18.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Napoli (Italië) op 7 februari 2013 — Immacolata Racca/Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca

(Zaak C-62/13)

2013/C 141/21

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:: Immacolata Racca

Verwerende partij: Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca

Prejudiciële vragen

1)

Vormt de geschetste regelgeving voor de onderwijssector [op grond waarvan, zonder onderbreking, een onbepaald aantal keren met een docent opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd mogen worden gesloten, ook om te voorzien in duurzame personeelsbehoeften] een gelijkwaardige maatregel in de zin van clausule 5 van richtlijn 1999/70/EG (1)?

2)

Wanneer dient een arbeidsverhouding te worden aangemerkt als betrekking in overheidsdienst voor de toepassing van clausule 5 van richtlijn 1999/70/EG en met name in de zin van de zinsnede „bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers” en kan zij dus andere gevolgen rechtvaardigen dan in geval van particuliere arbeidsverhoudingen?

3)

Omvat het begrip „arbeidsvoorwaarden” in clausule 4 van richtlijn 1999/70/EG, gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78/EG (2) en in artikel 14, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/54/EG (3), mede de gevolgen van de onrechtmatige onderbreking van de arbeidsverhouding? Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt is het dan in het licht van clausule 4 te rechtvaardigen dat het nationale recht normaliter andere gevolgen verbindt aan de onrechtmatige onderbreking van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd dan aan de onrechtmatige onderbreking van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd?

4)

Is het een lidstaat krachtens het beginsel van loyale samenwerking verboden om de nationale regelgeving in een prejudiciële uitleggingsprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie willens en wetens onjuist voor te stellen en dient de rechter bij gebreke van een andersluidende uitlegging in het nationale recht die recht doet aan de uit het lidmaatschap van de Europese Unie voortvloeiende verplichtingen, dat nationale recht voor zover mogelijk uit te leggen overeenkomstig de door de Staat gegeven uitlegging?

5)

Valt onder de volgens richtlijn 91/533/EEG (4), inzonderheid de in artikel 2, leden 1 en 2, sub e, voor arbeidsovereenkomsten of verhoudingen geldende voorwaarden ook de vermelding van de omstandigheden waarin de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd?

6)

Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is dan een wijziging van de toepasselijke regelgeving met terugwerkende kracht die de werknemer in loondienst niet de mogelijkheid biedt om zijn uit de richtlijn voortvloeiende rechten of de eerbiediging van de in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen arbeidsvoorwaarden te doen gelden, strijdig met artikel 8, lid 1 van richtlijn 91/533/EEG en met de inzonderheid in de tweede overweging van de considerans opgenomen doelstellingen van deze richtlijn?

7)

Moeten de algemene beginselen van het geldende [Unierecht], te weten de beginselen van rechtszekerheid, bescherming van het gewettigd vertrouwen, equality of arms en effectieve rechterlijke bescherming, alsmede het recht op een onafhankelijk gerecht en, meer algemeen, op een eerlijk proces, die worden gewaarborgd door artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 8, van het Verdrag van Lissabon en waarnaar artikel 46 van het VEU verwijst) — gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en met de artikelen 46, 47 en 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd in Nice op 7 december 2000, in de versie van het Verdrag van Lissabon — aldus worden uitgelegd, dat zij in het kader van de toepassing van richtlijn 1999/70/EG eraan in de weg staan dat de Italiaanse Staat na een aanzienlijk tijdsverloop (drie jaar en zes maanden) een bepaling vaststelt als artikel 9 van decreto-legge nr. 70 van 13 mei 2011, omgezet bij wet nr. 106 van 12 juli 2011, die lid 4 bis aan artikel 10 van decreto legislativo nr. 368/01 heeft toegevoegd en ertoe strekt de gevolgen van aanhangige gedingen te wijzigen, waardoor de werknemer rechtstreeks wordt benadeeld ten voordele van de staat als werkgever en waardoor de in de aan de interne rechtsorde geboden mogelijkheid het misbruik te bestraffen dat bestaat in de opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd, wordt uitgesloten?


(1)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).

(2)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).

(3)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PB L 204, blz. 23).

(4)  Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288, blz. 32).