ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

16 februari 2017 ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing — Intellectuele eigendom — Richtlijn 2006/115/EG — Artikel 8, lid 3 — Uitsluitend recht van omroeporganisaties — Mededeling aan het publiek — Plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn — Mededeling van uitzendingen door middel van in hotelkamers aanwezige televisietoestellen”

In zaak C‑641/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Handelsgericht Wien (handelsrechtbank Wenen, Oostenrijk) bij beslissing van 24 november 2015, ingekomen bij het Hof op 2 december 2015, in de procedure

Verwertungsgesellschaft Rundfunk GmbH

tegen

Hettegger Hotel Edelweiss GmbH,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader en E. Jarašiūnas (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Verwertungsgesellschaft Rundfunk GmbH, vertegenwoordigd door S. Korn, Rechtsanwalt,

Hettegger Hotel Edelweiss GmbH, vertegenwoordigd door G. Kucsko, Rechtsanwalt,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Scharf en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 oktober 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 2006, L 376, blz. 28).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Verwertungsgesellschaft Rundfunk GmbH en Hettegger Hotel Edelweiss GmbH over de mededeling door laatstgenoemde van televisie‑ en radio-uitzendingen door middel van in de kamers van haar hotel aanwezige televisietoestellen.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

Het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, gedaan te Rome op 26 oktober 1961 (hierna: „Verdrag van Rome”), bepaalt in artikel 13, „Minimumbescherming van omroeporganisaties”:

„Omroeporganisaties genieten het recht toe te staan of te verbieden:

[…]

d)

de overbrenging aan het publiek van hun televisie-uitzendingen indien deze overbrenging geschiedt in voor het publiek toegankelijke plaatsen tegen betaling van entreegeld; het wordt overgelaten aan de nationale wetgeving van de staat waar aanspraak op bescherming van dit recht wordt gemaakt, de voorwaarden te bepalen waarop dit recht kan worden uitgeoefend.”

Unierecht

4

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10), bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

5

Overweging 7 van richtlijn 2006/115 luidt:

„De wetgeving van de lidstaten moet zodanig worden geharmoniseerd, dat zij niet in strijd komt met internationale verdragen waarop de wetten betreffende het auteursrecht en de naburige rechten van vele lidstaten zijn gebaseerd.”

6

In overweging 16 van deze richtlijn heet het:

„De lidstaten moeten kunnen voorzien in een verder reikende bescherming van houders van naburige rechten dan op grond van de bepalingen van deze richtlijn betreffende uitzending en mededeling aan het publiek vereist is.”

7

Artikel 8 van die richtlijn bepaalt:

„1.   De lidstaten kennen uitvoerende kunstenaars het uitsluitende recht toe, het uitzenden via de ether en het mededelen aan het publiek van hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden, behalve wanneer de uitvoering op zichzelf reeds een uitzending is of aan de hand van een vastlegging is vervaardigd.

2.   De lidstaten stellen een recht in om ervoor te zorgen dat een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd door de gebruiker, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of een reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending via de ether of voor enigerlei mededeling aan het publiek, en dat deze vergoeding wordt verdeeld tussen de betrokken uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen. Bij gebreke van overeenstemming tussen uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen kunnen de lidstaten bepalen volgens welke voorwaarden deze vergoeding tussen beide partijen wordt verdeeld.

3.   De lidstaten kennen omroeporganisaties het uitsluitende recht toe om heruitzending van hun uitzendingen via de ether en de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden, indien deze mededeling plaatsvindt op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn.”

Oostenrijks recht

8

§ 76a van het Urheberrechtsgesetz (wet inzake het auteursrecht; hierna: „UrhG”), „Uitzendingen”, die ertoe strekt artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 om te zetten in Oostenrijks recht, bepaalt:

„1.   Degene die geluid of beelden door middel van radio of op een vergelijkbare manier uitzendt (omroeporganisatie in de zin van artikel 17), heeft, binnen de door de wet vastgestelde grenzen, het uitsluitende recht de uitzending tegelijkertijd via een ander zendstation uit te zenden en de uitzending te gebruiken voor een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 18, lid 3, op plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn tegen betaling van een toegangsprijs […]

[…]”.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9

Verwertungsgesellschaft Rundfunk is een organisatie die zich bezighoudt met het collectieve beheer van auteursrechten waarvan de rechthebbenden verschillende op het grondgebied van de Republiek Oostenrijk of in andere lidstaten gevestigde omroepen zijn. Zij is bevoegd tot de uitoefening van bepaalde intellectuele-eigendomsrechten van bij haar aangesloten rechthebbenden, onder meer in geval van mededeling aan het publiek door middel van uitzending.

10

Hettegger Hotel Edelweiss, een vennootschap naar Oostenrijks recht, exploiteert hotel Edelweiss te Grossarl (Oostenrijk). Dit hotel beschikt over een aansluiting voor kabeltelevisie, en via deze aansluiting worden verschillende radio‑ en televisieprogramma’s – waaronder programma’s die zijn geproduceerd en worden uitgezonden door bij Verwertungsgesellschaft Rundfunk aangesloten rechthebbenden – gelijktijdig, ongewijzigd en integraal door middel van kabels doorgegeven aan de in de hotelkamers aanwezige televisietoestellen.

11

Verwertungsgesellschaft Rundfunk heeft zich tot het Handelsgericht Wien (handelsrechtbank Wenen, Oostenrijk) gewend met de vordering dat Hettegger Hotel Edelweiss wordt veroordeeld om haar te informeren over de radio‑ en televisieprogramma’s die kunnen worden ontvangen alsmede over het aantal betrokken hotelkamers, en voorts om haar een schadevergoeding te betalen.

12

Zij betoogt bij deze rechter dat Hettegger Hotel Edelweiss, door in haar hotelkamers televisietoestellen beschikbaar te stellen en daarop televisie‑ en radio-uitzendingen mee te delen, een mededeling aan het publiek doet in de zin van § 76a UrhG en artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115. Volgens haar moet de kamerprijs worden aangemerkt als toegangsprijs in de zin van die bepalingen, aangezien het aanbieden van televisie in het hotel van invloed is op die prijs. Zij stelt bijgevolg dat deze mededeling aan het publiek van uitzendingen van de door haar vertegenwoordigde rechthebbenden afhankelijk is van hun toestemming en van de betaling van een vergoeding.

13

Hettegger Hotel Edelweiss voert tegen deze vorderingen verweer, waarbij zij betoogt dat het bestaan van een mededeling aan het publiek in de zin van § 76a UrhG veronderstelt dat de mededeling plaatsvindt op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn, en dat deze uitdrukking betrekking heeft op een toegangsprijs die specifiek voor die mededeling wordt gevraagd. De prijs die een hotelgast als vergoeding voor de overnachting betaalt, kan volgens haar dus niet worden aangemerkt als toegangsprijs.

14

De verwijzende rechter is van oordeel dat de uitlegging van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 voor de beslechting van het hoofdgeding noodzakelijk is, en dat deze uitlegging niet zodanig duidelijk is dat er geen ruimte is voor redelijke twijfel.

15

Gelet daarop heeft het Handelsgericht Wien de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is aan de voorwaarde ‚tegen een toegangsprijs’ zoals opgenomen in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 voldaan wanneer

in de afzonderlijke kamers van een hotel door de hotelexploitant televisietoestellen ter beschikking worden gesteld waarop het signaal van diverse televisie‑ en radio-uitzendingen kan worden ontvangen (‚hotelkamertelevisie’) en

de door de hotelexploitant gevraagde vergoeding voor het gebruik van de kamers (met ‚hotelkamertelevisie’) per overnachting (‚kamerprijs’), ook het gebruik van het televisietoestel en de daarmee ontvangbare televisie‑ en radio-uitzendingen omvat?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

16

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 aldus moet worden uitgelegd dat de mededeling van televisie‑ en radio-uitzendingen door middel van in hotelkamers aanwezige televisietoestellen een mededeling vormt die wordt verricht op een tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijke plaats.

17

Er zij aan herinnerd dat het Hof in het arrest van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punten 47 en 54), heeft geoordeeld dat het door een hotel aan de gasten doorgeven van een signaal door middel van televisietoestellen die in de kamers aanwezig zijn, ongeacht de gebruikte techniek van doorgifte van het signaal, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt, en dat het privékarakter van dergelijke hotelkamers er niet aan in de weg staat dat een met dit middel verrichte mededeling van een werk een mededeling aan het publiek in de zin van die bepaling vormt.

18

Ook wat betreft richtlijn 2006/115, waarop het verzoek om uitlegging betrekking heeft, heeft het Hof, in het arrest van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 47), geoordeeld dat een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie‑ en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, „[een mededeling] aan het publiek” verricht in de zin van artikel 8, lid 2, van die richtlijn.

19

Aangezien de in die richtlijnen gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben, behalve wanneer de wetgever van de Europese Unie een andere wil kenbaar heeft gemaakt (zie in deze zin arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a.,C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 188, en 31 mei 2016, Reha Training,C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 33), vormt de doorgifte van een signaal door middel van in hotelkamers geïnstalleerde televisie‑ en radiotoestellen ook een mededeling van uitzendingen van omroeporganisaties aan het publiek in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115, zoals de advocaat-generaal in punt 16 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

20

Anders dan evenwel het geval is bij onder meer het uitsluitende recht van uitvoerende kunstenaars en het recht van producenten van fonogrammen als vervat in onderscheidenlijk de leden 1 en 2 van artikel 8 van richtlijn 2006/115, is het in lid 3 van dat artikel vervatte uitsluitende recht van omroeporganisaties beperkt tot mededelingen aan het publiek op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn.

21

Wat betreft de uitlegging van het begrip „plaats die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk is” dient te worden opgemerkt dat uit overweging 7 van richtlijn 2006/115 blijkt dat die richtlijn ertoe strekt de wetgeving van de lidstaten zodanig te harmoniseren dat zij niet in strijd komt met onder meer het Verdrag van Rome. Hoewel dit verdrag geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, moeten de begrippen van richtlijn 2006/115 dus in het bijzonder tegen de achtergrond van dat verdrag worden uitgelegd, op een wijze dat zij met de overeenstemmende begrippen van dat verdrag verenigbaar blijven, tevens rekening houdend met de context waarin die begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen beoogde doel (zie in deze zin arrest van 15 maart 2012, SCF,C‑135/10, EU:C:2012:140, punten 5356).

22

In dit geval stemt de reikwijdte van het recht tot mededeling aan het publiek als bedoeld in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 overeen met die van het recht als bedoeld in artikel 13, onder d), van het Verdrag van Rome, dat deze reikwijdte – in de formulering volgens genoemd artikel 8, lid 3 – beperkt tot „plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn” (zie in deze zin arrest van 4 september 2014, Commissie/Raad,C‑114/12, EU:C:2014:2151, punten 9496). Zoals wordt bevestigd in het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van 30 april 1992 [COM(92) 159 def., blz. 12], dat heeft geleid tot de vaststelling van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 1992, L 346, blz. 61), die is ingetrokken en gecodificeerd bij richtlijn 2006/115, is het immers de wil van de Uniewetgever geweest om voor een groot deel de bepalingen van het Verdrag van Rome tot invoering van een minimumbescherming te volgen teneinde binnen de Unie tot een uniforme minimumbescherming te komen, en om te voorzien in een uitsluitend recht voor overbrenging aan het publiek van televisie-uitzendingen onder de voorwaarden vermeld in het Verdrag van Rome, door artikel 6 bis, lid 3, van de voorgestelde richtlijn af te stemmen op artikel 13, onder d), van dat verdrag.

23

Wat betreft de in artikel 13, onder d), van het Verdrag van Rome vervatte voorwaarde van betaling van een toegangsprijs, dient erop te worden gewezen dat deze voorwaarde veronderstelt dat de betaling specifiek wordt gevraagd als vergoeding voor een mededeling aan het publiek van een televisie-uitzending, zodat het betalen voor een maaltijd of drank in een restaurant of een bar waar televisie-uitzendingen worden getoond, niet wordt beschouwd als betaling van een toegangsprijs in de zin van die bepaling, zoals blijkt uit de handleiding voor het Verdrag van Rome en het verdrag inzake fonogrammen van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO), een door de WIPO opgesteld document dat weliswaar niet rechtens bindend is, maar wel informatie bevat over de totstandkoming, het doel, de aard en de reikwijdte van de bepalingen van dat verdrag, waarvan de punten 13.5 en 13.6 betrekking hebben op genoemd artikel 13.

24

Vastgesteld dient te worden dat, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 26 tot en met 30 van zijn conclusie, de prijs voor een hotelkamer, net zomin als de prijs voor diensten in de horecasector, een toegangsprijs is die specifiek wordt gevraagd als vergoeding voor een mededeling aan het publiek van een televisie‑ of radio-uitzending, maar primair de vergoeding vormt voor een overnachting, waarbij afhankelijk van het soort hotel bepaalde aanvullende diensten worden aangeboden, zoals de mededeling van televisie‑ en radio-uitzendingen door middel van ontvangsttoestellen in de kamers, die normaal gesproken ongespecificeerd in de prijs van de overnachting zijn inbegrepen.

25

Om die reden kan de doorgifte van een signaal door middel van in hotelkamers aanwezige televisie‑ en radiotoestellen weliswaar worden aangemerkt als een bijkomende dienstlevering die van invloed is op de standing van dit hotel en dus ook op de prijzen van de kamers, zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arresten van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 44), en 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 44), maar kan in het kader van de beoordeling of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 onderscheidenlijk artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, niet worden geoordeeld dat deze aanvullende dienst wordt geleverd op een tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijke plaats in de zin van artikel 8, lid 3, van laatstgenoemde richtlijn.

26

Bijgevolg valt de mededeling aan het publiek van televisie‑ en radio-uitzendingen door middel van in hotelkamers aanwezige televisie‑ en radiotoestellen niet onder het uitsluitende recht van omroeporganisaties als bedoeld in artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115.

27

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115 aldus moet worden uitgelegd dat de mededeling van televisie‑ en radio-uitzendingen door middel van in hotelkamers aanwezige televisietoestellen geen mededeling vormt die wordt verricht op een tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijke plaats.

Kosten

28

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 8, lid 3, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, moet aldus worden uitgelegd dat de mededeling van televisie‑ en radio-uitzendingen door middel van in hotelkamers aanwezige televisietoestellen geen mededeling vormt die wordt verricht op een tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijke plaats.

 

ondertekeningen


( 1 ) Procestaal: Duits.