26.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Family Division (Verenigd Koninkrijk) op 4 november 2014 — A/B

(Zaak C-489/14)

(2015/C 026/13)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England and Wales), Family Division

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partij: B

Prejudiciële vragen

1)

Wat moet, uit het oogpunt van artikel 19, leden 1 en 3 (1), worden verstaan onder „gevestigd” onder omstandigheden waarin:

a)

verzoekende partij in de procedure bij de gerechtelijke instantie waar de zaak voor het eerst aanhangig is gemaakt („de eerste procedure”) zo goed als geen stappen onderneemt die verder gaan dan de eerste afspraak bij de rechter en in het bijzonder geen verzoekschrift (assignation) indient binnen de termijn waarna de vordering (requête) zal vervallen, met als resultaat dat de eerste gerechtelijke procedure door tijdsverloop zonder uitspraak vervalt, conform het lokale (Franse) recht dat van toepassing is in de eerste procedure, namelijk 30 maanden na de eerste verkennende hoorzitting;

b)

de eerste procedure, zoals hierboven, zeer kort vervalt (drie dagen) nadat de vordering in de procedure die bij de tweede rechterlijke instantie aanhangig is gemaakt („de tweede procedure”), is ingediend in Engeland, met als gevolg dat geen uitspraak is gedaan in Frankrijk en geen gevaar bestaat voor onverenigbare uitspraken in de eerste en de tweede procedure; en

c)

verzoekende partij in de eerste procedure, ten gevolge van de tijdzone van het Verenigd Koninkrijk, na het vervallen van de eerste procedure, steeds de mogelijkheid zou hebben een echtscheiding aan te vragen in Frankrijk voordat verzoekende partij in onderhavige zaak een echtscheiding zou kunnen aanvragen in Engeland?

2)

In het bijzonder, strekt „gevestigd” ertoe dat verzoekende partij in de eerste procedure stappen moet zetten ter spoedige en zorgvuldige afwikkeling van de eerste gerechtelijke procedure teneinde het geschil op te lossen (hetzij bij een rechterlijke instantie, hetzij door onderling overleg) of staat het verzoekende partij in de eerste procedure, eenmaal verzekerd van rechtsmacht op grond van artikel 3 en artikel 19, lid 1, vrij in het geheel geen inhoudelijke stappen te zetten ter afwikkeling van de eerste, zoals hierboven beschreven procedure en is deze partij bijgevolg vrij de afwikkeling van de tweede procedure een halt toe te roepen en ervoor te zorgen dat het geschil als geheel in een impasse belandt?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).