1.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/50


Beroep ingesteld op 2 april 2013 — Bouwfonds Ontwikkeling en Schouten & De Jong Projectontwikkeling/Commissie

(Zaak T-193/13)

2013/C 156/92

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Bouwfonds Ontwikkeling BV (Hoevelaken, Nederland) en Schouten & De Jong Projectontwikkeling BV (Leidschendam, Nederland) (vertegenwoordigers: E. Pijnacker Hordijk en X. Reintjes, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het bestreden besluit te vernietigen; en

de Commissie te verwijzen in de kosten van onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vechten het besluit aan van de Commissie van 23 januari 2013 met als kenmerk C(2013) 87 betreffende steunmaatregel SA.24123 (2012/C) (ex. 2011/NN) die Nederland ten uitvoer heeft gelegd — Vermeende verkoop van grond onder de marktprijs door de gemeente Leidschendam-Voorburg.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan de schending van het fundamentele vereiste van inachtneming van een redelijke termijn door de Commissie bij de uitvoering van haar bevoegdheden, waardoor inbreuk is gemaakt op het beginsel van rechtszekerheid en het recht van verweer en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Door ruim 38 maanden te laten verstrijken tussen de kennisname van de litigieuze maatregelen en het nemen van de bestreden beschikking heeft de Commissie verwijtbaar traag en dus in strijd met het fundamentele vereiste van inachtneming van een redelijke termijn gehandeld. De buitensporig lange onderzoeksperiode maakte het voor de betrokken partijen bovendien moeilijker de argumenten van de Commissie te weerleggen, waardoor de Commissie met de vertraging ook inbreuk heeft gemaakt op het recht van verweer.

2)

Tweede middel, ontleend aan ernstige onvolkomenheden bij het vaststellen en beoordelen van de relevante feiten en/of schending van het motiveringsbeginsel en/of schending van artikel 107, lid 1, VWEU doordat de Commissie het beginsel van de particuliere investeerder onjuist heeft toegepast.

Verzoeksters hebben in het geheel geen financieel voordeel ontvangen, laat staan een financieel voordeel dat als onrechtmatige staatssteun zou kunnen worden aangemerkt.

De Commissie heeft het bedrag van de vermeende bevoordeling verkeerd berekend, onder andere door de overeengekomen prijsverlagingen voor 100 % toe te rekenen aan de gemeente, terwijl de prijsverlaging voor rekening kwam van een publiek-privaat partnerschap waarin de gemeente een risico had van 50 %. Ook heeft de Commissie zonder motivering eerder binnen dit partnerschap overeengekomen prijsverlagingen buiten beschouwing gelaten.

Voorts heeft de Commissie in het bestreden besluit het beginsel van de particuliere investeerder onjuist toegepast door het handelen van de gemeente te staven aan juridisch niet uitvoerbare en bovendien financieel buitengewoon ongunstige hypothetische gedragingen van een fictieve particuliere investeerder.

3)

Derde middel, ontleend aan de onjuiste toepassing van artikel 107, lid 3, VWEU.

Voor zover al sprake zou zijn van staatssteun, dan is die staatssteun in ieder geval volledig verenigbaar met de interne markt. De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat de gemeente niet kan aanvoeren dat de litigieuze maatregelen een gemeenschappelijk belang nastreefden. Daarbij heeft de Commissie de litigieuze maatregelen uit 2009/2010 ten onrechte beoordeeld tegen de achtergrond van de (gunstigere) marktsituatie van 2004.

De Commissie heeft aldus miskend dat de litigieuze maatregelen noodzakelijk, passend en evenredig waren voor de revitalisering van het verpauperde stadscentrum van Leidschendam, een doel dat de duidelijk omschreven en erkende EU-doelstelling van economische en sociale samenhang als bedoeld in artikel 3 VEU en artikel 174 VWEU nastreeft. Van ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging is geen sprake.