4.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 253/37


Beroep ingesteld op 14 mei 2014 — Yanukovych/Raad

(Zaak T-346/14)

2014/C 253/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Fedorovych Yanukovych (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: T. Beazley, QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 66, blz. 26), zoals gewijzigd bij besluit 2014/216/GBVB van de Raad van 14 april 2014 (PB L 111, blz. 91) en verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 (PB L 66, blz. 1) betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 381/2014 van de Raad van 14 april 2014 (PB L 111, blz. 33), nietig verklaren voor zover zij verzoeker betreffen; en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: voor de vaststelling van het besluit en de verordening ontbrak het de Raad van de Europese Unie (hierna: „Raad”) aan een passende rechtsgrondslag. Tot staving van dit middel worden onder meer de volgende argumenten aangevoerd: (a) het besluit voldeed niet aan de voorwaarden waaronder de Raad een beroep kon doen op artikel 29 VEU. Met name (i) kon de Raad aan de door hem uitdrukkelijk aangevoerde doelstellingen (consolidering van de rechtsstaat en naleving van de mensenrechten in Oekraïne) in werkelijkheid niet langer vasthouden, waarop hij redenen heeft aangevoerd voor de plaatsing op de lijst (in verband met een vermeende verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne, hetgeen verzoeker ontkent) die niet met de aangevoerde of met een van de andere relevante doelstellingen van artikel 21 VEU overeenstemden. (ii) Het besluit en de verordening zijn strijdig met andere relevante doelstellingen van artikel 21, daar zij de „consolidering en ondersteuning van de democratie [...] [en van] de beginselen van het internationaal recht” niet tot stand hebben gebracht, in het bijzonder door ten onrechte en in strijd met het Oekraïense en het internationale recht te beweren, en op basis daarvan te handelen, dat de rechtmatig democratisch verkozen president van Oekraïne, verzoeker, een „voormalige president” was, en door steun te verlenen aan de zogenaamde „interim president en regering”, die niet rechtmatig en democratisch zijn verkozen, en die de beperkte macht waarover zij met onderbrekingen beschikken, hebben verworven via onrechtmatig geweld, in strijd met de rechtsstaat, de democratische beginselen en het internationale recht. (b) Aan de voorwaarden om een beroep te doen op artikel 215 VWEU was niet voldaan, daar er geen geldig besluit was vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel V VEU. (c) Artikel 215 VWEU kon niet tegen verzoeker worden aangevoerd daar er geen voldoende verband was.

2.

Tweede middel: de Raad heeft haar bevoegdheden misbruikt. De werkelijke doelstelling van de Raad bij zijn uitvoering van het besluit (en dus van de verordening) was in wezen in de gunst te komen bij het zogenaamde „interim regime” van Oekraïne, zodat Oekraïne verder nauwere banden met de EU zou aanknopen (nauwere banden die door de democratisch verkozen president van Oekraïne en diens regering waren afgewezen), en niet de beweegredenen die woordelijk in het besluit en de verordening zijn aangevoerd.

3.

Derde middel: de Raad heeft zijn motiveringsplicht niet nageleefd. De motivering in het besluit en de verordening voor de plaatsing van verzoeker op de lijst is (naast onjuist) formalistisch, niet passend en onvoldoende precies.

4.

Vierde middel: verzoeker voldeed destijds niet aan de vastgestelde criteria voor de plaatsing van een persoon op de lijst. De Raad heeft onder meer verzuimd relevante informatie te verstrekken, maar voor zover verzoeker weet, (a) werd hij op dat ogenblik niet door een gerechtelijke instantie of door een ander relevant orgaan verantwoordelijk gehouden voor de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen of de illegale overbrenging daarvan en (b) was hij op dat ogenblik niet een persoon tegen wie in Oekraïne een strafprocedure loopt voor misdrijven in verband met de verduistering van Oekraïense overheidsmiddelen en de illegale overbrenging daarvan buiten Oekraïne.

5.

Vijfde middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door de bestreden maatregelen op verzoeker toe te passen. De Raad had onder meer geen, en in ieder geval geen „concreet” bewijs dat de aantijgingen tegen verzoeker „materieel juist” waren, en heeft zich ten onrechte gebaseerd op beweringen van het ongewettigde, zogenaamde „interim regime”, dat erop uit was zich de macht toe te eigenen en een duidelijke drijfveer had dergelijke beweringen voor onoorbare doelstellingen te maken.

6.

Zesde middel: het recht van verdediging van verzoeker is geschonden en/of hem is effectieve rechterlijke bescherming ontzegd. De Raad heeft onder meer verzuimd om verzoeker een volledige motivering te verschaffen, waaronder het tegen hem aangevoerde bewijs, en om hem precieze informatie en elementen te verschaffen die beweerdelijk de bevriezing van zijn tegoeden rechtvaardigen, en hij diende zijn vordering binnen een onredelijk kort tijdsbestek in te stellen.

7.

Zevende middel: het recht op eigendom van verzoeker, gewaarborgd door artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is geschonden, onder meer doordat de beperkende maatregelen deze rechten onrechtmatig en onevenredig beperken.