15.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 448/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 18 augustus 2014 — Grüne Liga Sachsen e.V. e.a./Freistaat Sachsen

(Zaak C-399/14)

(2014/C 448/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Grüne Liga Sachsen e.V. e.a.

Verwerende partij: Freistaat Sachsen

In het geding geroepen partij: Landeshauptstadt Dresden

Andere partij in de procedure: Der Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG (1) van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: „habitatrichtlijn”) aldus worden uitgelegd dat een project voor de bouw van een brug, dat niet rechtstreeks dienstig is voor het beheer van een gebied en waarvoor een vergunning was verleend voordat dat gebied was opgenomen in de lijst van gebieden van communautair belang, vóór de uitvoering ervan moet worden beoordeeld op zijn gevolgen voor dat gebied, indien dat gebied, nadat de vergunning voor het project was verleend, maar vóór het begin van de uitvoering ervan, in die lijst was opgenomen en er voordat de vergunning werd verleend enkel een inschatting van de risico’s/voorlopige beoordeling was gemaakt?

2)

Zo ja:

Moet de nationale instantie bij de ex post beoordeling de vereisten van artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn reeds in acht nemen, wanneer zij deze — als voorzorgsmaatregel — reeds als grondslag heeft willen gebruiken bij de aan de verlening van de vergunning voorafgaande inschatting van de risico’s/voorlopige beoordeling?

3)

Bij een bevestigend antwoord op de eerste en een ontkennend antwoord op de tweede vraag:

Welke vereisten moeten volgens artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn worden gesteld aan een ex post beoordeling van een voor een project verleende vergunning, en wat is het tijdstip waarop die beoordeling betrekking dient te hebben?

4)

Moet, in het kader van een aanvullende procedure die strekt tot herstel van een fout in een ex post beoordeling in de zin van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn, of van een beoordeling van de gevolgen voor het gebied in de zin van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, via passende wijzigingen van de beoordelingscriteria in aanmerking worden genomen dat het bouwwerk mocht worden opgericht en in gebruik genomen, aangezien het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onmiddellijk uitvoerbaar was en een kortgedingprocedure was afgewezen en tegen die afwijzing niet kon worden opgekomen? Geldt dat tevens voor het ex post onderzoek naar het bestaan van alternatieve oplossingen, dat is vereist in het kader van een besluit in de zin van artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn?


(1)  PB L 206, blz. 7.