ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

21 oktober 2015 ( * )

„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2010/13/EU — Begrippen ,programma' en ,audiovisuele mediadienst' — Vaststelling van het hoofddoel van een ,audiovisuele mediadienst' — Vergelijkbaarheid van de dienst met televisie — Opname van korte video’s in een onderdeel van de website van een dagblad op internet”

In zaak C‑347/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 26 juni 2014, ingekomen bij het Hof op 18 juli 2014, in de procedure

New Media Online GmbH

tegen

Bundeskommunikationssenat,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president van de Tweede kamer, K. Lenaerts (rapporteur), president van het Hof, J. L. da Cruz Vilaça, A. Arabadjiev en J.‑C. Bonichot, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M.‑A. Gaudissart, afdelingshoofd,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 april 2015,

gelet op de opmerkingen van:

New Media Online GmbH, vertegenwoordigd door M. Hetzenauer, Rechtsanwältin,

de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk en N. Otte Widgren als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en A. Marcoulli als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 juli 2015,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, onder a), i), en b), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen New Media Online GmbH, gevestigd te Innsbruck (Oostenrijk), en de Bundeskommunikationssenat over het besluit van de Kommunikationsbehörde Austria (Oostenrijkse regelgevende instantie op het gebied van de telecommunicatie) om een deel van de diensten die door verzoekster in het hoofdgeding worden aangeboden te kwalificeren als audiovisuele mediadiensten op aanvraag, zodat daarvoor de meldingsplicht van de toepasselijke regeling geldt.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 10, 11, 21, 22, 24 en 28 van richtlijn 2010/13 luiden:

„(10)

Traditionele audiovisuele mediadiensten – zoals televisie – en de opkomende audiovisuele mediadiensten op aanvraag bieden een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel in de Unie, met name in kleine en middelgrote ondernemingen, en stimuleren economische groei en investeringen. Gezien het belang van een eerlijk speelveld en een echte Europese markt voor audiovisuele mediadiensten, dienen de fundamentele beginselen van de interne markt, zoals de vrije mededinging en gelijke behandeling, in acht te worden genomen om te waarborgen dat er op de markt van audiovisuele mediadiensten sprake is van transparantie en voorspelbaarheid en om te zorgen voor lage toegangsdrempels.

(11)

Het is noodzakelijk, teneinde concurrentievervalsing te voorkomen, de rechtszekerheid te vergroten, bij te dragen tot de voltooiing van de interne markt en het ontstaan van één enkele informatieruimte te vergemakkelijken, om voor alle audiovisuele mediadiensten, zowel televisieomroep (d.w.z. lineaire audiovisuele mediadiensten) als audiovisuele mediadiensten op aanvraag (d.w.z. non-lineaire audiovisuele mediadiensten), ten minste een basispakket van gecoördineerde voorschriften vast te stellen.

[...]

(21)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst alleen audiovisuele mediadiensten, televisieomroepdiensten of diensten op aanvraag, die massamedia zijn, te omvatten, dat wil zeggen, die bedoeld zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek. Het bereik daarvan dient zich evenwel te beperken tot diensten als gedefinieerd door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waardoor het wel op alle vormen van economische activiteit betrekking heeft, met inbegrip van die van openbaredienstverleningsbedrijven, doch niet op activiteiten die in hoofdzaak niet-economisch zijn en niet concurreren met televisie-uitzendingen, zoals particuliere websites en diensten die bestaan in het leveren of verspreiden van audiovisuele inhoud die door particuliere gebruikers wordt gegenereerd om te worden gedeeld en uitgewisseld met groepen met gemeenschappelijke belangen.

(22)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst massamedia te bestrijken voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie van het algemene publiek dienen, en dient zij audiovisuele commerciële communicatie te omvatten, maar geen betrekking te hebben op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Onder de definitie dienen evenmin te vallen alle diensten waarvan het hoofddoel niet het aanbieden van programma’s is, d.w.z. waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel van de dienst. Voorbeelden hiervan zijn websites die weliswaar audiovisuele elementen bevatten maar enkel en alleen ter ondersteuning, zoals grafische animaties, korte advertentiespots of informatie in verband met een product of niet-audiovisuele dienst. Om deze redenen dienen ook van de werkingssfeer van de richtlijn te worden uitgesloten kansspelen met een inzet die een geldwaarde vertegenwoordigt, waaronder loterijen, weddenschappen en andere gokdiensten, evenals onlinespelen en zoekmachines, doch niet uitzendingen gewijd aan gokken of kansspelen.

[...]

(24)

Eigen aan audiovisuele mediadiensten op aanvraag is dat zij ‚met televisie te vergelijken’ zijn, dit wil zeggen dat zij wedijveren om hetzelfde publiek als televisie-uitzendingen, en dat vanwege de aard van, en wijze van toegang tot, de dienst de gebruiker redelijkerwijs kan veronderstellen aanspraak te kunnen maken op regulerende bescherming binnen het bestek van deze richtlijn. Derhalve moet, teneinde ongelijkheid op het gebied van vrij verkeer en mededinging te voorkomen, het begrip ‚programma’ dynamisch worden geïnterpreteerd, om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van televisieomroep.

[...]

(28)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn dient niet elektronische versies van kranten en tijdschriften te omvatten.”

4

Artikel 1 van richtlijn 2010/13, met het opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

‚audiovisuele mediadienst’:

i)

een dienst in de zin van de artikelen 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die valt onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie via elektronische communicatienetwerken in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/21/EG. Bedoelde audiovisuele mediadiensten zijn hetzij televisie-uitzendingen als gedefinieerd in punt e) van dit lid hetzij audiovisuele mediadiensten op aanvraag als gedefinieerd in punt g) van dit lid;

ii)

audiovisuele commerciële communicatie;

b)

‚programma’: een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgestelde schema of catalogus vormt en waarvan de vorm en de inhoud vergelijkbaar zijn met die van televisie-uitzendingen. Voorbeelden van programma’s zijn bioscoopfilms, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma’s en origineel drama;

[...]

g)

‚audiovisuele mediadienst op aanvraag’ (d.w.z. een niet-lineaire audiovisuele mediadienst): een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst die de gebruiker de mogelijkheid biedt tot het bekijken van programma’s op diens individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de aanbieder van mediadiensten geselecteerde programmacatalogus;

[...]”

Oostenrijks recht

5

§ 2 van het Audiovisuelle Mediendienste-Gesetz (wet audiovisuele mediadiensten; hierna: „AMD-G”) (BGBl. I, 84/2001), in de versie van toepassing op de feiten van het hoofdgeding, met het opschrift „Definities”, bepaalt:

„Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

[...]

3.

,audiovisuele mediadienst': een dienst in de zin van de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU die wordt geleverd onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie via elektronische communicatienetwerken [§ 3, punt 11, van het Telekommunikationsgesetz 2003 (telecommunicatiewet 2003)]. Hieronder vallen televisieprogramma’s en audiovisuele mediadiensten op aanvraag;

4.

,audiovisuele mediadienst op aanvraag': een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst die de gebruiker de mogelijkheid biedt tot het bekijken van programma’s op diens individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de aanbieder van mediadiensten geselecteerde programmacatalogus (dienst op aanvraag);

[...]”

6

§ 9 van het AMD-G, met als opschrift „Diensten waarvoor een meldingsplicht geldt”, bepaalt in lid 1:

„Omroeporganisaties die niet onder de vergunningsplicht van § 3, lid 1, vallen en aanbieders van mediadiensten op aanvraag moeten hun activiteiten uiterlijk twee weken voor het begin daarvan aanmelden bij de regelgevende instantie.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7

Verzoekster in het hoofdgeding exploiteert op het internetadres http://www.tt.com de internetkrant „Tiroler Tageszeitung Online”. Deze website, waarop voornamelijk artikelen uit de pers staan, bevatte op de datum van de feiten in het hoofdgeding een link naar een subdomein, http://video.tt.com, met de titel „Video” (hierna: „subdomein met video’s”), die verwees naar een pagina die door middel van een zoekcatalogus toegang bood tot meer dan 300 video’s.

8

De onlinevideo’s bevatten redactioneel bewerkte berichten van variërende lengte (van ongeveer 30 seconden tot enkele minuten) over verschillende onderwerpen, zoals lokale gebeurtenissen en evenementen, straatinterviews over actuele onderwerpen, sportevenementen, filmtrailers, knutselhandleidingen voor kinderen of door de redactie geselecteerde video’s van lezers. Slechts een klein deel van de video’s in het subdomein met video’s hield verband met de artikelen op de website van de Tiroler Tageszeitung.

9

Bij besluit van 9 oktober 2012 stelde de Kommunikationsbehörde Austria vast dat verzoekster op het subdomein met video’s een audiovisuele mediadienst op aanvraag in de zin van de bepalingen van § 2, punten 3 en 4, AMD-G aanbood, die onder de meldingsplicht van § 9, lid 1, AMD-G valt. Het subdomein met video’s heeft volgens deze instantie het karakter van televisie en heeft een op zichzelf staande functie ten opzichte van het resterende deel van de website van de Tiroler Tageszeitung. Het voldoet aan het criterium van het hoofddoel van levering aan het publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie. Dientengevolge valt het subdomein met video’s volgens de Kommunikationsbehörde Austria binnen de werkingssfeer van het AMD-G en zijn voorschriften.

10

Verzoekster in het hoofdgeding heeft deze beoordeling betwist en beroep ingesteld bij de Bundeskommunikationssenat. Deze heeft het beroep bij beslissing van 13 december 2012 verworpen op de gronden die door de Kommunikationsbehörde Austria waren aangevoerd.

11

Daarop heeft verzoekster in het hoofdgeding het Verwaltungsgerichtshof aangezocht. Voor het Verwaltungsgerichtshof voert zij aan dat het in het subdomein met video’s beschikbare audiovisuele materiaal slechts een aanvulling vormt op haar hoofdwebsite en niet de vorm heeft van een audiovisuele mediadienst. Voor het overige stelt zij dat de korte videofilms die in dat subdomein beschikbaar worden gesteld, naar vorm en inhoud niet met televisie-uitzendingen vergelijkbaar zijn.

12

De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats af of de voorgestelde video’s kunnen worden gekwalificeerd als „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13 en, meer bepaald, of de videotheek die in het hoofdgeding aan de orde is, voldoet aan het vereiste van deze bepaling dat zij naar vorm en inhoud vergelijkbaar is met televisie-uitzendingen. Hij gaat uit van de veronderstelling dat de te beoordelen dienst vergelijkbaar moet worden geacht met televisie-uitzendingen indien een soortgelijke dienst wordt aangeboden door televisieomroepdiensten. Zijn twijfels komen echter voort uit het feit dat de dienst die in het hoofdgeding aan de orde is, erin bestaat korte videofilms aan te bieden met korte fragmenten van nieuwsbulletins die in deze vorm niet voorkomen bij de „klassieke” televisieomroep.

13

In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of het „hoofddoel” van de dienst die in het hoofdgeding aan de orde is, bestaat in de levering aan het publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie. Volgens hem komt uit richtlijn 2010/13 niet duidelijk naar voren of bij de kwalificatie van een dienst als audiovisuele mediadienst in het licht van het „hoofddoel” ervan rekening moet worden gehouden met het gehele dienstenaanbod van de aanbieder, of dat de afzonderlijke beoordeling van een dienst is toegestaan. Niettemin is hij van mening dat de doelstelling van de richtlijn pleit voor de tweede benadering, anders zou een aanbieder door uitbreiding van zijn dienstenaanbod de mogelijkheid hebben om deze diensten aan de werkingssfeer van de richtlijn te onttrekken.

14

Daarop heeft het Verwaltungsgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn [2010/13] aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?

2)

Moet artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn [2010/13] aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

15

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13 aldus moet worden uitgelegd dat het de beschikbaarstelling van videofilms van korte duur met korte fragmenten van lokale nieuwsbulletins, sport of amusement op een subdomein van de website van een krant omvat.

16

Vooraf moet worden opgemerkt dat de video’s die in het hoofdgeding aan de orde zijn volgens de gegevens verstrekt door de verwijzende rechter informatiebulletins van variërende lengte over uiteenlopende onderwerpen behelzen. Deze video’s behelzen reportages over lokale evenementen, met name op het gebied van politiek, cultuur, sport en economie.

17

In dat kader uit de verwijzende rechter twijfels over de vraag of de beschikbaarstelling van videofilms van korte duur met korte fragmenten van lokale nieuwsbulletins, sport of amusement vergelijkbaar is met „televisie-uitzendingen” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13, aangezien een dergelijke verzameling van korte video’s tot dusver niet als zodanig door de traditionele televisieomroep wordt aangeboden.

18

In dat verband moet eraan worden herinnerd dat het begrip „programma” volgens de definitie in artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13 ziet op „een reeks bewegende beelden [...] die een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgestelde schema of catalogus vormt en waarvan de vorm en de inhoud vergelijkbaar zijn met die van televisie-uitzendingen”.

19

Deze bepaling vergt dat videofragmenten zoals in het hoofdgeding aan de orde naar vorm en inhoud vergelijkbaar zijn met televisie-uitzendingen en niet dat een volledige verzameling van korte video’s vergelijkbaar is met een volledig schema of volledige catalogus opgesteld door een televisieomroeporganisatie.

20

Bovendien kan de omstandigheid dat de video’s die in het hoofdgeding aan de orde zijn, kort zijn, niet uitsluiten dat zij worden gekwalificeerd als „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13. Deze bepaling bevat namelijk geen vereiste met betrekking tot de duur van de betrokken reeks beelden. Daarnaast biedt televisie naast programma’s van middellange of lange duur ook korte programma’s aan, zoals de Europese Commissie heeft benadrukt.

21

De mogelijkheid voor de internetgebruiker om toegang te krijgen tot de video die hem interesseert op individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de beheerder van de internetkrant geselecteerde catalogus, waarin kan worden gezocht per rubriek, maar ook kan worden gezocht naar de meest bekeken of actueelste video’s, doet er niet aan af dat de video’s die in het hoofdgeding aan de orde zijn, evenals een televisie-uitzending, gericht zijn tot een massapubliek en daarop een duidelijke impact kunnen hebben in de zin van overweging 21 van richtlijn 2010/13. Overigens komt een dergelijke mogelijkheid overeen met de mogelijkheid die uitdrukkelijk is neergelegd in de definitie van de audiovisuele mediadienst op aanvraag in artikel 1, lid 1, onder g), van richtlijn 2010/13. Dientengevolge verschilt de wijze van selectie van de video’s die in het hoofdgeding aan de orde zijn niet van de wijze van selectie bij audiovisuele mediadiensten op aanvraag, die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.

22

Bovendien volgt uit de overwegingen 11, 21 en 24 van richtlijn 2010/13 dat de doelstelling van deze richtlijn is, in een bijzonder concurrerend medialandschap dezelfde regels toe te passen op marktpartijen die zich tot hetzelfde publiek richten en te voorkomen dat audiovisuele mediadiensten op aanvraag, zoals de videotheek die in het hoofdgeding aan de orde is, traditionele televisie op oneerlijke wijze kunnen beconcurreren.

23

In dat verband komt uit de gegevens die de verwijzende rechter verstrekt, naar voren dat een deel van de video’s die op het subdomein met video’s toegankelijk zijn, is geproduceerd door een regionale televisieomroep, Tirol TV, en ook op diens site toegankelijk is. Deze video’s concurreren dus met de informatiediensten die door de regionale omroeporganisaties worden aangeboden. Een dergelijke constatering geldt ook voor de korte videofilms die niet gaan over lokale actualiteiten, maar culturele evenementen, sportevenementen of onderhoudende reportages betreffen, en die concurreren met muziekzenders, sportzenders en amusementsprogramma’s.

24

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het begrip „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13/EU aldus moet worden uitgelegd dat het de beschikbaarstelling omvat van videofilms van korte duur met korte fragmenten van lokale nieuwsbulletins, sport of amusement op een subdomein van de website van een krant.

Tweede vraag

25

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen aan de hand van welke criteria het hoofddoel in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 van een dienst die bestaat in de beschikbaarstelling van video’s in het kader van de elektronische versie van een krant moet worden vastgesteld.

26

In dat verband blijkt uit richtlijn 2010/13 dat een elektronische versie van een krant, ongeacht de audiovisuele onderdelen ervan, niet als audiovisuele dienst dient te worden aangemerkt als de audiovisuele onderdelen bijkomstig zijn en uitsluitend dienen om het aanbod van artikelen uit de pers aan te vullen.

27

Overweging 22 van richtlijn 2010/13 bevat immers het beginsel dat diensten „waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel van de dienst” niet onder de definitie van „audiovisuele mediadiensten” in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), i), van deze richtlijn vallen. Overweging 28 verklaart verder dat „elektronische versies van kranten en tijdschriften” niet binnen de werkingssfeer ervan vallen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben aldus beslist de website van verzoekster in het hoofdgeding, in zijn geheel beschouwd, niet te kwalificeren als audiovisuele mediadienst.

28

Niettemin kan overweging 28 van richtlijn 2010/13 niet aldus worden begrepen dat een audiovisuele mediadienst stelselmatig moet worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn op de enkele grond dat de beheerder van de website waarin deze dienst is opgenomen, een uitgever van een internetkrant is. Een videosectie die, in het kader van een op zichzelf staande website, voldoet aan de voorwaarden om te worden gekwalificeerd als audiovisuele mediadienst op aanvraag, verliest dit kenmerk niet om de enkele reden dat zij toegankelijk is vanaf de website van een krant of wordt aangeboden in het kader daarvan.

29

Een benadering die diensten beheerd door de uitgevers van onlinekranten in algemene zin uitsluit van de werkingssfeer van die richtlijn vanwege hun multimediale aard, zonder per geval te beoordelen wat het „hoofddoel” van de dienst in kwestie is, houdt onvoldoende rekening met de diversiteit van de denkbare situaties en brengt het risico mee dat marktpartijen die daadwerkelijk audiovisuele mediadiensten in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), i), van deze richtlijn leveren, een multimediaal informatieportaal kunnen gebruiken om zich te onttrekken aan de wetgeving op dat gebied die op hen van toepassing is.

30

Bovendien kunnen bijzondere situaties, zoals die waarin een onderneming in meerdere sectoren actief is, haar activiteiten uitbreidt of fuseert met een andere onderneming, niet juist worden doorgrond door middel van een persoonlijke benadering op basis van de hoedanigheid van de marktpartij, waarbij het geheel van de door deze marktpartij aangeboden diensten in aanmerking wordt genomen om het doel van elke dienst te wegen en die erop neerkomt dat deze marktpartij voor het geheel van de diensten die zij via haar website aanbiedt ofwel binnen de werkingssfeer van richtlijn 2010/13 valt ofwel niet.

31

In dat verband moet worden opgemerkt dat een van de hoofddoelstellingen van richtlijn 2010/13 er volgens overweging 10 in bestaat een eerlijk speelveld op de markt voor audiovisuele mediadiensten tot stand te brengen. Daaruit volgt dat de kwalificatie van het „hoofddoel” van een website niet kan afhangen van de vraag of de betrokken website, in zijn geheel beschouwd, betrekking heeft op de voornaamste activiteit van een onderneming of op een activiteit die voor die onderneming slechts een bijkomstige rol speelt.

32

Het beschermingsniveau voor de consument kan er immers niet van afhankelijk zijn of audiovisueel materiaal wordt aangeboden door een onderneming waarvoor dat materiaal slechts een geringe rol speelt of door een onderneming waarvoor dat materiaal het gehele aanbod vormt.

33

Onder die omstandigheden is het van belang voorrang te geven aan een materiële invalshoek die er, in de bewoordingen van artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13, in moet bestaan te onderzoeken of de dienst in kwestie als zodanig en ongeacht het kader waarin hij wordt aangeboden, als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie heeft.

34

In het geval van het hoofdgeding is het aan de verwijzende rechter om te onderzoeken of de dienst die op het subdomein met video’s wordt aangeboden, een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de schriftelijke bijdragen van de uitgever van de onlinekrant. Indien dat het geval is, valt deze dienst binnen de werkingssfeer van richtlijn 2010/13. Als deze dienst daarentegen onlosmakelijk verbonden is met de journalistieke activiteit van die uitgever, met name door de banden van het audiovisuele aanbod met de aangeboden teksten, valt hij niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

35

In het kader van dit onderzoek kan de omstandigheid dat het litigieuze audiovisuele aanbod zich bevindt op het hoofddomein of op een subdomein van de betrokken website niet doorslaggevend zijn, anders zou de deur worden geopend naar omzeiling van de regels van richtlijn 2010/13 door deze website met het oog daarop te structureren.

36

In het hoofdgeding komt uit de verklaringen van de verwijzende rechter en uit het dossier dat aan het Hof is overgelegd naar voren dat een zeer klein deel van de artikelen uit de pers verband houdt met de litigieuze videofragmenten. Bovendien kan de meerderheid van deze video’s volgens de gegevens in het dossier waarover het Hof beschikt, onafhankelijk van de artikelen van de elektronische versie van de krant worden opgeroepen en geraadpleegd. Dat wijst erop dat de dienst die in het hoofdgeding aan de orde is, kan worden beschouwd als een dienst met een autonome inhoud en functie ten opzichte van de journalistieke activiteit van verzoekster in het hoofdgeding, en derhalve als een dienst die losstaat van de andere door haar aangeboden diensten. Het staat aan de verwijzende rechter een en ander te beoordelen.

37

Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het hoofddoel van een dienst die bestaat in de beschikbaarstelling van video’s in het kader van de elektronische versie van een krant moet worden onderzocht of die dienst als zodanig een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de journalistieke activiteit van de beheerder van de litigieuze website, en niet enkel een onlosmakelijke aanvulling op deze activiteit is, met name door de banden van het audiovisuele aanbod met de aangeboden teksten. Het staat aan de verwijzende rechter dit te beoordelen.

Kosten

38

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Het begrip „programma” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten), moet aldus worden uitgelegd dat het de beschikbaarstelling omvat van videofilms van korte duur met korte fragmenten van lokale nieuwsbulletins, sport of amusement op een subdomein van de website van een krant.

 

2)

Artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het hoofddoel van een dienst die bestaat in de beschikbaarstelling van video’s in het kader van de elektronische versie van een krant moet worden onderzocht of die dienst als zodanig een autonome inhoud en functie heeft ten opzichte van de journalistieke activiteit van de beheerder van de litigieuze website, en niet enkel een onlosmakelijke aanvulling op deze activiteit is, met name door de banden van het audiovisuele aanbod met de aangeboden teksten. Het staat aan de verwijzende rechter dit te beoordelen.

 

ondertekeningen


( * )   Procestaal: Duits.