ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

5 juni 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid — Verordening (EG) nr. 883/2004 — Artikelen 19, lid 1, en 20, leden 1 en 2 — Verordening (EG) nr. 987/2009 — Artikel 11 — Staatsburger van lidstaat die in woonstaat is verzekerd — Ernstige en plotselinge ziekte ingetreden tijdens vakantie in andere lidstaat — Betrokkene genoodzaakt gedurende elf jaar in deze tweede staat te blijven wegens ziekte en beschikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg in nabijheid van plaats waar hij woont — Verstrekkingen in deze tweede staat — Begrippen ‚woonplaats’ en ‚verblijfplaats’”

In zaak C‑255/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de High Court (Ierland) bij beslissing van 3 mei 2013, ingekomen bij het Hof op 13 mei 2013, in de procedure

I

tegen

Health Service Executive,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur), J. Malenovský, A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 januari 2014,

gelet op de opmerkingen van:

I, vertegenwoordigd door F. Callanan, L. McCann, SC, en G. Burke, barrister, geïnstrueerd door C. Callanan, solicitor,

Health Service Executive, vertegenwoordigd door S. Murphy, SC, geïnstrueerd door A. Cox, solicitor,

Ierland, vertegenwoordigd door A. Joyce en E. Mc Phillips als gemachtigden, bijgestaan door G. Gilmore, barrister,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door T. Papadopoulou als gemachtigde,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en C. Schillemans als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en J. Tomkin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 maart 2014,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 19, lid 1, en 20, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1, en rectificatie PB L 200, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen I, een Iers staatsburger, en Health Service Executive (directie Volksgezondheid; hierna: „HSE”) over de weigering van deze laatste om het formulier E 112 van I nogmaals te verlengen ter dekking van de kosten van de medische behandeling die laatstgenoemde in Duitsland wordt verstrekt.

Toepasselijke bepalingen

Verordening (EEG) nr. 1408/71

3

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) is vervangen door verordening nr. 883/2004.

4

Verordening nr. 883/2004 is overeenkomstig artikel 91 ervan en overeenkomstig artikel 97 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 (PB L 281, blz. 1) in werking getreden op 1 mei 2010, datum vanaf wanneer verordening nr. 1408/71 is ingetrokken.

5

Artikel 1 van verordening nr. 1408/71 bevatte de volgende definities:

„Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

h)

wordt onder ‚woonplaats’ verstaan de normale verblijfplaats;

i)

wordt onder ‚verblijfplaats’ verstaan de tijdelijke verblijfplaats;

[...]”

6

Artikel 22, „Verblijf buiten het grondgebied van de bevoegde staat – Terugkeer of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van een andere lidstaat tijdens ziekte of moederschap – Noodzaak om zich voor behandeling naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven”, lid 1, van deze verordening bepaalde:

„De werknemer of zelfstandige die aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, en

a)

wiens toestand het nodig maakt dat onmiddellijk prestaties worden verleend gedurende het verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat

of

b)

die, nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dit orgaan toestemming heeft ontvangen om terug te keren naar het grondgebied van de lidstaat waarop bij woont, dan wel om zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere lidstaat over te brengen

of

c)

die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan,

heeft recht op:

i)

verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon‑ of verblijfplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof deze werknemer of zelfstandige bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde staat;

ii)

uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon‑ of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde staat.”

Verordening (EEG) nr. 574/72

7

Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 (PB L 74, blz. 1) is vervangen door verordening nr. 987/2009 die, overeenkomstig artikel 97 ervan, in werking is getreden op 1 mei 2010.

8

Artikel 21, „Verstrekkingen ingeval de verblijfplaats in een andere lidstaat dan de bevoegde staat ligt – Andere werknemers dan de in artikel 20 van de toepassingsverordening bedoelde werknemers of zelfstandigen”, lid 1, van verordening nr. 574/72 bepaalde:

„Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 22, lid 1, sub a‑i, van [...] verordening [nr. 1408/71] [...], is de werknemer of zelfstandige verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring over te leggen, waarin wordt bevestigd dat hij recht op de verstrekkingen heeft. In deze verklaring die op verzoek van de belanghebbende door het bevoegde orgaan zo mogelijk wordt afgegeven voordat hij het grondgebied van de lidstaat waar hij woont verlaat, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde staat. Indien de werknemer of zelfstandige deze verklaring niet overlegt, verzoekt het orgaan van de verblijfplaats het bevoegde orgaan daarom.”

9

Op basis van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 574/72 heeft de administratieve commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers bedoeld in artikel 80, lid 1, van verordening nr. 1408/71 een model vastgesteld van het bewijsstuk betreffende de toepassing van artikel 22, lid 1, sub a‑i, van die verordening, te weten het formulier E 111. Dit formulier is per 1 juni 2004 vervangen door de Europese ziekteverzekeringskaart.

10

Verder heeft die administratieve commissie een model vastgesteld van het bewijsstuk betreffende de toepassing van artikel 22, lid 1, sub c‑i, van verordening nr. 1408/71, te weten het formulier E 112. Dit formulier is per 1 mei 2010 vervangen door het formulier S 2.

Verordening nr. 883/2004

11

De punten 3 en 15 van de considerans van verordening nr. 883/2004 luiden als volgt:

„3.

Verordening [nr. 1408/71] is diverse keren gewijzigd en bijgewerkt om rekening te houden met de ontwikkelingen op communautair niveau, waaronder de uitspraken van het Hof van Justitie, en daarnaast met de wijzigingen in de nationale wetgevingen; mede als gevolg daarvan zijn de coördinatievoorschriften van de Gemeenschap complex en lang geworden; het is derhalve essentieel deze voorschriften te vervangen, en tegelijk te moderniseren en te vereenvoudigen, om de doelstelling van het vrije verkeer van personen te bereiken.

[...]

15.

Het is noodzakelijk dat personen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden.”

12

Artikel 1, „Definities”, van verordening nr. 883/2004 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

j)

wordt onder ‚woonplaats’ verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen;

k)

wordt onder ‚verblijfplaats’ verstaan de tijdelijke verblijfplaats;

[...]

vbis)

onder ‚verstrekkingen’ wordt verstaan:

i)

in de zin van titel III, hoofdstuk 1 (prestaties bij ziekte en moederschaps‑ en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen): verstrekkingen waarin voorzien wordt door de wetgeving van een lidstaat en welke bedoeld zijn om de kosten van medische verzorging en de met deze verzorging verbonden producten en diensten te verstrekken, beschikbaar te stellen, rechtstreeks te betalen of terug te betalen. Daartoe behoren verstrekkingen bij langdurige zorg;

[...]”

13

In artikel 11 van die verordening, dat behoort tot titel II, „Vaststelling van de toepasselijke wetgeving”, ervan, leden 1 en 3, wordt bepaald:

„1.   Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.

[...]

3.   Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:

a)

geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;

b)

geldt voor ambtenaren de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;

c)

geldt voor degene die een werkloosheidsuitkering ontvangt overeenkomstig artikel 65 volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, de wetgeving van die lidstaat;

d)

geldt voor degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;

e)

geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.”

14

De artikelen 19 en 20 van die verordening behoren tot titel III, „Bijzondere bepalingen voor verschillende categorieën uitkeringen”, hoofdstuk 1 ervan, betreffende prestaties bij ziekte, en moederschaps‑ en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen.

15

Artikel 19, „Verblijf buiten de bevoegde staat”, lid 1, van verordening nr. 883/2004 bepaalt:

„[...] een verzekerde en zijn gezinsleden die verblijven in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat, [hebben] recht op de verstrekkingen welke tijdens het verblijf medisch noodzakelijk worden, met inachtneming van de aard van de verstrekkingen en de verwachte duur van het verblijf. De verstrekkingen worden voor rekening van het bevoegde orgaan verstrekt door het orgaan van de verblijfplaats, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkenen krachtens die wetgeving verzekerd waren.”

16

In artikel 20, „Reizen met het oogmerk verstrekkingen te ontvangen buiten de woonstaat (of lidstaat van de woonplaats)”, leden 1 en 2, wordt bepaald:

„1.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, moet een verzekerde die naar een andere lidstaat reist met het oogmerk gedurende zijn verblijf verstrekkingen te ontvangen, daarvoor toestemming van het bevoegde orgaan vragen.

2.   Een verzekerde die van het bevoegde orgaan toestemming heeft gekregen om zich naar een andere lidstaat te begeven met het oogmerk om daar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, heeft recht op verstrekkingen die voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend door het orgaan van de verblijfplaats, volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij krachtens die wetgeving verzekerd was. De toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling behoort tot de prestaties waarin de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene woont, voorziet, en die behandeling hem, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, in laatstbedoelde lidstaat niet kan worden gegeven binnen een termijn die medisch verantwoord is.”

Verordening nr. 987/2009

17

Punt 11 van de considerans van verordening nr. 987/2004 luidt als volgt:

„De lidstaten dienen samen te werken met het oog op de vaststelling van de woonplaats van de personen op wie deze verordening en verordening [...] nr. 883/2004 van toepassing zijn, en elke lidstaat dient in geval van een geschil rekening te houden met alle relevante criteria om de kwestie op te lossen, zo nodig met inbegrip van de in het desbetreffende artikel van deze verordening genoemde criteria.”

18

Artikel 11, „Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats”, van die verordening luidt als volgt:

„1.   Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie [verordening nr. 883/2004] van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:

a)

de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;

b)

de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:

i)

de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;

ii)

de gezinssituatie en de familiebanden;

iii)

de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;

iv)

in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;

v)

de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;

vi)

de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.

2.   Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.”

19

In punt 5 van besluit nr. H1 van de administratieve commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van 12 juni 2009 betreffende het kader voor de overgang van de verordeningen nr. 1408/71 en nr. 574/72 van de Raad naar de verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad en de toepassing van besluiten en aanbevelingen van de administratieve commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2010, C 106, blz. 13) wordt bepaald:

„De voor de toepassing van de verordeningen [...] nr. 1408/71 en [...] nr. 574/72 noodzakelijke documenten (E-formulieren, Europese ziekteverzekeringskaarten en vervangende voorlopige ziekteverzekeringsbewijzen) die zijn afgegeven door de bevoegde organen, autoriteiten en andere instanties van de lidstaten vóór de inwerkingtreding van de verordeningen [...] nr. 883/2004 en [...] nr. 987/2009 blijven geldig (ondanks het feit dat die documenten verwijzen naar de verordeningen [...] nr. 1408/71 en [...] nr. 574/72) en de organen, autoriteiten en andere instanties van andere lidstaten dienen rekening te houden met deze documenten, totdat de geldigheidsduur daarvan is verstreken of zij ingetrokken worden of vervangen door documenten die zijn afgegeven of doorgegeven uit hoofde van de verordeningen [...] nr. 883/2004 en [...] nr. 987/2009.”

20

Dit besluit is volgens punt 6 ervan van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 987/2009, te weten 1 mei 2010.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

21

Uit de verwijzingsbeslissing en de aan het Hof voorgelegde stukken blijkt dat I een Iers staatsburger van 56 jaar is die zowel in Ierland als in het Verenigd Koninkrijk heeft gewerkt.

22

In augustus 2002, toen hij in Ierland woonde, is I naar Duitsland gereisd om er zijn vakantie door te brengen met zijn partner, mevrouw B., een Roemeens staatsburger. Tijdens deze vakantie werd I opgenomen in de eerstehulpdienst van het Universitätsklinikum Düsseldorf (Duitsland), waar werd vastgesteld dat hij een bilateraal hersenstaminfarct, een zeldzame aandoening, had geleden. Sindsdien lijdt I aan een ernstige quadriplegie en heeft hij zijn motorische functies verloren.

23

Korte tijd na het intreden van die aandoening werd bij I een genetische mutatie met effecten op de samenstelling van zijn bloed vastgesteld. Bovendien werd na de inleiding van de procedure in het hoofdgeding vastgesteld dat I aan kanker lijdt, waarvoor hij eveneens behandeld wordt.

24

Wegens de ernst van zijn gezondheidstoestand staat I sinds augustus 2002 onder voortdurend toezicht en voortdurende zorg van de specialisten van het Universitätsklinikum Düsseldorf. Hij is volledig rolstoelafhankelijk. Sinds zijn ontslag uit het ziekenhuis in 2003 woont I te Düsseldorf met B., die voor hem zorgt. Zij wonen in een voor rolstoelgebruikers geschikt huurappartement.

25

I heeft de Ierse minister van Sociale Bescherming om toekenning van een invaliditeitsuitkering verzocht. Deze werd hem aanvankelijk geweigerd op grond dat hij niet in Ierland pleegde te wonen. In 2008 heeft hij een procedure in rechte ingeleid die is uitgelopen op een dading. De minister heeft daarbij zijn besluit herzien en het verzoek van I toegewezen. Deze ontvangt sindsdien een invaliditeitsuitkering. Volgens de verwijzende rechterlijke instantie moet deze invaliditeitsuitkering worden beschouwd als een uitkering die Ierland volgens de toepasselijke socialezekerheidsverordeningen van de Unie rechtmatig kan voorbehouden aan personen die in deze lidstaat wonen.

26

I ontvangt ook een klein ouderdomspensioen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op grond dat hij vroeger in die lidstaat heeft gewerkt. Hij ontvangt geen enkele uitkering of verstrekking in Duitsland.

27

B., die in Duitsland heeft gewerkt, heeft in 2004 haar ontslag aanvaard om fulltime voor I te kunnen zorgen. Zij heeft een door de Bondsrepubliek Duitsland uitgekeerde werkloosheidsuitkering ontvangen. Volgens de verwijzingsbeslissing heeft zij bovendien een aanvraag ingediend voor een toelage voor het verzorgen van een invalide, een toelage die in Duitsland ten laste van de ziektekostenverzekering van de verzorgde persoon komt. Deze aanvraag werd afgewezen op grond dat I een persoon met woonplaats in Ierland is en het Ierse socialezekerheidsstelsel niet in een dergelijke toelage voorziet.

28

De verwijzende rechterlijke instantie wijst erop dat, ofschoon I het Duitse gezondheidszorgstelsel zeer dankbaar is, hij wegens zijn gezondheidstoestand en de noodzaak van voortdurende medische behandeling verplicht is in Duitsland te leven. Die rechterlijke instantie wijst er in dit verband op dat I slechts een zwakke band heeft met de Bondsrepubliek Duitsland. Hij zou geen bankrekening hebben in Duitsland en geen vastgoed bezitten in deze lidstaat, terwijl hij wel over een Ierse bankrekening beschikt en hij regelmatig contact heeft met zijn twee, in 1991 respectievelijk 1994 geboren kinderen, die in Ierland wonen. Hij zou geen Duits spreken en geen moeite hebben gedaan om zich in de Duitse samenleving te integreren.

29

In de verwijzingsbeslissing is nader uiteengezet dat I naar Ierland wenst terug te keren, wat afhankelijk is van een aantal voorwaarden, waaronder zijn geschiktheid om te reizen, de beschikbaarheid van een gelijkwaardige medische behandeling als die welke hem in Duitsland wordt verstrekt en, vooral, de beschikbaarheid van geschikte huisvesting die is aangepast aan een rolstoel. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, zou B. met hem naar Ierland reizen.

30

Sinds hij ziek geworden is, is I enkele keren in staat geweest naar het buitenland te reizen, maar voor korte perioden en onder medisch toezicht. Zo is hij in oktober 2004 naar Lissabon (Portugal) gereisd om er een lezing te geven. Hij is ook een paar keer naar Ierland gereisd, de laatste maal in 2009. Dit ging erg moeizaam, gelet op de moeilijkheden om toegang te krijgen tot luchthavens voor een zo zwaar gehandicapte reiziger. Tussen partijen in het hoofdgeding is in confesso dat het voor I vrijwel onmogelijk is om naar Ierland te reizen, ten minste indien hij met lijnvluchten zou kunnen reizen.

31

De kosten van de gezondheidszorg die in Duitsland aan I is verstrekt, werden aanvankelijk ten laste genomen op grond van een formulier E 111, betreffende de situatie van een sociaal verzekerde die een spoedbehandeling nodig heeft tijdens een verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van zijn woonplaats. Dit formulier was hem afgegeven door Ierland. Een dergelijk formulier valt thans onder artikel 19 van verordening nr. 883/2004.

32

In maart 2003 heeft de HSE het statuut van I gewijzigd door hem vanaf die datum een formulier E 112 af te geven. Daarmee heeft het bevoegde orgaan hem toestemming gegeven om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te krijgen. Dit formulier, dat thans in artikel 20 van verordening nr. 883/2004 wordt geregeld, is sindsdien een twintigtal keer verlengd.

33

Op 25 november 2011 heeft de HSE geweigerd het formulier E 112 van I nogmaals te verlengen, op grond dat deze thans op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland woont. Op 5 december 2011 heeft I de High Court verzocht, de HSE te gelasten dat formulier verder te verlengen.

34

De HSE heeft verklaard dat hij, gelet op de zeer bijzondere situatie van I, zonder daartoe verplicht te zijn de kosten van de aan deze laatste verstrekte zorgen ten laste zou blijven nemen op grond van een formulier E 106, betreffende het recht van personen die in een andere dan de bevoegde staat wonen, op verstrekkingen bij ziekte of moederschap.

35

Volgens de verwijzende rechterlijke instantie bestaat er twijfel over het antwoord op de vraag of in het kader van de Unieregeling betreffende in het buitenland ontvangen medische zorg een sociaal verzekerde die wegens zijn uitzonderlijk ernstige gezondheidstoestand genoodzaakt is om in het buitenland te blijven, in die staat kan „verblijven” in de zin van de artikelen 19 en 20 van verordening nr. 883/2004.

36

De verwijzende rechterlijke instantie is van mening dat, ofschoon vele van de in artikel 11 van verordening nr. 987/2009 vermelde aanknopingspunten op het tegendeel kunnen wijzen, I, gelet op de zin en de doelstellingen van dat artikel, toch moet worden geacht in Duitsland te verblijven.

37

In die omstandigheden heeft de High Court de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet een verzekerde staatsburger van een lidstaat (hierna: ‚eerste lidstaat’), die sinds elf jaar ernstig ziek is als gevolg van een ernstige medische aandoening die voor het eerst is opgetreden terwijl hij in de eerste lidstaat woonde maar met vakantie was in een andere lidstaat (hierna: ‚tweede lidstaat’), worden geacht gedurende deze periode in die tweede lidstaat te ‚verblijven’ voor de toepassing van artikel 19, lid 1, dan wel artikel 20, leden 1 en 2, van verordening [...] nr. 883/2004, wanneer hij wegens zijn acute medische toestand en de gemakkelijke bereikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg in feite genoodzaakt was om gedurende die periode fysiek in die lidstaat te verblijven?”

38

Bij brief van 15 mei 2014 heeft de verwijzende rechterlijke instantie het Hof laten weten dat I op 7 april 2014 is overleden. In diezelfde brief heeft zij verklaard dat zij haar prejudiciële vraag handhaaft omdat zij het antwoord op die vraag nodig heeft in een nationale procedure. In die omstandigheden dient de vraag van de High Court te worden beantwoord.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

39

Met haar vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 1, sub j en k, van verordening nr. 883/2004 voor de toepassing van de artikelen 19, lid 1, of 20, leden 1 en 2, van die verordening aldus moet worden uitgelegd dat een burger van de Unie die in een eerste lidstaat woonde en tijdens vakantie in een tweede lidstaat plotseling een ernstige aandoening krijgt waardoor hij genoodzaakt is gedurende elf jaar in die lidstaat te blijven wegens deze ziekte en de beschikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg in de nabijheid van de plaats waar hij woont, moet worden geacht in deze laatste lidstaat te „verblijven”.

40

Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak verordening nr. 1408/71 voorzag in een stelsel van coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels en, in titel II ervan, regels inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving vastlegde. Deze regels hadden niet alleen tot doel te voorkomen dat de belanghebbenden, bij gebreke van een op hen toepasselijke wetgeving, uit het oogpunt van sociale zekerheid onbeschermd blijven, maar ook ervoor te zorgen dat de belanghebbenden onder de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat vallen teneinde samenloop van toepasselijke nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen (zie in die zin arrest Wencel, C‑589/10, EU:C:2013:303, punten 45 en 46 en de aangehaalde rechtspraak).

41

Ook al wordt in punt 3 van de considerans van verordening nr. 883/2004 verklaard dat deze verordening de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid beoogt te moderniseren en te vereenvoudigen, toch heeft deze verordening dezelfde doelstellingen als verordening nr. 1408/71.

42

In dit verband hield het bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde stelsel de woonplaats aan als een van de aanknopingspunten voor het bepalen van de toepasselijke wetgeving (zie in die zin arrest Wencel, EU:C:2013:303, punt 48). Hetzelfde geldt voor verordening nr. 883/2004.

43

Volgens artikel 1, sub j, van verordening nr. 883/2004 wordt onder „woonplaats” verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Dit woord heeft een autonome, voor het Unierecht specifieke betekenis (zie naar analogie arrest Swaddling, C‑90/97, EU:C:1999:96, punt 28).

44

Het Hof heeft met betrekking tot verordening nr. 1408/71 reeds geoordeeld dat, wanneer de rechtspositie van een persoon onder de wetgeving van meerdere lidstaten kan vallen, het begrip lidstaat waar een persoon woont, doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt (zie arresten Hakenberg, 13/73, EU:C:1973:92, punt 32; Swaddling, EU:C:1999:96, punt 29, en Wencel, EU:C:2013:303, punt 49).

45

In dit verband dient in het bijzonder te worden gelet op de gezinssituatie van de betrokken persoon, de redenen waarom hij naar een ander land is gegaan, de duur en de bestendigheid van zijn verblijf aldaar, het antwoord op de vraag of hij eventueel een vaste werkkring heeft, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt (zie in die zin arresten Knoch, C‑102/91, EU:C:1992:303, punt 23, en Swaddling, EU:C:1999:96, punt 29).

46

De lijst van de voor de vaststelling van de woonplaats van een persoon in aanmerking te nemen gegevens, zoals deze door de rechtspraak is opgesteld, is thans gecodificeerd in artikel 11 van verordening nr. 987/2009. Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is deze lijst niet uitputtend en voorziet hij niet in een rangorde tussen de verschillende in lid 1 van dat artikel genoemde gegevens.

47

Uit een en ander volgt dat, voor de toepassing van verordening nr. 883/2004, een persoon niet tegelijkertijd over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten kan beschikken (zie in die zin arrest Wencel, EU:C:2013:303, punt 51), met dien verstande dat in het kader van deze verordening de woonplaats van een verzekerde persoon noodzakelijk verschilt van zijn verblijfplaats.

48

Aangezien voor de vaststelling van de woonplaats van een sociaal verzekerde dient te worden uitgegaan van een samenstel van gegevens, impliceert het feit alleen van, zelfs gedurende een lange periode en voortdurend, in een bepaalde lidstaat te blijven, in dit verband niet noodzakelijk dat deze persoon in die staat woont in de zin van artikel 1, sub j, van verordening nr. 883/2004.

49

De duur van de aanwezigheid in de staat waar een prestatie wordt aangevraagd, kan immers niet worden beschouwd als een onderdeel van de definitie van het begrip „woonplaats” in de zin van verordening nr. 1408/71 (zie in die zin arrest Swaddling, EU:C:1999:96, punt 30).

50

In artikel 1, sub k, van verordening nr. 883/2004 wordt „verblijfplaats” omschreven als „tijdelijke” verblijfplaats. Zoals de advocaat-generaal in de punten 43 tot en met 46 van zijn conclusie heeft opgemerkt, impliceert een dergelijke „verblijfplaats” echter niet noodzakelijk een aanwezigheid van korte duur.

51

Zoals uit de bewoordingen van artikel 1, sub v bis-i, van verordening nr. 883/2004 blijkt, zijn de artikelen 19 en 20 van deze verordening enerzijds immers van toepassing op verstrekkingen, daaronder begrepen verstrekkingen „bij langdurige zorg”. Bijgevolg kan een persoon ook dan worden geacht in een andere lidstaat te verblijven, wanneer hij daar gedurende een lange periode prestaties ontvangt.

52

Anderzijds bepaalde artikel 22, lid 1, sub i, van verordening nr. 1408/71 dat het tijdvak gedurende hetwelk de prestaties worden verleend, werd bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde staat, maar komt deze regel niet meer voor in artikel 19, lid 1, en ook niet in artikel 20, leden 1 en 2, van verordening nr. 883/2004, die in wezen dat artikel 22, lid 1, sub a tot en met i, hebben vervangen.

53

De enkele omstandigheid dat I gedurende elf jaar in Duitsland is gebleven, volstaat als zodanig en op zichzelf dus niet om te oordelen dat hij in deze lidstaat woonde.

54

Om het gewone centrum van de belangen van I te bepalen moet de verwijzende rechterlijke instantie immers rekening houden met alle relevante criteria, met name met die welke in artikel 11, lid 1, van verordening nr. 987/2009 worden genoemd, alsmede, krachtens lid 2 van dat artikel, met de wil van de belanghebbende betreffende zijn daadwerkelijke woonplaats. Deze wil moet tegen de achtergrond van de objectieve feiten en omstandigheden van het hoofdgeding worden beoordeeld. Voor de toepassing van dat lid 2 is een gewone verklaring van in een bepaalde plaats te willen wonen niet voldoende.

55

In het kader van een prejudiciële verwijzing staat het uiteindelijk aan de verwijzende rechterlijke instantie om de feiten te beoordelen, waarbij het Hof, dat de nationale rechter nuttige antwoorden dient te verschaffen, echter bevoegd is om op basis van het dossier van het hoofdgeding en van de opmerkingen van de partijen aanwijzingen te geven die de verwijzende rechterlijke instantie in staat stellen uitspraak te doen (zie in die zin arresten Brunnhofer, C‑381/99, EU:C:2001:358, punt 65, en Alakor Gabonatermelő és Forgalmazó, C‑191/12, EU:C:2013:315, punt 31).

56

Tot de gegevens waarmee de verwijzende rechterlijke instantie rekening dient te houden voor de toepassing van artikel 1, sub j en k, van verordening nr. 883/2004 behoren met name het feit dat, ook al is I gedurende een lange periode in Duitsland gebleven, dit niet zijn eigen keuze was, maar dat hij volgens de bewoordingen van de gestelde vraag daartoe genoodzaakt was „wegens zijn acute medische toestand en de gemakkelijke bereikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg”.

57

In het onderhavige geval staat het aan de verwijzende rechterlijke instantie om, gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, na te gaan in hoeverre I in staat was om te reizen en of hem op het Ierse grondgebied een gelijkwaardige medische behandeling kon worden gegeven als die welke hem in Duitsland is verstrekt.

58

Ter aanvulling van de in de verwijzingsbeslissing vermelde gegevens dient erop te worden gewezen dat I ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Hof heeft verklaard dat hij geen enkele band had met het Duitse belastingstelsel en dat hij zijn fiscale woonplaats in Ierland had, ook al betaalde hij daar geen belasting omdat hij geen andere inkomsten had dan een door Ierland betaalde uitkering voor gehandicapten en een klein ouderdomspensioen dat hem door het Verenigd Koninkrijk wordt betaald.

59

Gelet op een en ander dient op de vraag te worden geantwoord dat artikel 1, sub j en k, van verordening nr. 883/2004 voor de toepassing van de artikelen 19, lid 1, of 20, leden 1 en 2, van die verordening aldus moet worden uitgelegd dat een burger van de Unie die in een eerste lidstaat woonde en tijdens vakantie in een tweede lidstaat plotseling een ernstige aandoening krijgt waardoor hij genoodzaakt is gedurende elf jaar in die lidstaat te blijven wegens deze ziekte en de beschikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg in de nabijheid van de plaats waar hij feitelijk woont, moet worden geacht in deze tweede lidstaat te „verblijven” wanneer het gewone centrum van zijn belangen zich in de eerste lidstaat bevindt. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie het gewone centrum van de belangen van deze staatsburger te bepalen aan de hand van een beoordeling van alle relevante feiten en rekening houdend met de wil van de betrokkene zoals deze blijkt uit die feiten, waarbij de enkele omstandigheid dat die staatsburger gedurende een lange periode in de tweede lidstaat is gebleven, als zodanig en op zichzelf niet volstaat om te oordelen dat hij in die staat woont.

Kosten

60

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 1, sub j en k, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet voor de toepassing van de artikelen 19, lid 1, of 20, leden 1 en 2, van die verordening aldus worden uitgelegd dat een burger van de Unie die in een eerste lidstaat woonde en tijdens vakantie in een tweede lidstaat plotseling een ernstige aandoening krijgt waardoor hij genoodzaakt is gedurende elf jaar in die lidstaat te blijven wegens deze ziekte en de beschikbaarheid van gespecialiseerde medische zorg in de nabijheid van de plaats waar hij feitelijk woont, moet worden geacht in deze tweede lidstaat te „verblijven” wanneer het gewone centrum van zijn belangen zich in de eerste lidstaat bevindt. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie het gewone centrum van de belangen van deze staatsburger te bepalen aan de hand van een beoordeling van alle relevante feiten en rekening houdend met de wil van de betrokkene zoals deze blijkt uit die feiten, waarbij de enkele omstandigheid dat die staatsburger gedurende een lange periode in de tweede lidstaat is gebleven, als zodanig en op zichzelf niet volstaat om te oordelen dat hij in die staat woont.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.