16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Bruxelles — België) — Stad Nijvel / Rudy Matzak

(Zaak C-518/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/88/EG - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Artikel 2 - Begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” - Artikel 17 - Afwijkingen - Brandweer - Wachtdienst - Thuiswachtdiensten))

(2018/C 134/02)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour du travail de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stad Nijvel

Verwerende partij: Rudy Matzak

Dictum

1)

Artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten met betrekking tot bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden niet mogen afwijken van alle verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van die richtlijn, daaronder begrepen artikel 2 ervan, waarin met name de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” worden gedefinieerd.

2)

Artikel 15 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat om een definitie van het begrip „arbeidstijd” te handhaven of vast te stellen die ruimer is dan de in artikel 2 van die richtlijn gegeven definitie.

3)

Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht om de vergoeding voor perioden van thuiswachtdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, vast te stellen naargelang die perioden voorafgaandelijk zijn aangemerkt als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd”.

4)

Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat de thuiswachtdienst die door een werknemer wordt verricht, waarbij deze verplicht is om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te ondernemen zeer sterk wordt beperkt, als „arbeidstijd” moet worden aangemerkt.


(1)  PB C 414 van 14.12.2015.