201805250241897582018/C 200/064142016CJC20020180611NL01NLINFO_JUDICIAL201804176611

Zaak C-414/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Vera Egenberger / Evangelisches Werk für Diakonie und Entwicklung e.V. (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling — Verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging — Beroepsactiviteiten van kerken en andere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd — Godsdienst of overtuiging die een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie — Begrip — Aard van de activiteiten en context waarin zij worden uitgeoefend — Artikel 17 VWEU — Artikelen 10, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)


C2002018NL610120180417NL00066161

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Vera Egenberger / Evangelisches Werk für Diakonie und Entwicklung e.V.

(Zaak C-414/16) ( 1 )

„(Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling — Verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging — Beroepsactiviteiten van kerken en andere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd — Godsdienst of overtuiging die een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie — Begrip — Aard van de activiteiten en context waarin zij worden uitgeoefend — Artikel 17 VWEU — Artikelen 10, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)”

2018/C 200/06Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vera Egenberger

Verwerende partij: Evangelisches Werk für Diakonie und Entwicklung e.V.

Dictum

1)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, gelezen in samenhang met de artikelen 9 en 10 daarvan en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een kerk of een andere organisatie waarvan de grondslag is gebaseerd op godsdienst of overtuiging ter ondersteuning van een handeling of een besluit, zoals de afwijzing van een sollicitatie naar een werkplek binnen die kerk of organisatie, beweert dat de godsdienst, vanwege de aard van de betrokken activiteiten of de context waarin deze moeten worden uitgeoefend een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van die kerk of organisatie, een dergelijke bewering zo nodig onderworpen moet kunnen worden aan doeltreffend rechterlijk toezicht waarmee kan worden gewaarborgd dat in een specifiek geval aan de criteria van artikel 4, lid 2, van die richtlijn is voldaan.

2)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat met de in die bepaling bedoelde wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste een vereiste wordt bedoeld die noodzakelijk is en, gezien de grondslag van de desbetreffende kerk of organisatie, objectief wordt bepaald door de aard van of de voorwaarden voor de uitoefening van de betrokken beroepsactiviteit. De vereiste mag geen overwegingen omvatten die niet samenhangen met die grondslag of met het recht van die kerk of organisatie op autonomie en dient in overeenstemming te zijn met het evenredigheidsbeginsel.

3)

Een nationale rechterlijke instantie bij wie een geding tussen twee particulieren aanhangig is, is gehouden om, wanneer het voor haar niet mogelijk is het toepasselijke nationale recht uit te leggen in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/78, binnen het kader van haar bevoegdheden de rechtsbescherming te verzekeren die voor de justitiabelen voortvloeit uit de artikelen 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de volle werking van die artikelen te waarborgen door, zo nodig, elke daarmee strijdige nationale bepaling buiten toepassing te laten.


( 1 ) PB C 419 van 14.11.2016.