16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — T-2, družba za ustvarjanje, razvoj in trženje elektronskih komunikacij in opreme, d.o.o. (insolvent verklaard)/Republika Slovenija

(Zaak C-396/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 184 en 185 - Herziening van de aftrek van voorbelasting - Wijziging in de elementen die voor het bepalen van de aftrek in aanmerking zijn genomen - Begrip „handelingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven” - Gevolgen van een beslissing tot homologatie van een preventief akkoord die gezag van gewijsde heeft verkregen])

(2018/C 134/08)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: T-2, družba za ustvarjanje, razvoj in trženje elektronskih komunikacij in opreme, d.o.o. (insolvent verklaard)

Verweerster in cassatie: Republika Slovenija

Dictum

1)

Artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat bij de vermindering van de schulden van een schuldenaar die voortvloeit uit de onherroepelijke homologatie van een preventief akkoord, sprake is van wijzigingen in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn genomen als bedoeld in die bepaling.

2)

Artikel 185, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat bij de vermindering van de schulden van een schuldenaar die voortvloeit uit de onherroepelijke homologatie van een preventief akkoord, geen sprake is van geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven handelingen waarvoor geen herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek plaatsvindt, wanneer het een definitieve vermindering betreft. Een en ander staat evenwel ter beoordeling van de verwijzende rechter.

3)

Artikel 185, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die gebruik wil maken van de daarin geboden mogelijkheid, niet verplicht is expliciet te bepalen dat in geval van geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven handelingen wordt overgegaan tot herziening van de aftrek.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.