtlijn 2011/83 later op een duurzame drager kan worden verzonden. Polen geeft een voorbeeld van een per telefoon gesloten overeenkomst op afstand als communicatietechniek waarbij het niet mogelijk zou zijn het modelformulier op te nemen.

100.

Ik kom tot de slotsom dat, wanneer artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 wel van toepassing is, handelaren niet verplicht zijn om vóór de sluiting van een overeenkomst op afstand het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping te verstrekken.

101.

Hoewel ik wel degelijk weet dat het standpunt dat de Commissie in het hoofdgeding heeft ingenomen – niet verwonderlijk – steun vindt in haar leidraad betreffende richtlijn 2011/83 ( 43 ) – bijvoorbeeld doordat met betrekking tot telefoongesprekken wordt verklaard dat de inhoud van het formulier mondeling aan de consument moet worden uitgelegd ( 44 ) – ontbreekt het in richtlijn 2011/83 aan expliciete bepalingen in die zin. Met andere woorden, richtlijn 2011/83 bevat geen bepaling betreffende communicatiemiddelen waarmee het modelformulier voor herroeping niet of moeilijk kan worden verstrekt. Deze context suggereert dat het wellicht niet de bedoeling van de Uniewetgever was om handelaren in dergelijke omstandigheden te verplichten het formulier te verstrekken.

102.

Meer in het algemeen valt de verplichting voor handelaren om het modelformulier voor herroeping te verstrekken, zelfs wanneer artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83 van toepassing is, niet te verzoenen met de ontstaansgeschiedenis van deze bepaling en van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/83, waarin wordt verwezen naar de noodzaak om onnodige lasten voor de handelaren te vermijden. ( 45 )

103.

Ten slotte heeft de consument overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder b), van richtlijn 2011/83 de mogelijkheid om een overeenkomst op afstand te herroepen door daartoe een ondubbelzinnige verklaring af te leggen. Consumenten zijn niet verplicht gebruik te maken van het modelformulier voor herroeping in bijlage I, deel B. Dit ondersteunt het argument van Finland dat het woord „informatie” in richtlijn 2011/83 aldus kan worden opgevat dat het niet de middelen omvat waarmee een consument ervoor kiest een overeenkomst op afstand te herroepen. De oplossing die ik voorstel, doet dus geen afbreuk aan een hoog niveau van consumentenbescherming.

104.

Daarom stel ik voor, de derde vraag te beantwoorden als volgt:

„3.

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat het in het specifieke geval door de handelaar gekozen middel voor communicatie op afstand relevant is bij de afbakening van de materiële werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, dan hoeft het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping niet bij het middel voor communicatie op afstand te worden gevoegd vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand.”

VI. Conclusie

105.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:

„1)

Bij de toepassing van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad is het voor de vraag of bij een middel voor communicatie op afstand (in casu een reclamefolder met bestelkaart) beperkte ruimte of tijd wordt geboden voor het tonen van de informatie, relevant dat het middel voor communicatie op afstand (in abstracto) naar zijn aard beperkte tijd of ruimte biedt.

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat het in het specifieke geval door de handelaar gekozen middel voor communicatie op afstand relevant is bij de afbakening van de materiële werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, dan is het onverenigbaar met artikel 8, lid 4, en artikel 6, lid 1, onder h), van richtlijn 2011/83 om de informatie over het herroepingsrecht te beperken tot de informatie dat een herroepingsrecht bestaat.

3)

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat het in het specifieke geval door de handelaar gekozen middel voor communicatie op afstand relevant is bij de afbakening van de materiële werkingssfeer van artikel 8, lid 4, van richtlijn 2011/83, dan hoeft het in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2011/83 opgenomen modelformulier voor herroeping niet bij het middel voor communicatie op afstand te worden gevoegd vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64).

( 3 ) PB 1985, L 372, blz. 31.

( 4 ) PB 1997, L 144, blz. 19.

( 5 ) Zie Weatherill, S. „The Consumer Rights Directive: how and why a quest for ‚coherence’ has (largely) failed”, 49 (2012) Common Market Law Review, 1279, blz. 1290. Volgens overweging 2 van richtlijn 2011/83 moet de lidstaten echter worden toegestaan ten aanzien van bepaalde aspecten nationale regels te handhaven of vast te stellen. Richtlijn 2011/83 bevat ook een minder ingrijpende wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) en richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB 1999, L 171, blz. 12).

( 6 ) Polen verwijst naar het arrest van 17 maart 2016, Liffers (C‑99/15, EU:C:2016:173, punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 7 ) Cursivering van mij.

( 8 ) Arrest van 26 oktober 2016 (C‑611/14, EU:C:2016:800).

( 9 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

( 10 ) Zie verder de punten 65 en 66.

( 11 ) Zie in verband met dit recht arresten van 14 maart 2017, G4S Secure Solutions (C‑157/15, EU:C:2017:203); 26 oktober 2017, BB construct (C‑534/16, EU:C:2017:820); 20 december 2017, Global Starnet (C‑322/16, EU:C:2017:985); 20 december 2017, Polkomtel (C‑277/16, EU:C:2017:989); 30 juni 2016, Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:498); 4 mei 2016, Pillbox 38 (C‑477/14, EU:C:2016:324); 21 december 2016, AGET Iraklis (C‑201/15, EU:C:2016:972); 17 december 2015, Neptune Distribution (C‑157/14, EU:C:2015:823); 31 januari 2013, McDonagh (C‑12/11, EU:C:2013:43); 22 januari 2013, Sky Österreich (C‑283/11, EU:C:2013:28), en 12 juli 2012, Association Kokopelli (C‑59/11, EU:C:2012:447).

( 12 ) Zie bijvoorbeeld arrest Neptune Distribution (ibid).

( 13 ) In punt 147 van het arrest van 4 mei 2016, Philip Morris Brands (C‑547/14, EU:C:2016:325), heeft het Hof geoordeeld: „In artikel 11 van het Handvest is de vrijheid van meningsuiting en van informatie neergelegd. Deze vrijheid wordt tevens beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, dat, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in het bijzonder van toepassing is op de verspreiding van commerciële informatie door een handelaar, met name in de vorm van reclameboodschappen. Aangezien de in artikel 11 van het Handvest verankerde vrijheid van meningsuiting en informatie dezelfde inhoud en reikwijdte heeft als de door het EVRM beschermde overeenkomstige vrijheid, zoals volgt uit artikel 52, lid 3, van dit Handvest en uit de toelichtingen hierbij met betrekking tot artikel 11 ervan, moet worden vastgesteld dat deze vrijheid de situatie betreft waarin een handelaar op verpakkingen en etiketten van tabaksproducten vermeldingen gebruikt zoals diegene die bedoeld zijn in artikel 13, lid 1, van richtlijn 2014/40 (zie arrest van 17 december 2015, Neptune Distribution, C‑157/14, EU:C:2015:823, punten 64 en 65).” Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Google Spain en Google (C‑131/12, EU:C:2013:424, punten 120125).

( 14 ) Zie arrest van 31 januari 2013, McDonagh (C‑12/11, EU:C:2013:43, punt 63). Het is interessant dat het Hof in punt 62 van het arrest McDonagh heeft geoordeeld dat „wanneer meerdere door de rechtsorde van de Unie beschermde rechten met elkaar in conflict komen, [...] bij een dergelijke beoordeling de vereisten inzake de bescherming van deze verschillende rechten met elkaar [moeten] worden verzoend en [...] een juist evenwicht tussen deze rechten [moet] worden verzekerd (zie in die zin arresten van 29 januari 2008, Promusicae, C‑275/06, EU:C:2008:54, punten 65 en 66, en 6 september 2012, Deutsches Weintor, C‑544/10, EU:C:2012:526, punt 47)”.

( 15 ) Zie mijn conclusie in de zaken OTP Bank en OTP Faktoring (C‑51/17, EU:C:2018:303, punt 64). De invloed van het recht op consumentenbescherming blijkt uit het feit dat de afwezigheid ervan als doel in een bepaalde Unierechtelijke maatregel bepalend kan zijn voor de uitlegging ervan. Zie bijvoorbeeld arrest van 21 mei 2015, El Majdoub (C‑322/14, EU:C:2015:334, punten 3638).

( 16 ) Arrest van 17 december 2015, Neptune Distribution (C‑157/14, EU:C:2015:823).

( 17 ) Zie in het kader van overeenkomsten op afstand arrest van 5 juli 2012, Content Services (C‑49/11, EU:C:2012:419, punt 32). Met betrekking tot de voor het hoofdgeding relevante parlementaire documenten merk ik echter op dat soms wordt verwezen naar „technologische ontwikkelingen” in relevante voorbereidende stukken. Zie bijvoorbeeld het groenboek van de Commissie over de herziening van het consumentenacquis (PB 2007, C 61, blz. 1, blz. 3). Zie ook het werkdocument van de Raad van de Europese Unie, werkdocument van de diensten van de Commissie – Begeleidend document bij het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende consumentenrechten – Bijlagen – van 8 oktober 2008, SEC(2008) 2547, blz. 4.

( 18 ) https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/crd_guidance_en_0.pdf

( 19 ) Arrest van 15 april 2010, E. Friz (C‑215/08, EU:C:2010:186, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 20 ) Pinckernelle (C‑535/15, EU:C:2016:996, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 21 ) Arrest van 26 oktober 2016 (C‑611/14, EU:C:2016:800).

( 22 ) Zoals advocaat-generaal Mengozzi in punt 36 van zijn conclusie in de zaak Content Services (C‑49/11, EU:C:2012:126) opmerkt, kunnen definities die in andere richtlijnen dan de richtlijn in kwestie worden gegeven voor hetzelfde begrip, „nuttig” zijn voor het uitleggingsproces.

( 23 ) Ter terechtzitting heeft de Commissie verwezen naar de punten 80, 58 en 63. In haar schriftelijke opmerkingen verwijst de Commissie naar de punten 62 en 63.

( 24 ) Cursivering van mij.

( 25 ) Arrest van 30 maart 2017 (C‑146/16, EU:C:2017:243).

( 26 ) Ibid., punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

( 27 ) Ibid., punt 29.

( 28 ) Cursivering van mij.

( 29 ) Finland verwijst naar het arrest van 20 september 2017, Andriciuc (C‑186/16, EU:C:2017:703, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie voor het belang van het herroepingsrecht de conclusie van advocaat-generaal Mengozzi in de zaak Content Services (C‑49/11, EU:C:2012:126, punt 28).

( 30 ) Arrest van 5 juli 2012, Content Services (C‑49/11, EU:C:2012:419, punt 37).

( 31 ) Ik ben mij ervan bewust dat verzoekster argumenten met betrekking tot artikel 8, lid 7, onder a), van richtlijn 2011/83 heeft aangevoerd in het kader van de eerste prejudiciële vraag.

( 32 ) Arrest van 30 juni 2016, Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:498, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 33 ) Zie bijvoorbeeld arrest van 26 oktober 2017, BB construct (C‑534/16, EU:C:2017:820, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 34 ) Zie bijvoorbeeld arresten van 17 december 2015, Neptune Distribution (C‑157/14, EU:C:2015:823, punt 66), en 30 juni 2016, Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:498, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 35 ) Zie, voor het meest recente arrest inzake de vrijheid van ondernemerschap, arresten van 12 juli 2018, Spika e.a. (C-540/16, EU:C:2018:565, punt 36), en 26 oktober 2017, BB construct (C‑534/16, EU:C:2017:820, punt 37). Zie onder meer ook arrest van 30 juni 2016, Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:498, punt 31). Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, van het Handvest op de vrijheid van meningsuiting, zie arrest van 4 mei 2016, Philip Morris Brands e.a. (C‑547/14, EU:C:2016:325, punt 149).

( 36 ) Arrest van 4 mei 2016, Philip Morris Brands e.a. (C‑547/14, EU:C:2016:325, punt 151).

( 37 ) Arrest van 17 december 2015, Neptune Distribution (C‑157/14, EU:C:2015:823, punt 73). Zie onder meer ook arrest van 30 juni 2016, Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:498, punt 32).

( 38 ) Voor een nadere analyse van het evenredigheidsbeginsel in het kader van de vrijheid van ondernemerschap, zie de conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:169, punten 4062).

( 39 ) Arrest van 30 juni 2016, Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:498, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 40 ) Zie in dit verband arrest van 30 maart 2017, Verband Sozialer Wettbewerb (C‑146/16, EU:C:2017:243).

( 41 ) Conclusie van advocaat-generaal Kokott in de zaak Polen/Parlement en Raad (C‑358/14, EU:C:2015:848, punten 87 en 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook de bespreking in punt 42 van de conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak Lidl (C‑134/15, EU:C:2016:169).

( 42 ) Cursivering in opmerkingen van de Commissie.

( 43 ) https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/crd_guidance_en_0.pdf

( 44 ) Ibid., blz. 34.

( 45 ) Zie onder het kopje „Informatievoorschriften”, nota van het voorzitterschap, Groep Consumentenbescherming en -voorlichting van 13 mei 2009, 9833/09, CONSOM 113, JUSTCIV 122, CODEC 720, blz. 11.