ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

7 september 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit – Richtlijn 2003/96/EG – Werkingssfeer – Artikel 2, lid 4, onder b) – Elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie – Begrip”

In zaak C‑465/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (belastingrechter in eerste aanleg Düsseldorf, Duitsland) bij beslissing van 19 augustus 2015, ingekomen bij het Hof op 3 september 2015, in de procedure

Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH

tegen

Hauptzollamt Duisburg,

wijst HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: E. Juhász, kamerpresident, C. Vajda (rapporteur) en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: X. Lopez Bancalari, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 november 2016,

gelet op de opmerkingen van:

Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH, vertegenwoordigd door K. Möhlenkamp, Rechtsanwältin, en C. Palme,

het Hauptzollamt Duisburg, vertegenwoordigd door H. Tulowitzki en P. Germelmann als gemachtigden,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door M. Holt en D. Robertson als gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Tomat en M. Wasmeier als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 januari 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 2003, L 283, blz. 51).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH (hierna: „Hüttenwerke Krupp”) en het Hauptzollamt Duisburg (hoofdkantoor van de douane Duisburg, Duitsland; hierna: „Hauptzollamt”) over de afwijzing van de belastingvrijstelling waarom Hüttenwerke Krupp had verzocht voor de elektriciteit die zij in de maand november 2012 in haar fabriek heeft gebruikt om een compressor aan te drijven.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

De overwegingen 2 tot en met 7, 11, 12 en 22 van richtlijn 2003/96 luiden:

„(2)

Het ontbreken van communautaire bepalingen om elektriciteit en andere energieproducten dan minerale oliën aan een minimumbelasting te onderwerpen, kan nadelig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(3)

Voor de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid in andere sectoren is het nodig dat op communautair niveau minimumbelastingniveaus worden vastgesteld voor de meeste energieproducten, met inbegrip van elektriciteit, aardgas en kolen.

(4)

Aanmerkelijke verschillen tussen de door de lidstaten toegepaste nationale belastingniveaus kunnen nadelig blijken voor de goede werking van de interne markt.

(5)

Door vaststelling van passende communautaire minimumbelastingniveaus kunnen bestaande verschillen in de nationale belastingniveaus kleiner worden gemaakt.

(6)

Overeenkomstig artikel 6 [EG] moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid van de Gemeenschap op andere terreinen.

(7)

Als partij bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering heeft de Gemeenschap het protocol van Kyoto bekrachtigd. De belasting van energieproducten – en in voorkomend geval van elektriciteit – is een van de beschikbare instrumenten om de doelstellingen van het protocol van Kyoto te verwezenlijken.

[...]

(11)

Het staat elke lidstaat vrij te beslissen met welke fiscale regelingen uitvoering wordt gegeven aan dit communautaire kader voor de belasting van energieproducten en elektriciteit. Te dien aanzien zouden lidstaten kunnen beslissen de totale belastingdruk niet te verhogen indien zij van oordeel zijn dat toepassing van dit beginsel van belastingneutraliteit tot herstructurering en modernisering van hun belastingstelsels zou kunnen bijdragen doordat milieubescherming en een betere benutting van de factor arbeid worden aangemoedigd.

(12)

Energieprijzen zijn sleutelelementen van het communautaire energie-, vervoer- en milieubeleid.

[...]

(22)

Op energieproducten moet in wezen een communautair regelgevingskader van toepassing zijn wanneer deze als verwarmingsbrandstof of als motorbrandstof worden gebruikt. In dat opzicht gebiedt de aard en de logica van het belastingstelsel om vormen van duaal gebruik van energieproducten en vormen van gebruik voor andere doeleinden dan als brandstof, alsmede mineralogische procedés, van de werkingssfeer van dit regelgevingskader uit te sluiten. Elektriciteit die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt, dient op dezelfde wijze te worden behandeld.”

4

Artikel 1 van richtlijn 2003/96 bepaalt dat de lidstaten belasting heffen op energieproducten en elektriciteit overeenkomstig die richtlijn.

5

Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn definieert energieproducten aan de hand van een lijst producten die vallen onder de posten van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1). Volgens artikel 2, lid 2, is de richtlijn ook van toepassing op elektriciteit van code 2716 van deze nomenclatuur.

6

Artikel 2, lid 4, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Deze richtlijn is niet van toepassing op:

[...]

b)

de volgende vormen van gebruik van energieproducten en elektriciteit:

energieproducten gebruikt voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof

duaal gebruik van energieproducten

Een energieproduct kent een duaal gebruik wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt. Het gebruik van energieproducten voor chemische reductie of elektrolytische en metallurgische procedés wordt als duaal gebruik beschouwd.

Elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procedés;

[...]”

Duits recht

7

§ 9a, lid 1, van de Stromsteuergesetz (wet op de elektriciteitsbelasting; hierna: „StromStG”), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„Op verzoek wordt een korting, een teruggaaf of een verrekening van de belasting die drukt op elektriciteit toegekend als is aangetoond dat de belaste elektriciteit is gebruikt door een onderneming in de verwerkende industrie.

[...]

4.

voor chemische reductie,

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8

Hüttenwerke Krupp exploiteert een staalfabriek. Door middel van chemische reductie produceert zij op basis van ijzererts en cokes bij een hoge temperatuur in hoogovens ruwijzer.

9

De installatie omvat compressoren die worden aangedreven door elektrische motoren, met behulp waarvan omgevingslucht wordt gecomprimeerd en naar windverhitters geleid. De gecomprimeerde en daarna verwarmde lucht wordt vervolgens door andere blaastoestellen in een hoogoven geblazen, waar het ijzererts door toevoeging van koolmonoxide bij hoge temperatuur geleidelijk wordt omgevormd in ijzer (chemische reductie). De toevoer van hete perslucht is noodzakelijk om de chemische reductie in de hoogoven op gang te brengen en te houden.

10

Op 26 april 2013 heeft Hüttenwerke Krupp het Hauptzollamt krachtens § 9a StromStG verzocht om belastingvrijstelling voor 20585,2 MWh elektriciteit die in november 2012 was verbruikt om een compressor aan te drijven. Bij besluit van 4 juni 2013 heeft het Hauptzollamt dit verzoek afgewezen. Ook het door Hüttenwerke Krupp tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift werd afgewezen.

11

Tegen dit besluit heeft Hüttenwerke Krupp beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

12

Verzoekster stelt dat het in artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 genoemde begrip „elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” alle elektriciteit omvat die wordt verbruikt bij het proces van chemische reductie, zoals blijkt uit het woord „voor” in de bewoordingen van deze bepaling. Volgens haar omvat dit begrip het gehele proces van verwezenlijking van de chemische reductie, zonder dat verschil wordt gemaakt tussen de verschillende stappen van het proces. Ook het genereren en doorleiden van perslucht maken deel uit van het proces van chemische reductie, zonder welke dat proces niet mogelijk zou zijn.

13

Het Hauptzollamt daarentegen voert aan dat de elektriciteit rechtstreeks voor het chemische reductieproces moet worden gebruikt en niet in hulpinrichtingen voor andere productiestadia, zelfs wanneer deze inrichtingen onontbeerlijk zijn voor de productie van ruwijzer. De elektriciteit die wordt verbruikt in een compressor die in het proces voorafgaat aan de eigenlijke chemische reductie kan niet worden beschouwd als elektriciteit die rechtstreeks wordt gebruikt voor dat proces.

14

De verwijzende rechter geeft aan dat de beslechting van het geding voor hem afhangt van de uitlegging van de bewoordingen van § 9a, lid 1, StromStG, in de versie die van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding, waarbij artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 is omgezet.

15

De verwijzende rechter meent zelf dat het gebruik van gecomprimeerde en verwarmde omgevingslucht in een hoogoven een noodzakelijk bestanddeel uitmaakt van het hoogovenproces en dus ook van het chemischereductieproces, dat niet als een voorafgaand en reeds afgesloten deelproces kan worden beschouwd. Hij voegt daaraan toe dat de hete perslucht enkel wordt geproduceerd om een hoogoven te voorzien van een element dat absoluut noodzakelijk is voor de chemische reductie.

16

Daarop heeft het Finanzgericht Düsseldorf (belastingrechter in eerste aanleg Düsseldorf, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld.

„Moet artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 [...] met betrekking tot het hoogovenproces voor de vervaardiging van ruwijzer aldus worden uitgelegd dat ook elektriciteit voor de aandrijving van compressoren te beschouwen is als elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

17

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 aldus moet worden uitgelegd dat de elektriciteit die wordt verbruikt voor de werking van compressoren voor het genereren van perslucht die vervolgens wordt gebruikt in een hoogoven in het productieproces van ruwijzer door chemische reductie van ijzererts, elektriciteit is die „voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” in de zin van die bepaling.

18

Deze vraag houdt in feite de vraag in hoe nauw de band moet zijn tussen de elektriciteit en de chemische reductie om ervan uit te gaan dat de elektriciteit „voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” in de zin van artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96.

19

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 2, lid 4, onder b), van richtlijn 2003/96 een reeks energieproducten en elektriciteit die voor daarin vermelde doeleinden worden gebruikt, aan de werkingssfeer ervan onttrekt. Energieproducten en elektriciteit die onder deze bepaling vallen, zijn dus niet onderworpen aan belasting krachtens deze richtlijn.

20

Aldus is de in artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 genoemde „elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” onttrokken aan de werkingssfeer van deze richtlijn.

21

De gebruikelijke betekenis van de woorden „elektriciteit die [...] wordt gebruikt voor chemische reductie” in de verschillende taalversies van artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, suggereert dat een verwijderd verband tussen elektriciteitsverbruik en de chemische reductie niet volstaat om dat verbruik onder de werkingssfeer van deze bepaling te brengen, evenmin als het verbruik van elektriciteit dat niet is vereist om de chemische reductie tot een goed einde te brengen.

22

Niettemin kan op grond van de enkele bewoordingen van richtlijn 2003/96 niet worden bepaald of er een voldoende nauwe band is tussen de elektriciteit die wordt verbruikt voor een doel als in het hoofdgeding en de chemische reductie, in de zin van die bepaling.

23

Derhalve moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen van artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arrest van 10 september 2014, Holger Forstmann Transporte, C‑152/13, EU:C:2014:2184, punt 26).

24

In dat verband moet worden opgemerkt dat deze richtlijn krachtens artikel 2, lid 4, onder b), tweede streepje, ervan niet van toepassing is op duaal gebruik van energieproducten. Deze bepaling bevat een definitie van duaal gebruik van energieproducten, waaruit volgt dat een energieproduct een duaal gebruik kent wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt. Het gebruik van energieproducten voor met name chemische reductie wordt als duaal gebruik beschouwd.

25

Artikel 2, lid 4, onder b), van richtlijn 2003/96 moet worden gelezen in het licht van overweging 22 ervan, die luidt dat op energieproducten in wezen een communautair regelgevingskader van toepassing moet zijn wanneer deze als verwarmingsbrandstof of als motorbrandstof worden gebruikt. Uit die overweging volgt ook dat ervan kan worden uitgegaan dat de aard en de logica van het belastingstelsel gebieden om met name vormen van duaal gebruik van energieproducten van de werkingssfeer van dit regelgevingskader uit te sluiten en dat elektriciteit die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt, op dezelfde wijze dient te worden behandeld.

26

Zoals de Commissie in haar opmerkingen heeft uiteengezet, heeft de wetgever van de Unie er vanwege de inwisselbaarheid van energieproducten en elektriciteit voor gekozen om deze producten voor de afbakening van de werkingssfeer van richtlijn 2003/96, en derhalve voor de heffing van de belasting overeenkomstig deze richtlijn, op dezelfde manier te behandelen. Door de materiële werkingssfeer van deze richtlijn op die manier af te bakenen kunnen namelijk op het niveau van de Europese Unie algemene minimumniveaus voor de belasting worden vastgesteld voor zowel energieproducten als elektriciteit en kan in laatste instantie de tweevoudige doelstelling van die richtlijn worden bereikt, zoals aangekondigd in de overwegingen 2 tot en met 6, 7, 11 en 12 ervan, te weten, aan de ene kant de goede werking van de interne markt in de energiesector zekerstellen en aan de andere kant de doelstellingen van het milieubeleid stimuleren.

27

Gelet op de overwegingen in de punten 25 en 26 van dit arrest moet worden opgemerkt dat een uitlegging van het begrip „elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” in artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 die ruimer is dan de uitlegging van het begrip „energieproducten [gebruikt] voor chemische reductie” in de zin van het tweede streepje van die bepaling, tot gevolg zou hebben dat energieproducten en elektriciteit die op vergelijkbare wijze worden gebruikt, voor de afbakening van de werkingssfeer niet meer op dezelfde wijze worden behandeld, zoals de wetgever van de Unie heeft gewenst.

28

Een dergelijke uitlegging zou ertoe leiden dat elektriciteit wordt onttrokken aan de belasting die bij richtlijn 2003/96 is vastgesteld, wat in het nadeel uitvalt van een energieproduct dat op vergelijkbare wijze wordt gebruikt en wél overeenkomstig die richtlijn wordt belast. Gelet op de inwisselbaarheid van energieproducten en elektriciteit zou deze uitlegging ertoe leiden dat het gebruik van elektriciteit wordt bevoordeeld ten opzichte van energieproducten, hetgeen uiteindelijk in strijd is met de tweevoudige doelstelling van richtlijn 2003/96, die in punt 26 van dit arrest in herinnering is gebracht.

29

In casu moet tevens nader worden verduidelijkt dat uit de verwijzingsbeslissing niet blijkt dat de elektriciteit voor de werking van de compressor in de installatie die in het hoofdgeding aan de orde is op een andere manier wordt gebruikt dan om de elektrische motoren aan te drijven die nodig zijn voor het comprimeren van de omgevingslucht. De opmerkingen van Hüttenwerke Krupp stoelen eveneens op de premisse dat de elektriciteit in de omstandigheden die in het hoofdgeding aan de orde zijn, wordt verbruikt voor de werking van de compressor als aandrijvende kracht. Hüttenwerke Krupp heeft overigens ter terechtzitting op een vraag van het Hof geantwoord dat de perslucht uit de compressor inderdaad in de windverhitter wordt verwarmd voordat ze in de hoogoven wordt geblazen.

30

Gesteld dat de compressor niet was aangedreven door elektriciteit maar door een energieproduct, bijvoorbeeld gasolie, dan zou die gasolie niet onder het begrip energieproduct met „duaal gebruik” in de zin van artikel 2, lid 4, onder b), tweede streepje, eerste deel, van richtlijn 2003/96 vallen en aldus kunnen profiteren van de uitsluiting van de werkingssfeer van deze richtlijn, want het verbruik van dat energieproduct zou er enkel toe dienen een aandrijvende kracht te genereren, wat dus neerkomt op verbruik als motorbrandstof.

31

Om de redenen die in de punten 26 tot en met 28 van dit arrest zijn uiteengezet, kan het derde streepje van deze bepaling derhalve niet aldus worden uitgelegd dat de elektriciteit die wordt verbruikt voor dezelfde doeleinden als een dergelijk energieproduct uitgesloten is van de werkingssfeer van deze richtlijn, zonder dat de door de wetgever van de Unie gewenste gelijke behandeling van energieproducten en elektriciteit voor de afbakening van de werkingssfeer van richtlijn 2003/96 wordt doorbroken.

32

Gelet op een en ander moet op de vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96 aldus moet worden uitgelegd dat de elektriciteit die wordt verbruikt voor de werking van compressoren voor het genereren van perslucht die vervolgens wordt gebruikt in een hoogoven in het productieproces van ruwijzer door chemische reductie van ijzererts, geen elektriciteit is die „voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” in de zin van die bepaling.

Kosten

33

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, moet aldus worden uitgelegd dat de elektriciteit die wordt verbruikt voor de werking van compressoren voor het genereren van perslucht die vervolgens wordt gebruikt in een hoogoven in het productieproces van ruwijzer door chemische reductie van ijzererts, geen elektriciteit is die „voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” in de zin van die bepaling.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.