ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

27 maart 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op doeltreffende voorziening in rechte — Griffierechten in geval van beroep in sociale zaken — Geen uitvoering van Unierecht — Werkingssfeer van Unierecht — Onbevoegdheid van Hof”

In zaak C‑265/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa (Spanje) bij beslissing van 3 mei 2013, ingekomen bij het Hof op 15 mei 2013, in de procedure

Emiliano Torralbo Marcos

tegen

Korota SA,

Fondo de Garantía Salarial,

wijst HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts (rapporteur), vicepresident van het Hof, J. L. da Cruz Vilaça, J.‑C. Bonichot en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Martínez del Peral en H. Krämer als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen E. Torralbo Marcos enerzijds en Korota SA (hierna: „Korota”) en het Fondo de Garantía Salarial (loongarantiefonds; hierna: „Fogasa”) anderzijds, over de betaling van een vergoeding aan Torralbo Marcos ten gevolge van zijn ontslag door Korota, die in een insolventieprocedure verwikkeld is.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 36) bepaalt:

„Deze richtlijn is van toepassing op uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voortvloeiende aanspraken van werknemers tegenover werkgevers die in staat van insolventie in de zin van artikel 2, lid 1, verkeren.”

4

Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een werkgever geacht in staat van insolventie te verkeren wanneer is verzocht om opening van een in de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat neergelegde, op de insolventie van de werkgever berustende collectieve procedure die ertoe leidt dat deze het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator of een persoon met een vergelijkbare functie wordt aangewezen, en wanneer de uit hoofde van de genoemde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegde autoriteit:

a)

hetzij heeft besloten tot opening van de procedure;

b)

hetzij heeft geconstateerd dat de onderneming of de vestiging van de werkgever definitief is gesloten, en dat het beschikbare vermogen ontoereikend is om opening van de procedure te rechtvaardigen.”

5

Artikel 3, eerste alinea, van deze richtlijn luidt als volgt:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding, indien de nationale wetgeving hierin voorziet.”

Spaans recht

6

Artikel 2 van Ley 1/1996 de asistencia jurídica gratuita (wet 1/1996 inzake kosteloze rechtsbijstand) van 10 januari 1996 (BOE nr. 11, van 12 januari 1996, blz. 793; hierna: „ley 1/1996”), met als opschrift „Personele werkingssfeer”, bepaalt:

„Onder de voorwaarden en binnen de grenzen van de onderhavige wet, de verdragen en internationale overeenkomsten ter zake waarbij Spanje partij is, hebben recht op kosteloze rechtsbijstand:

[...]

d)

voor de gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken, daarnaast, werknemers en begunstigden van het socialezekerheidsstelsel, zowel voor de verdediging in rechte als voor het instellen van vorderingen ter verzekering van de doeltreffendheid van door het arbeidsrecht bepaalde rechten in het kader van insolventieprocedures.”

7

Artikel 6 van ley 1/1996, met als opschrift „Materiële inhoud van het recht”, is als volgt geformuleerd:

„Het recht op kosteloze rechtsbijstand omvat de volgende prestaties:

[...]

5.

Vrijstelling van betaling van griffierechten en van de verplichting om een waarborg te stellen teneinde beroep te kunnen instellen.”

8

Artikel 1 van Ley 10/2012 por la que se regulan determinadas tasas en el ámbito de la Administración de Justicia y del Instituto Nacional de Toxicología y Ciencias Forenses (wet 10/2012 houdende regeling van bepaalde heffingen met betrekking tot de rechtsbedeling en het nationaal instituut voor toxicologie en forensische wetenschap), van 20 november 2012 (BOE nr. 280, van 21 november 2012, blz. 80820; hierna: „ley 10/2012”), met als opschrift „Toepassingsgebied van de heffing voor de uitoefening van de rechterlijke bevoegdheid in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en arbeids- en socialezekerheidszaken”, bepaalt:

„De heffing voor de uitoefening van de rechterlijke bevoegdheid in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en arbeids- en socialezekerheidszaken wordt door de staat geïnd en kan in de door de onderhavige wet voorziene gevallen op gelijke wijze van eenieder op het nationale grondgebied worden gevorderd [...].”

9

Artikel 2 van deze wet, met als opschrift „Belastbaar feit”, is als volgt geformuleerd:

„Het belastbaar feit is de uitoefening van de rechterlijke bevoegdheid naar aanleiding van een van de volgende procedurele handelingen:

[...]

f)

Het instellen van ‚recursos de suplicación’ (hoger beroep) of beroep in cassatie bij een gerecht voor arbeids- en socialezekerheidszaken.”

10

Artikel 3, lid 1, van deze wet, met als opschrift „Heffingsplichtige”, bepaalt:

„De heffing is verschuldigd door personen die aanleiding geven tot de uitoefening van de rechterlijke bevoegdheid en die het belastbare feit teweegbrengen.”

11

Artikel 4, leden 2 en 3, van deze wet, dat betrekking heeft op de vrijstelling van de heffing, luidt als volgt:

„2.   De hierna vermelde personen zijn in ieder geval vrijgesteld van de heffing:

a)

Personen die recht op kosteloze rechtsbijstand hebben, indien zij aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden daarvoor overeenkomstig de geldende regeling.

[...]

3.   Voor de gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken zijn werknemers en zelfstandigen vrijgesteld van 60 % van de heffing die zij voor het instellen van een beroep in ‚suplicación’ of een beroep in cassatie moeten betalen.”

12

Artikel 5, lid 3, van ley 10/2012, dat betrekking heeft op de inning van de heffing, bepaalt:

„Voor de gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken is de heffing verschuldigd op het moment waarop beroep in ‚suplicación’ of beroep in cassatie wordt ingesteld.”

13

De heffingsgrondslag wordt gedefinieerd in artikel 6 van deze wet. Artikel 7, dat de hoogte van de heffing betreft, stelt het bedrag in beginsel vast op 500 EUR voor het instellen van een beroep in ‚suplicación’ bij een gerecht voor arbeids- en socialezekerheidszaken. Wanneer de heffingsplichtige een natuurlijke persoon is, dient hij daarenboven een bedrag gelijk aan 0,1 % van de heffingsgrondslag te betalen. Dit bedrag mag ten hoogste 2000 EUR bedragen. Artikel 8 van deze wet betreft het mechanisme van het „zelf berekenen” en de betaling van de heffing.

Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Korota is sinds 16 juni 2008 in een insolventieprocedure verwikkeld.

15

Op 16 juni 2010 heeft de Juzgado de lo Mercantil no 4 de Barcelona (handelsrechtbank nr. 4 te Barcelona) een vonnis gewezen waarvan het dictum als volgt luidt:

„Het door Korota op 9 april 2010 voorgestelde akkoord, dat is aanvaard door de schuldeisers, wordt goedgekeurd. Over de nakoming van dit akkoord moet Korota elke zes maanden verslag uitbrengen bij de onderhavige rechter. Het beheer door de bewindvoerder wordt op de datum van de uitspraak beëindigd.”

16

Een schikkingsovereenkomst tussen Torralbo Marcos en Korota (hierna: „schikkingsovereenkomst”), die op 25 juni 2012 is goedgekeurd door de griffie van het verwijzende gerecht, preciseert:

„1.

[Korota] bevestigt de gronden voor het ontslag en erkent, alleen met het oog op de schikking, dat het ontslag onrechtmatig was. Zij biedt 14090 EUR als schadevergoeding aan, plus 992,66 EUR wegens het feit dat er geen opzegging was gedaan en 6 563 EUR als nettobedrag dat in de onderhavige zaak is gevorderd.

2.

[Torralbo Marcos] aanvaardt deze bedragen en partijen komen overeen dat de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst op 27 februari 2012 is opgezegd.

[...]”

17

Op 3 oktober 2012 heeft Torralbo Marcos voor de verwijzende rechter de tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst gevorderd op grond dat Korota haar verplichtingen niet was nagekomen.

18

Bij beschikking van 13 november 2012 heeft de verwijzende rechter de gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst gelast ten aanzien van Korota. Diezelfde dag werd de tenuitvoerlegging evenwel geschorst omdat Korota in de insolventieprocedure was verwikkeld en er geen goederen in beslag waren genomen vóór die procedure.

19

Bij beslissing van diezelfde dag van de griffie van het verwijzende gerecht werd Torralbo Marcos ervan in kennis gesteld dat hij voor de bevoegde Juzgado de lo Mercantil (handelsrechtbank) kon verschijnen om zijn rechten te doen gelden ten aanzien van Korota.

20

Torralbo Marcos heeft een „recurso de reposición” (hoger beroep) ingesteld tegen deze beschikking met het betoog dat de Juzgado de lo Mercantil no 4 de Barcelona het akkoord had goedgekeurd en het beheer door de bewindvoerder had beëindigd, zodat de tenuitvoerlegging moest worden voortgezet overeenkomstig artikel 239 van de Ley Reguladora de la Jurisdicción Social (wet betreffende de gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken).

21

Bij beschikking van 3 januari 2013 heeft de verwijzende rechter het beroep verworpen omdat de reeds aangehaalde beschikking van 13 november 2012 van kracht bleef zo lang de insolventieprocedure niet was afgesloten.

22

Torralbo Marcos heeft meegedeeld dat hij een „recurso de suplicación” (hoger beroep) bij de Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (hooggerechtshof van Catalonië) wilde instellen tegen deze beschikking van 3 januari 2013.

23

Aangezien Torralbo Marcos geen bewijs van de belastingadministratie had overgelegd dat hij de in Ley 10/2012 bedoelde heffing had betaald, is hem bij beslissing van 13 maart 2013 verzocht om dit bewijs binnen een termijn van vijf dagen over te leggen.

24

Op 22 maart 2013 heeft Torralbo Marcos een „recurso de reposición” (hoger beroep) ingesteld tegen deze beslissing waarbij hij in wezen betoogde dat hij deze heffing niet diende te betalen aangezien hij overeenkomstig artikel 2, sub d, van ley 1/1996 recht had op kosteloze rechtsbijstand in zijn hoedanigheid van werknemer en begunstigde van het socialezekerheidsstelsel en aangezien ley 10/2012 bovendien onverenigbaar is met artikel 47 van het Handvest, daar die wet een onevenredige belemmering in het leven roept die het door dit artikel gewaarborgde grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte schendt.

25

De verwijzende rechter wenst te vernemen of een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, die een werknemer in loondienst verplicht om een heffing te betalen teneinde hoger beroep te kunnen instellen in het kader van een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging met het oog op de gerechtelijke insolventverklaring van zijn werkgever, zodat deze werknemer overeenkomstig richtlijn 2008/94 toegang krijgt tot het bevoegde waarborgfonds, verenigbaar is met artikel 47 van het Handvest.

26

In die omstandigheden heeft de Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa (rechtbank voor arbeids- en socialezekerheidszaken nr. 2 te Terrassa) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Verzet artikel 47 van het [Handvest] zich tegen de artikelen 1, 2, sub f, 3, lid 1, 4, leden 2, sub a, en 3, 5, lid 3, 6, 7 en 8, leden 1 en 2, van [Ley 10/2012], voor zover deze artikelen de nationale rechter niet de mogelijkheid bieden om, ten eerste, de griffierechten aan te passen of de evenredigheid ervan te beoordelen (wat betreft de rechtvaardiging die de staat aanvoert om deze rechten te vragen en de hoogte ervan als belemmering van de toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte) met het oog op het verlenen van een vrijstelling, ten tweede, rekening te houden met het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht en, ten derde, het belang van het geding voor de partijen te beoordelen gelet op de omstandigheden, daar het ingestelde beroep in ‚suplicación’ niet wordt behandeld wanneer deze rechten niet zijn betaald?

2)

Verzet artikel 47 van het [Handvest] zich tegen de artikelen 1, 2, sub f, 3, lid 1, 4, leden 2, sub a, en 3, 5, lid 3, 6, 7, 8, leden 1 en 2, van [Ley 10/2012], voor zover zij gelden voor een bijzondere procedure zoals de procedure in arbeids- en socialezekerheidszaken, waarin het gebruikelijk is dat het Unierecht wordt toegepast als fundamenteel aspect van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de [Europese Unie]?

3)

Kan, in het verlengde van de vorige vragen, een rechter als de verwijzende rechter een regeling als de aan de orde zijnde regeling buiten toepassing laten die de nationale rechter niet de mogelijkheid biedt om, ten eerste, de griffierechten aan te passen of de evenredigheid ervan te beoordelen (wat betreft de rechtvaardiging die de staat aanvoert om deze rechten te vragen en de hoogte ervan als belemmering van de toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte) met het oog op het verlenen van een vrijstelling, ten tweede, rekening te houden met het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht en, ten derde, het belang van het geding voor de partijen te beoordelen gelet op de omstandigheden, daar het ingestelde beroep in ‚suplicación’ niet wordt behandeld wanneer deze rechten niet zijn betaald?”

Bevoegdheid van het Hof

27

In het kader van een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 267 VWEU kan het Hof volgens vaste rechtspraak het recht van de Unie enkel uitleggen binnen de grenzen van de bevoegdheden die hem zijn toegekend (zie in die zin arrest McB., C‑400/10 PPU, EU:C:2010:582, punt 51, en beschikkingen Cholakova, C‑14/13, EU:C:2013:374, punt 21, en Schuster & Co Ecologic, C‑371/13, EU:C:2013:748, punt 14).

28

In dit verband zij eraan herinnerd dat het toepassingsgebied van het Handvest, wat het optreden van de lidstaten betreft, is omschreven in artikel 51, lid 1, van het Handvest, op grond waarvan de bepalingen van het Handvest tot de lidstaten zijn gericht uitsluitend wanneer deze het recht van de Unie ten uitvoer brengen (arrest Åkerberg Fransson, C‑617/10, EU:C:2013:105, punt 17).

29

Artikel 51, lid 1, van het Handvest bevestigt de vaste rechtspraak van het Hof dat de in de rechtsorde van de Unie gewaarborgde grondrechten toepassing kunnen vinden in alle situaties die door het recht van de Unie worden beheerst, maar niet daarbuiten (zie arrest Åkerberg Fransson, EU:C:2013:105, punt 19, en beschikking Sociedade Agrícola e Imobiliária da Quinta de S. Paio, C‑258/13, EU:C:2013:810, punt 19).

30

Wanneer een juridische situatie niet binnen de werkingssfeer van het recht van de Unie valt, is het Hof niet bevoegd om daarover uitspraak te doen en kunnen de eventueel aangevoerde bepalingen van het Handvest op zich niet de grondslag vormen voor die bevoegdheid (zie in die zin arrest Åkerberg Fransson, EU:C:2013:105, punt 22; beschikkingen Sociedade Agrícola e Imobiliária da Quinta de S. Paio, EU:C:2013:810, punt 20; Dutka en Sajtos, C‑614/12 en C‑10/13, EU:C:2014:30, punt 15, en Weigl, C‑332/13, EU:C:2014:31, punt 14).

31

Derhalve moet worden onderzocht of de rechtssituatie die ten grondslag ligt aan het hoofdgeding, binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt.

32

In het kader van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft de nationale regeling aan de orde in het hoofdgeding algemeen betrekking op bepaalde heffingen op het gebied van de rechtsbedeling. Zij heeft niet tot doel om bepalingen van Unierecht ten uitvoer te brengen. Bovendien bevat het Unierecht geen enkele bijzondere regeling ter zake of een regeling die van invloed kan zijn op deze nationale regeling.

33

Verder heeft het voorwerp van het hoofdgeding geen betrekking op de uitlegging of de toepassing van een andere rechtsregel van het Unierecht dan die in het Handvest (zie naar analogie beschikking Sociedade Agrícola e Imobiliária da Quinta de S. Paio, EU:C:2013:810, punt 21).

34

Anders dan de zaak die heeft geleid tot het arrest DEB (C‑279/09, EU:C:2010:811), waarnaar de verwijzende rechter verwijst en die betrekking had op een verzoek om rechtsbijstand in het kader van een krachtens het recht van de Unie ingestelde aansprakelijkheidsvordering tegen de overheid, blijkt duidelijk uit de verwijzingsbeslissing dat de griffierechten aan de orde in het hoofdgeding betrekking hebben op het instellen van een beroep in ‚suplicación’ tegen de reeds aangehaalde beschikking van 3 januari 2013, waarin de verwijzende rechter de vordering van Torralbo Marcos tot gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst heeft verworpen op basis van het nationale recht, namelijk artikel 239 van de Ley Reguladora de la Jurisdicción Social.

35

De verwijzende rechter wijst er inderdaad op dat de gerechtelijke stappen die Torralbo Marcos heeft ondernomen, uiteindelijk tot doel hebben om, overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2008/94, toegang te krijgen tot de bijstand van het Fogasa in geval van insolvabiliteit van Korota.

36

Evenwel moet worden vastgesteld dat in de huidige stand van het hoofdgeding de betrokken situatie niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn en evenmin, meer in het algemeen, binnen die van het Unierecht valt.

37

Zoals de Europese Commissie onder de aandacht heeft gebracht, blijkt uit de bewoordingen van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2008/94 dat de vraag of een werkgever wordt geacht in staat van insolventie te verkeren, met het oog op de toepassing van deze richtlijn, afhankelijk is van het nationale recht alsook van een beslissing of een vaststelling van een bevoegde nationale autoriteit.

38

Hoewel Korota volgens de aanwijzingen van de verwijzingsbeslissing ten minste sinds juni 2008 in surseance van betaling verkeert, bevat deze beslissing geen enkel concreet gegeven op basis waarvan deze onderneming, in de huidige stand van het hoofdgeding, kan worden geacht in staat van insolventie te verkeren overeenkomstig de relevante bepalingen van Spaans recht.

39

Integendeel, uit de opmerking van de verwijzende rechter dat het beroep van Torralbo Marcos, met als voorwerp de gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst, erop gericht is een gerechtelijke insolventverklaring jegens Korota te verkrijgen, vloeit voort dat deze onderneming op basis van Spaans recht thans niet wordt geacht in staat van insolventie te verkeren.

40

Het feit dat Torralbo Marcos met de stappen die hij heeft ondernomen, volgens de verwijzende rechter een dergelijke insolventverklaring tracht te verkrijgen teneinde recht op bijstand van het Fogasa te krijgen overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2008/94, volstaat niet om te oordelen dat de situatie aan de orde in het hoofdgeding reeds vanaf dit stadium van de procedure binnen de werkingssfeer van deze richtlijn, en dus van het Unierecht, valt.

41

Voorts zij opgemerkt dat de verwijzende rechter, volgens zijn eigen stellingen, in zijn reeds aangehaalde beschikking van 3 januari 2013, waartegen Torralbo Marcos beroep in „suplicación” heeft ingesteld, heeft geweigerd om de vordering van laatstgenoemde tot gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst toe te kennen op grond, in wezen, dat de voortzetting van deze gedwongen tenuitvoerlegging afhankelijk is van een beslissing van de bevoegde handelsrechtbank, die Torralbo Marcos heeft verzocht zijn rechten te doen gelden.

42

Deze beschikking loopt niet vooruit op de eventuele insolventie van Korota en evenmin op het eventuele recht van de betrokkene op het honoreren van zijn onvervulde loonaanspraken door het bevoegde waarborgfonds overeenkomstig richtlijn 2008/94, ingeval Korota insolvent wordt verklaard overeenkomstig de relevante nationale bepalingen.

43

Uit een en ander volgt dat de rechtssituatie die heeft geleid tot het hoofdgeding, niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Mitsdien is het Hof niet bevoegd om de prejudiciële vragen van de Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa te beantwoorden.

Kosten

44

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om de prejudiciële vragen van de Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa (Spanje) te beantwoorden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.