ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

17 maart 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Overeenkomsten met de verplichting voor een Roemeense onderneming om merken over te dragen aan een onderneming die haar zetel in een derde land heeft — Weigering — Forumkeuzebeding ten gunste van het derde land — Verschijning van de verweerder voor de Roemeense gerechten zonder betwisting — Toepasselijke bevoegdheidsregels”

In zaak C‑175/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) bij beslissing van 5 december 2014, ingekomen bij het Hof op 20 april 2015, in de procedure

Taser International Inc.

tegen

SC Gate 4 Business SRL,

Cristian Mircea Anastasiu,

wijst HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Taser International Inc., vertegenwoordigd door S. Olaru, C. Radbâță en E. Bondalici, avocați,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R. H. Radu en D. M. Bulancea als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Gheorghiu en M. Wilderspin als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 22, punt 4, 23, lid 5, en 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Taser International Inc. (hierna: „Taser International”), een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap, enerzijds, en SC Gate 4 Business SRL (hierna: „Gate 4”), een in Roemenië gevestigde vennootschap, en Cristian Mircea Anastasiu, bestuurder van Gate 4, anderzijds, over de nakoming van de op die Roemeense vennootschap rustende verplichting uit overeenkomst om merken over te dragen aan Taser International.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 44/2001 luidt als volgt:

„Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken.”

4

Artikel 2, lid 1, van deze verordening bepaalt het volgende:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5

Artikel 22 van deze verordening, met als opschrift „Exclusieve bevoegdheid”, bepaalt het volgende:

„Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:

[...]

4)

voor de registratie of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen van nijverheid, en andere soortgelijke rechten die aanleiding geven tot deponering of registratie: de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of registratie is verzocht, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een besluit van de Gemeenschap of een internationale overeenkomst.

[...]”

6

Artikel 23 van deze verordening luidt als volgt:

„1.   Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. [...]

[...]

5.   Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht en soortgelijke bedingen in akten tot oprichting van een trust hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met artikel 13, 17 of 21, of indien de gerechten op welker bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd zijn.”

7

Artikel 24 van verordening nr. 44/2001 bepaalt het volgende:

„Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is.”

Roemeens recht

8

Wet nr. 84/1998 betreffende merken en geografische aanduidingen bepaalt in artikel 41, lid 1, het volgende:

„De rechten op een merk kunnen worden overgedragen los van de overdracht van het bedrijf waarvan het deel uitmaakt. De overdracht moet op straffe van nietigheid schriftelijk gebeuren in een stuk dat door alle partijen is ondertekend. [...]”

9

Artikel 42 van deze wet luidt:

„(1)   Het verzoek tot registratie van de overdracht moet vergezeld gaan van de akte waaruit blijkt dat het merk op een andere houder is overgegaan.

(2)   Het [nationaal bureau voor octrooien en merken (OSIM)] weigert registratie van de overdracht wanneer deze overduidelijk tot gevolg zal hebben dat het publiek wordt misleid over de aard, de hoedanigheid of de geografische herkomst van de producten of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, behalve indien de overnemer ermee instemt de overdracht van het merk te beperken tot producten of diensten waarvoor het merk niet misleidend is.

(3)   Op verzoek van de belanghebbende en na betaling van bij de wet bepaalde leges registreert het OSIM de overdracht in het merkenregister en maakt het deze bekend in het publicatieblad betreffende industriële eigendom. Vanaf de datum van de bekendmaking ervan kan de overdracht worden tegengeworpen aan derden.”

10

Wet nr. 105/1992 houdende regeling van de rechtsbetrekkingen van internationaal privaatrecht bepaalt in artikel 154 het volgende:

„Wanneer de partijen door middel van een speciaal contractueel beding een bepaald gerecht hebben aangewezen om kennis te nemen van het tussen hen bestaande geschil of van toekomstige geschillen die uit de tussen hen gesloten overeenkomst voortvloeien, zal dat gerecht bevoegd zijn, tenzij

1.

het gaat om een buitenlands gerecht, maar het geschil binnen de uitsluitende bevoegdheid van een Roemeens gerecht valt;

2.

het gaat om een Roemeens gerecht, maar een van de partijen aantoont dat een buitenlands gerecht bij uitsluiting bevoegd is.”

11

Artikel 157 van deze wet bepaalt het volgende:

„Het aangezochte gerecht gaat ambtshalve na of het bevoegd is om uitspraak te doen over het geschil betreffende rechtsbetrekkingen van internationaal privaatrecht, en wanneer het vaststelt dat het zelf en alle andere Roemeense gerechten onbevoegd zijn, wijst het de vordering af op grond dat de Roemeense gerechten niet bevoegd zijn.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12

Taser International, waarvan de vennootschapszetel zich in de Verenigde Staten bevindt, heeft op 4 april en 12 september 2008 met Gate 4 twee overeenkomsten gesloten betreffende niet-exclusieve distributie. Op grond van die overeenkomsten hebben Gate 4 en de bestuurder ervan, Anastasiu, zich ertoe verplicht aan hun medecontractant de merken Taser International over te dragen die zij hadden geregistreerd of waarvan zij in Roemenië om registratie hadden verzocht.

13

Nadat Gate 4 en Anastasiu hadden geweigerd deze contractuele verplichting te vervullen, heeft Taser International zich tot het Tribunal Bucureşti (departementale rechtbank te Boekarest) gewend. Niettegenstaande de forumkeuzebedingen in die overeenkomsten ten gunste van een gerecht in de Verenigde Staten, zijn Gate 4 en Anastasiu voor deze Roemeense rechtbank verschenen zonder de bevoegdheid ervan te betwisten. Bij vonnis van 31 mei 2011 heeft het Tribunal Bucureşti hun gelast alle noodzakelijke formaliteiten voor de registratie van de overdracht te verrichten.

14

Nadat dit vonnis door de Curte de Apel Bucureşti (hof van beroep te Boekarest) was bevestigd, hebben Gate 4 en Anastasiu hogere voorziening ingesteld bij de Înalta Curte de Casație și Justiție (hof van cassatie). Aangezien de bevoegdheid van de Roemeense gerechten om in dit geding te beslissen nooit door de partijen is betwist, is de verwijzende rechter van oordeel dat het aan hem is om ambtshalve over deze kwestie een uitspraak te doen.

15

In dit verband wenst deze rechter te vernemen of verordening nr. 44/2001 van toepassing is op het bij hem aanhangige geding, aangezien de partijen voor de beslechting van hun geschillen hebben gekozen voor een gerecht van een derde land ten opzichte van de Europese Unie en niet een gerecht van een lidstaat, zoals artikel 23, lid 1, van deze verordening bepaalt. Hij overweegt dat een dergelijk forumkeuzebeding ten gunste van een derde land alleen al daarom een belemmering zou kunnen vormen voor de stilzwijgende aanwijzing van de bevoegde rechter overeenkomstig artikel 24 van deze verordening.

16

Voor het geval die laatste regel evenwel van toepassing zou zijn, wenst de verwijzende rechter te vernemen of hij zich niettemin op een andere grond onbevoegd moest verklaren.

17

Daarnaast zou de toepasselijkheid van artikel 22 van verordening nr. 44/2001 moeten worden nagegaan om te weten of een geschil met betrekking tot een verplichting tot overdracht van een merk, dat aanleiding kan geven tot een registratie overeenkomstig de nationale wetgeving, onder punt 4 van dat artikel valt.

18

Daarop heeft de Înalta Curte de Casație și Justiție de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Dient artikel 24 van verordening [...] nr. 44/2001 [...] aldus te worden uitgelegd dat de uitdrukking ‚gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening’ ook ziet op de situatie waarin de partijen bij een overeenkomst tot overdracht van de rechten op een in een lidstaat van de Europese Unie ingeschreven merk op ondubbelzinnige en onbetwiste wijze de bevoegdheid om kennis te nemen van elk geschil betreffende de nakoming van de contractuele verplichtingen hebben toegewezen aan de gerechten van een staat die geen lid van de Europese Unie is en waarin de verzoeker zijn woonplaats (zetel) heeft, doch de verzoeker zich heeft gewend tot een gerecht van een lidstaat van de Europese Unie op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats (zetel) heeft?

2)

Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)

Dient artikel 23, lid 5, van verordening nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het niet ziet op een forumkeuzebeding ten gunste van een staat die geen lid is van de Unie, zodat het op grond van artikel 2 van deze verordening aangezochte gerecht zijn bevoegdheid zal bepalen volgens zijn nationale regels van internationaal privaatrecht?

b)

Kan worden aangenomen dat een geschil betreffende de nakoming, langs gerechtelijke weg, van de in een overeenkomst tussen de partijen bij dat geschil aangegane verplichting om de rechten op een in een lidstaat van de Europese Unie ingeschreven merk over te dragen, betrekking heeft op een recht ‚dat aanleiding geeft tot deponering of registratie’ in de zin van artikel 22, punt 4, van deze verordening, gelet op het feit dat volgens het recht van de staat waar het merk is ingeschreven, de overdracht van de rechten op een merk is onderworpen aan registratie in het merkenregister en aan bekendmaking in het publicatieblad betreffende industriële eigendom?

3)

Ingeval de [eerste] vraag ontkennend wordt beantwoord, staat artikel 24 van de verordening dan eraan in de weg dat een op grond van artikel 2 van deze verordening aangezocht gerecht in een situatie als beschreven in de hierboven geformuleerde prejudiciële vraag, vaststelt dat het niet bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, ook al is de verweerder voor dat gerecht verschenen zonder de bevoegdheid ervan te betwisten, zelfs wanneer dat gerecht uitspraak doet in laatste aanleg?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag en tweede vraag, onder a)

19

Met zijn eerste vraag en zijn tweede vraag, onder a), wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 23, lid 5, en 24 van verordening nr. 44/2001 aldus moeten worden uitgelegd, dat in het kader van een geschil over de niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, waarin de verzoekende partij de gerechten heeft aangezocht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, de bevoegdheid van die gerechten kan voortvloeien uit artikel 24 van deze verordening wanneer de verwerende partij hun bevoegdheid niet betwist, ook al bevat de overeenkomst tussen die twee partijen een forumkeuzebeding ten gunste van de gerechten van een derde land.

20

Er dient aan te worden herinnerd dat verordening nr. 44/2001 van toepassing is op een geschil tussen een verweerder die in een lidstaat woonachtig of gevestigd is en een verzoeker uit een derde land (zie naar analogie arrest Owusu, C‑281/02, EU:C:2005:120, punt 27).

21

Daarnaast is in artikel 24, eerste volzin, van verordening nr. 44/2001 voor alle geschillen waarin de bevoegdheid van het aangezochte gerecht niet uit andere bepalingen van die verordening voortvloeit, voorzien in een bevoegdheidsregel die is gebaseerd op de verschijning van de verweerder. Die bepaling is ook van toepassing in de gevallen dat de rechter in strijd met de bepalingen van die verordening is aangezocht en impliceert dat de verschijning van de verweerder kan worden beschouwd als een stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid van de aangezochte rechter en dus als een aanwijzing van deze rechter als de bevoegde rechter (arrest Cartier parfums-lunettes en Axa Corporate Solutions assurances, C‑1/13, EU:C:2014:109, punt 34).

22

Artikel 24, tweede volzin, van verordening nr. 44/2001 bevat uitzonderingen op die algemene regel. Volgens deze bepaling wordt de bevoegdheid van de aangezochte rechter niet stilzwijgend aanvaard wanneer de verweerder een exceptie van onbevoegdheid opwerpt en aldus te kennen geeft dat hij de bevoegdheid van deze rechter niet aanvaardt, of wanneer het geschillen betreft waarvoor in artikel 22 van die verordening exclusieve bevoegdheidsregels zijn neergelegd (arrest Cartier parfums-lunettes en Axa Corporate Solutions assurances, C‑1/13, EU:C:2014:109, punt 35).

23

De algemene regel inzake de stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht is aldus van toepassing, behalve in de uitzonderingsgevallen die uitdrukkelijk worden genoemd in de tweede volzin van dat artikel 24. Aangezien aanwijzing van het bevoegde gerecht door middel van een forumkeuzebeding in de zin van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 niet één van de uitzonderingen is, heeft het Hof reeds beslist dat aan de algemene strekking of de doelstellingen van deze verordening geen gronden konden worden ontleend voor de opvatting dat partijen hun geschil niet vrijwillig zouden kunnen voorleggen aan een ander dan het in die overeenkomst aangewezen gerecht (zie in die zin arrest ČPP Vienna Insurance Group, C‑111/09, EU:C:2010:290, punt 25).

24

Deze redenering gaat op bij zowel forumkeuzebedingen ten gunste van gerechten van een lidstaat als die ten gunste van gerechten van een derde land, aangezien de stilzwijgende aanwijzing van de bevoegde rechter op basis van artikel 24, eerste volzin, van verordening nr. 44/2001 is gebaseerd op een bewuste keuze van de partijen bij het geding met betrekking tot die bevoegdheid (zie arrest A, C‑112/13, EU:C:2014:2195, punt 54). Bijgevolg is, zoals voortvloeit uit het vorige punt van dit arrest, de vraag naar de toepasselijkheid van artikel 23 van deze verordening niet relevant.

25

Gelet op alle voorgaande overwegingen, dient op de eerste vraag en de tweede vraag, onder a), te worden geantwoord dat de artikelen 23, lid 5, en 24 van verordening nr. 44/2001 aldus moeten worden uitgelegd dat in het kader van een geschil over de niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, waarin de verzoekende partij de gerechten heeft aangezocht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, de bevoegdheid van die gerechten kan voortvloeien uit artikel 24 van deze verordening wanneer de verwerende partij hun bevoegdheid niet betwist, ook al bevat de overeenkomst tussen die twee partijen een forumkeuzebeding ten gunste van de gerechten van een derde land.

Tweede vraag, onder b)

26

Met zijn tweede vraag, onder b), wenst de verwijzende rechter te vernemen of de artikelen 22, punt 4, en 24 van verordening nr. 44/2001 aldus moeten worden uitgelegd, dat een geschil over de niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot overdracht van merken, zoals in het hoofdgeding, onder de werkingssfeer van artikel 22, punt 4, valt en bijgevolg onder de uitzonderingen op de algemene regel van stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid van de aangezochte rechter, waarin in artikel 24, tweede volzin, van die verordening is voorzien.

27

Volgens artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 zijn voor de registratie of de geldigheid van merken alleen de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of de registratie is verzocht, bevoegd. De toepasselijkheid van deze bepaling op het hoofdgeding zou aldus tot de exclusieve bevoegdheid van de Roemeense gerechten leiden.

28

In de omstandigheden van het hoofdgeding dient echter niet te worden bepaald of een verzoek tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst om merken over te dragen daadwerkelijk onder artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 valt, aangezien de Roemeense gerechten in elk geval bevoegd zijn om in dit geding een beslissing te nemen. Indien dit artikel 22, punt 4, namelijk op dat geding van toepassing zou zijn, dan zouden de gerechten waarvan de bevoegdheid uit die bepaling zou voortvloeien immers dezelfde zijn als die waarvan de bevoegdheid zou worden bepaald op grond van artikel 24, eerste volzin, van die verordening, aangezien verweerder in het hoofdgeding is verschenen voor de Roemeense gerechten zonder de bevoegdheid ervan te betwisten.

29

Uit het voorgaande volgt dat de tweede vraag, onder b), niet behoeft te worden beantwoord.

Derde vraag

30

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 24 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het in het kader van een geschil tussen partijen bij een overeenkomst die een forumkeuzebeding bevat ten gunste van de gerechten van een derde land, eraan in de weg staat dat het aangezochte gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, zich ambtshalve onbevoegd verklaart, ook al betwist deze verwerende partij de bevoegdheid van dat gerecht niet.

31

Zoals blijkt uit het antwoord op de eerste en de tweede prejudiciële vraag, staat het feit dat er sprake is van een forumkeuzebeding ten gunste van de gerechten van een derde land niet in de weg aan de toepasselijkheid van artikel 24 van verordening nr. 44/2001.

32

Bovendien blijkt uit de overwegingen 2 en 11 van verordening nr. 44/2001 dat deze is gericht op het creëren van eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken door middel van bevoegdheidsregels die in hoge mate voorspelbaar zijn. Verordening nr. 44/2001 streeft dus een doelstelling van rechtszekerheid na die de rechtsbescherming van de in de Unie gevestigde personen wil vergroten door te verzekeren dat de verzoeker gemakkelijk kan bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken en de verweerder redelijkerwijs kan voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen (arrest Falco Privatstiftung en Rabitsch, C‑533/07, EU:C:2009:257, punten 21 en 22).

33

Het Hof heeft aldus geoordeeld dat voor zover de exclusieve bevoegdheidsregels in de zin van artikel 22 van verordening nr. 44/2001 niet van toepassing zijn, de aangezochte rechter zich bevoegd moet verklaren wanneer de verweerder verschijnt en geen exceptie van onbevoegdheid opwerpt, aangezien een dergelijke verschijning geldt als een stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht in de zin van artikel 24 van deze verordening (zie in die zin arrest ČPP Vienna Insurance Group, C‑111/09, EU:C:2010:290, punten 26 en 33).

34

Dit zou overigens niet anders zijn wanneer de bevoegdheid van de aangezochte rechter voortvloeit uit artikel 22 van verordening nr. 44/2001.

35

Gelet op de plaats van deze bepaling in het stelsel van die verordening en het nagestreefde doel, zijn de in deze bepaling neergelegde bevoegdheidsregels exclusief en dwingend en gelden zij specifiek zowel voor de justitiabele als voor de rechter (zie in die zin arrest Solvay, C‑616/10, EU:C:2012:445, punt 44).

36

Gelet op deze overwegingen moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 24 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het in het kader van een geschil tussen partijen bij een overeenkomst die een forumkeuzebeding bevat ten gunste van de gerechten van een derde land, eraan in de weg staat dat het aangezochte gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, zich ambtshalve onbevoegd verklaart, ook al betwist deze verwerende partij de bevoegdheid van dat gerecht niet.

Kosten

37

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De artikelen 23, lid 5, en 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken dienen aldus te worden uitgelegd dat in het kader van een geschil over de niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, waarin de verzoekende partij de gerechten heeft aangezocht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, de bevoegdheid van die gerechten kan voortvloeien uit artikel 24 van deze verordening wanneer de verwerende partij hun bevoegdheid niet betwist, ook al bevat de overeenkomst tussen die twee partijen een forumkeuzebeding ten gunste van de gerechten van een derde land.

 

2)

Artikel 24 van verordening nr. 44/2001 dient aldus te worden uitgelegd dat het in het kader van een geschil tussen partijen bij een overeenkomst die een forumkeuzebeding bevat ten gunste van de gerechten van een derde land, eraan in de weg staat dat het aangezochte gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, zich ambtshalve onbevoegd verklaart, ook al betwist deze verwerende partij de bevoegdheid van dat gerecht niet.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Roemeens.