16.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 89/15


Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2015 door Electrabel SA, Dunamenti Erőmű Zrt tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 13 november 2014 in zaak T-40/14, Electrabel SA, Dunamenti Erőmű Zrt/Europese Commissie

(Zaak C-32/15 P)

(2015/C 089/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Electrabel SA, Dunamenti Erőmű Zrt (vertegenwoordiger: J. Philippe, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van 13 november 2014 in zaak T-40/14 vernietigen voor zover daarbij het beroep van rekwiranten niet-ontvankelijk is verklaard;

het beroep van rekwiranten ontvankelijk verklaren of, subsidiair, het beroep ontvankelijk verklaren voor de periode vanaf 10 januari 2009;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en het Hof van Justitie.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten voeren vier middelen aan. Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het door rekwiranten ingediende verzoek afgewezen dat in wezen strekte tot vergoeding van de verliezen die zij geleden hebben als gevolg van het feit dat de stroomafnameovereenkomst (Power Purchase Agreement of PPA) is beëindigd in het kader van de uitvoering van het onrechtmatige besluit 2009/609/EG van 4 juni 2008 van de Commissie betreffende de steunmaatregel C 41/05 (1). Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vordering van rekwiranten was verjaard en heeft hun verzoek niet ontvankelijk verklaard.

Met hun eerste middel wijzen rekwiranten er eerbiedig op dat het Gerecht niet heeft gemotiveerd waarom artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (het Reglement voor de procesvoering), dat voorziet in een verlenging van procestermijnen wegens afstand, niet van toepassing is op het verzoek van rekwiranten, ondanks dat lezing van de Verdragen, het Statuut van het Hof van Justitie (het Statuut) en het Reglement voor de procesvoering laat zien dat artikel 102, lid 2, van toepassing is op de in de eerste alinea van artikel 46 van het Statuut neergelegde verjaringstermijn.

Met hun tweede middel brengen rekwiranten eerbiedig onder de aandacht dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 268 en artikel 340, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door van rekwiranten te vergen dat zij de doorlopende aard van hun schade in hun aanvankelijke verzoek aanvoeren.

Met hun derde middel wijzen rekwiranten er eerbiedig op dat het Gerecht niet heeft gemotiveerd waarom de rechtspraak waarnaar rekwiranten hebben verwezen ter onderbouwing van de doorlopende aard van hun schade niet vergelijkbaar is met hun situatie, ondanks dat rekwiranten ter zake een uitvoerige uiteenzetting hebben gegeven.

Met hun vierde middel brengen rekwiranten eerbiedig onder de aandacht dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het betoog van rekwiranten dat hun schade voortdurend is te verwerpen op de grond dat het besluit van de Commissie nog voorwerp van beoordeling is.


(1)  PB L 225, blz. 53.