CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

N. JÄÄSKINEN

van 10 juli 2014 ( 1 )

Zaak C‑212/13

František Ryneš

tegen

Úřad pro ochranu osobních údajů

[verzoek van de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) om een prejudiciële beslissing]

„Harmonisatie van wetgevingen — Verwerking van persoonsgegevens — Richtlijn 95/46/EG — Werkingssfeer — Afwijkingen — Artikel 3, lid 2 — Begrip ‚activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden’ — Met een bewakingscamera opnemen van de ingang van het huis van de persoon die het opnamesysteem beheert, de openbare ruimte en de toegang tot een buurhuis”

I – Inleiding

1.

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens ( 2 ) regelt dat gebied uitgebreid. Volgens artikel 3, lid 2, tweede streepje, ervan is de genoemde richtlijn evenwel niet toepasselijk op de verwerking van persoonsgegevens „die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht” ( 3 ).

2.

De Nejvyšší správní soud (hoogste administratieve rechter, Tsjechië) verzoekt het Hof om uitlegging van deze uitzondering in het kader van een geschil tussen F. Ryneš en Úřad pro ochranu osobních údajů (bureau voor de bescherming van persoonsgegevens; hierna: „bureau”) betreffende een beslissing van laatstgenoemde volgens welke Ryneš meerdere overtredingen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens heeft gepleegd door onder de daklijst van zijn huis een bewakingscamera op te hangen die niet alleen zijn huis filmde, maar ook de openbare weg en het tegenovergelegen huis.

3.

Wanneer ik mij niet vergis, heeft het Hof nooit eerder kennisgenomen van een zaak waarin het heeft geoordeeld dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 3, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46 is voldaan, alhoewel de toepasselijkheid ervan met name in de zaak Lindqvist ( 4 ) is aangevoerd. Gelet op de benadering die de basis vormt van de rechtspraak van het Hof, en met name op de recente arresten Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. ( 5 ), alsmede Google Spain en Google ( 6 ), die voorrang geven aan het fundamentele recht van bescherming van persoonsgegevens, zal ik in de onderhavige conclusie voorstellen te beslissen dat de genoemde uitzondering geen situaties omvat als aan de orde in de onderhavige zaak en dat richtlijn 95/46 derhalve toepasselijk is.

4.

Ik wil erop wijzen dat het antwoord op de vraag of de door Ryneš verrichte activiteiten „teneinde de eigendom, de gezondheid en het leven van de eigenaren van het huis te beschermen” al dan niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46 vallen, op zichzelf niets erover zegt of een dergelijke bewaking mogelijk is. De onderhavige zaak heeft enkel tot doel te verduidelijken wat dienaangaande het toepasselijke rechtskader is.

II – Toepasselijke bepalingen

A – Recht van de Unie

5.

Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) bepaalt dat „[e]enieder recht [heeft] op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie”.

6.

Artikel 8, lid 1, van het Handvest bepaalt dat „[e]enieder recht [heeft] op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens”. De leden 2 en 3 ervan geven de volgende verduidelijkingen:

„2.   [De persoonsgegevens] moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.

3.   Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.” ( 7 )

7.

De punten 12 en 16 van de considerans van richtlijn 95/46 luiden als volgt:

„(12)

[...] dat dit niet geldt voor de verwerking van gegevens door een natuurlijke persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden, bijvoorbeeld correspondentie en het bijhouden van adressenbestanden;

(16)

[...] dat verwerkingen van geluid- en beeldgegevens, zoals gegevens van videobewaking, niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen als deze verwerkingen plaatsvinden met het oog op de openbare veiligheid, de defensie, de veiligheid van de staat en de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied of met het oog op de uitoefening van andere activiteiten die niet onder het Gemeenschapsrecht vallen”.

8.

Artikel 3 van de richtlijn, met het opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt:

„1.   De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.

2.   De bepalingen van deze richtlijn zijn niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:

die met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallende activiteiten geschiedt zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in ieder geval verwerkingen die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de staat (waaronder de economie van de staat, wanneer deze verwerkingen in verband staan met vraagstukken van staatsveiligheid), en de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied;

die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht.”

B – Tsjechisch recht

9.

Artikel 3, lid 3, van wet nr. 101/2000 Sb. inzake de bescherming van persoonsgegevens en tot wijziging van bepaalde wetten (hierna: „wet nr. 101/2000”) bepaalt:

„Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die door een natuurlijk persoon uitsluitend voor eigen gebruik wordt verricht”.

10.

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub e, van deze wet is de verwerking van persoonsgegevens in principe slechts mogelijk met toestemming van betrokkene. De gegevens mogen zonder deze toestemming worden verwerkt wanneer dit nodig is ter bescherming van de wettelijk beschermde rechten en belangen van de verantwoordelijke voor de verwerking, de ontvanger of andere betrokkenen. Deze verwerking mag echter niet in strijd zijn met het recht van betrokkene op bescherming van zijn privé‑ en persoonlijk leven.

11.

Artikel 44, lid 2, van deze wet regelt de aansprakelijkheid van de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens, die een overtreding pleegt wanneer hij zonder toestemming van de betrokkene persoonsgegevens verwerkt, wanneer hij aan de betrokkene niet de relevante inlichtingen verstrekt en wanneer hij niet aan de verplichting tot aanmelding bij de bevoegde autoriteit voldoet.

III – Hoofdgeding, prejudiciële vraag en procesverloop voor het Hof

12.

Van 5 oktober 2007 tot 11 april 2008 heeft Ryneš een camera gebruikt, die onder de kroonlijst van het dak van zijn huis was gemonteerd. De camera was vast opgehangen, zonder de mogelijkheid om te bewegen, en bestreek de ingang van zijn huis, de openbare weg en de ingang van het tegenovergelegen huis. Met het systeem kon uitsluitend een video-opname worden gemaakt, die doorlopend werd vastgelegd op een opnameapparaat, namelijk een harde schijf. Wanneer de maximumcapaciteit daarvan was bereikt, werd de bestaande opname door een nieuwe opname overschreven. Het opnameapparaat was niet voorzien van een beeldscherm, zodat het beeld niet realtime kon worden bekeken. Alleen Ryneš had rechtstreeks toegang tot het systeem en de vastgelegde gegevens.

13.

De verwijzende rechter merkt op dat de enige reden waarom Ryneš deze camera gebruikte de bescherming van de eigendom, de gezondheid en het leven van hemzelf en zijn familie was. Zowel hijzelf als zijn familie was gedurende meerdere jaren lastig gevallen door een onbekende die men niet heeft kunnen ontmaskeren. Bovendien waren de ramen van het aan zijn echtgenote toebehorende huis tussen 2005 en 2007 verscheidene malen ingegooid.

14.

In de nacht van 6 op 7 oktober 2007 was een raam van het huis van Ryneš ingegooid door een met katapult afgeschoten projectiel. Dankzij het litigieuze videobewakingssysteem konden twee verdachten worden geïdentificeerd. De opnames zijn aan de politie overhandigd en later in de strafprocedure als bewijs aangevoerd.

15.

Een van de verdachten heeft verzocht om het bewakingssysteem van Ryneš te onderzoeken en het bureau heeft bij beslissing van 4 augustus 2008 vastgesteld dat Ryneš wet nr. 101/2000 heeft overtreden doordat:

hij, als verantwoordelijke voor de verwerking, door middel van een camerasysteem persoonsgegevens heeft verzameld zonder de toestemming van de personen die over straat liepen of het huis aan de andere kant van de straat binnengingen,

betrokkenen niet waren geïnformeerd over de verwerking van deze persoonsgegevens, de omvang en het doel van deze verwerking, de persoon die de verwerking verrichtte en de wijze waarop deze verwerking werd uitgevoerd, noch over de personen die toegang konden hebben tot de litigieuze gegevens,

Ryneš als verantwoordelijke voor de verwerking niet heeft voldaan aan de verplichting tot aanmelding van de litigieuze verwerking bij het bureau.

16.

De Městský soud (Tsjechisch gerechtshof) te Praag heeft het door Ryneš tegen deze beslissing ingestelde beroep bij arrest van 25 april 2012 verworpen. Ryneš heeft tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

17.

In deze omstandigheden heeft de Nejvyšší správní soud bij beschikking van 20 maart 2013 besloten om de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„Kan het gebruik van een camerasysteem dat aan een eengezinswoning is bevestigd en als doel heeft de eigendom, de gezondheid en het leven van de eigenaren van het huis te beschermen, worden aangemerkt als het verwerken van persoonsgegevens ‚die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht’ in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46 [...], ofschoon dit systeem ook de openbare ruimte in beeld brengt?”

18.

Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Ryneš, het bureau, de Tsjechische, de Spaanse, de Italiaanse, de Oostenrijkse, de Poolse en de Portugese regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie. Ter terechtzitting van 20 maart 2014 waren het bureau, de Tsjechische, de Oostenrijkse en de Poolse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie vertegenwoordigd.

IV – Beoordeling

A – Inleidende opmerkingen

1. Afbakening van de zaak

19.

Ik moet in de eerste plaats opmerken dat de prejudiciële vraag in de onderhavige zaak zeer specifiek is en zich toespitst op de uitlegging van de uitdrukking „activiteiten [die] met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden [worden] verricht”, waarvan de toepasselijkheid van richtlijn 95/46 op de door Ryneš verrichte videobewaking afhangt. Het antwoord op dat verzoek om uitlegging kan niet afhankelijk zijn van het feit dat de videobewaking tot het beoogde resultaat heeft geleid, namelijk de identificatie van de daders. Het antwoord zou hetzelfde moeten zijn in het geval dat de videobewaking niet succesvol zou zijn geweest en slechts zou hebben geleid tot uiteindelijk gewiste en derhalve ongebruikte gebleven opnames van personen die zich in de openbare ruimte voor het huis van Ryneš hebben bevonden.

20.

In de tweede plaats heeft de zaak in wezen betrekking op de kwalificatie van de litigieuze videobewaking in verband met de toepassing van richtlijn 95/46. Dientengevolge kan het latere gebruik van de opgenomen beelden volgens mij niet doorslaggevend zijn voor de beantwoording van de vraag van de toepasselijkheid van de richtlijn. ( 8 ) De juridische kwalificatie van de videobewaking door Ryneš kan niet verschillen al naargelang de beelden later zijn gewist of bewaard.

21.

In de derde plaats onderscheidt de zaak die aan de prejudiciële verwijzing ten grondslag ligt zich van de situaties waarin de videobewaking wordt verricht door overheidsinstanties of rechtspersonen. Wat de overheidsinstanties betreft, is richtlijn 95/46 toepasselijk, met uitzondering van de in artikel 3, lid 2, eerste streepje, van deze richtlijn bedoelde situaties. Op rechtspersonen is richtlijn 95/46 zonder beperkingen toepasselijk. Daarom lijkt mij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die op dat gebied trouwens zeer uitgebreid is, geen rechtstreeks bruikbare aanwijzingen te geven. ( 9 )

22.

Ten slotte is het duidelijk dat het Handvest, en met name de artikelen 7 en 8 daarvan, in het onderhavige geval toepasselijk is. De litigieuze situatie kan leiden tot een conflict tussen de grondrechten van de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens (in het Engels: „data controller”) en die van de betrokkene (in het Engels: „data subject”). In het onderhavige geval gaat het om een conflict tussen Ryneš en de geïdentificeerde daders. In de context van de toepasselijkheid van richtlijn 95/46 in het algemeen gaat het echter om een conflict tussen het recht op bescherming van het privéleven van alle natuurlijke personen die videobewaking van een openbare ruimte verrichten en het recht op eerbiediging van de persoonsgegevens van alle zich aldaar bevindende personen.

23.

Indien het Hof oordeelt dat richtlijn 95/46 in het onderhavige geval toepasselijk is, zouden de verschillende rechten en belangen die in het kader van de materiële bepalingen van deze richtlijn, en met name artikel 7, sub f, daarvan ( 10 ), aan de orde zijn tegen elkaar moeten worden afgewogen. Dit is echter in voorkomend geval de taak van de verwijzende rechter en zou buiten het kader van de onderhavige prejudiciële verwijzing treden. ( 11 )

2. Aanwijzingen uit de rechtspraak betreffende de bescherming van persoonsgegevens

24.

Richtlijn 95/46 beoogt in verband met de verwerking van persoonsgegevens een hoog niveau van bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name van hun privéleven, te waarborgen. ( 12 )

25.

Het Hof laat zich leiden door het Handvest bij de uitlegging van het recht van de Unie. Wat de uitlegging van richtlijn 95/46 betreft heeft het eveneens aansluiting gezocht bij de algemene rechtsbeginselen en daarmee bij artikel 8 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ( 13 ) (hierna: „EVRM”). Het Hof heeft voorts geoordeeld dat richtlijn 95/46 een door de wetgever vastgesteld evenwicht vormt tussen de verschillende betrokken grondrechten. ( 14 )

26.

Zo heeft het Hof in het arrest Google Spain en Google ( 15 ) het belang van het nuttig effect van richtlijn 95/46 en van de doeltreffende en volledige bescherming van de fundamentele vrijheden en rechten van natuurlijke personen ( 16 ), met name van de eerbiediging van hun privéleven, benadrukt die deze richtlijn beoogt te verzekeren in verband met de verwerking van persoonsgegevens, waaraan zij bijzonder belang hecht, zoals met name blijkt uit artikel 1, lid 1, ervan en de punten 2 en 10 van de considerans ervan. ( 17 )

27.

Het Hof heeft dienaangaande reeds beslist dat richtlijn 95/46, voor zover zij de verwerking regelt van persoonsgegevens die afbreuk kan doen aan de fundamentele vrijheden, inzonderheid het recht op privéleven, noodzakelijkerwijs moet worden uitgelegd op basis van de grondrechten, die volgens vaste rechtspraak integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen waarvan het Hof de eerbiediging verzekert en die thans in het Handvest zijn opgenomen. ( 18 )

28.

Meer in het bijzonder in het arrest Google Spain en Google heeft het Hof het volgende geoordeeld: „Artikel 7 van het Handvest [waarborgt] het recht op eerbiediging van het privéleven, terwijl artikel 8 van het Handvest uitdrukkelijk het recht op bescherming van persoonsgegevens waarborgt. De leden 2 en 3 van laatstgenoemd artikel preciseren dat deze gegevens eerlijk moeten worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet, dat eenieder het recht van inzage heeft in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan en dat een onafhankelijke autoriteit erop toeziet dat deze regels worden nageleefd. Deze vereisten zijn met name bij de artikelen 6, 7, 12, 14 en 28 van richtlijn 95/46 uitgevoerd.” ( 19 )

29.

Ik merk op dat deze laatstgenoemde bepalingen, met uitzondering van artikel 28, eveneens toepasselijk zijn op de horizontale betrekkingen tussen de verantwoordelijken voor de verwerking van gegevens, die geen overheidsinstantie zijn, en de betrokkenen.

3. Videobewaking en de doelstellingen van richtlijn 95/46

a) Videobewaking

30.

Videobewaking wordt gekenmerkt door de voortdurende en systematische werking ervan, ongeacht de veranderlijke duur van de mogelijke bewaring van de opnames. ( 20 ) Ik merk op dat de onderhavige prejudiciële vraag betrekking heeft op een soort vast geïnstalleerd bewakingssysteem dat de openbare ruimte en de deur van het tegenovergelegen huis bestrijkt, waardoor een onbeperkt aantal personen die zich aldaar bevinden kan worden geïdentificeerd zonder dat zij vooraf zijn gewaarschuwd voor die bewaking. De juridische vraagstukken rond opnames met mobiele telefoons, videorecorders of digitale fotocamera’s zijn daarentegen van andere aard, zodat ze in de onderhavige conclusie niet zullen worden aangesneden.

31.

Het feit dat videobewaking met opname van beelden binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, aangezien het op zichzelf een automatische verwerking betreft (hetgeen bij digitale opnames het geval is) of tot een dergelijke verwerking aanleiding geeft, blijkt reeds uit punt 16 van de considerans ervan.

32.

Ik merk wat dat betreft op dat de verwijzende rechter een vraag stelt over de uitlegging van artikel 3, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46. Ik ben derhalve van mening dat hij impliciet maar noodzakelijkerwijs ervan uitgaat dat de in het hoofdgeding litigieuze verwerking aan de bij artikel 3, lid 1, van de genoemde richtlijn vastgestelde criteria voldoet. ( 21 )

33.

De verwijzende rechter verschaft geen gedetailleerde informatie over de inhoud van de litigieuze video-opnames. Er mag overeenkomstig de rechtspraak van het Hof echter van worden uitgegaan dat uit opnames van deze aard „in hun geheel beschouwd, [...] zeer precieze conclusies [kunnen] worden getrokken over het privéleven van de personen van wie de gegevens zijn bewaard, zoals hun dagelijkse gewoonten, hun permanente of tijdelijke verblijfplaats, hun dagelijkse of andere verplaatsingen, de activiteiten die zij uitoefenen, hun sociale relaties en de sociale kringen waarin zij verkeren” ( 22 ).

34.

Overigens raakt „[d]e bewaring van de gegevens met het oog op de eventuele raadpleging ervan door de bevoegde nationale autoriteiten”, zoals het geval is geweest in het hoofdgeding, „[...] rechtstreeks en specifiek het privéleven en dus de door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde rechten. Een dergelijke bewaring van gegevens valt bovendien onder artikel 8 van dit Handvest omdat het gaat om een verwerking van persoonsgegevens in de zin van dit artikel. Zij moet bijgevolg noodzakelijkerwijs voldoen aan de uit dit artikel voortvloeiende vereisten inzake gegevensbescherming.” ( 23 )

b) Doelstellingen van richtlijn 95/46

35.

Het Hof heeft geoordeeld dat met name uit de punten 3, 7 en 8 van de considerans van richtlijn 95/46 volgt dat deze richtlijn met de harmonisatie van de nationale regels ter bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, hoofdzakelijk beoogt het vrije verkeer van deze gegevens tussen lidstaten te verzekeren, dat noodzakelijk is voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt in de zin van artikel 14, lid 2, EG. ( 24 )

36.

Overeenkomstig het opschrift ervan heeft richtlijn 95/46 nog een ander doel, namelijk „bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens”. De richtlijn stelt aldus een kader vast waarbinnen de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens is gewaarborgd.

37.

Het is een gegeven dat het vrije verkeer van persoonsgegevens kan indruisen tegen het recht op privéleven, dat met name is erkend in artikel 8 EVRM ( 25 ) en door de algemene beginselen van het recht van de Unie. ( 26 )

38.

Om deze reden heeft richtlijn 95/46 eveneens tot doel, zoals met name uit punt 10 van de considerans en artikel 1 van deze richtlijn blijkt, de bescherming die door de bestaande nationale regels wordt geboden, niet te verzwakken, maar integendeel in de Unie een hoog niveau van bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden bij de verwerking van persoonsgegevens te waarborgen. ( 27 )

39.

Wat het recht op eerbiediging van het privéleven betreft is het duidelijk dat „de bescherming van dit fundamentele recht volgens vaste rechtspraak van het Hof hoe dan ook vereist dat de uitzonderingen op de bescherming van persoonsgegevens en de beperkingen ervan binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven” ( 28 ) en dat dienaangaande „de bescherming van persoonsgegevens, die uitdrukkelijk wordt voorgeschreven door artikel 8, lid 1, van het Handvest, van bijzonder belang is voor het in artikel 7 van dit Handvest verankerde recht op eerbiediging van het privéleven” ( 29 ).

B – De uitsluiting van de werkingssfeer van richtlijn 95/46, bepaald in artikel 3, lid 2, tweede streepje

40.

In het hoofdgeding is het de vraag of de activiteit van Ryneš is uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 95/46 op grond van de in artikel 3, lid 2, tweede streepje, gemaakte uitzondering betreffende de verwerking „die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht”. Deze bepaling refereert niet aan het doel van de verwerking van persoonsgegevens dat is beschreven in de prejudiciële vraag, namelijk de bescherming van de „eigendom, de gezondheid en het leven van de eigenaren van het huis”.

41.

Ik moet verduidelijken dat het hoofdgeding noch betrekking heeft op de veiligheid van de staat, noch op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied, die onder de in artikel 3, lid 2, eerste streepje, van richtlijn 95/46 bepaalde uitzondering zouden kunnen vallen, alhoewel de in het onderhavige geval verzamelde gegevens uiteindelijk aan de autoriteiten zijn doorgegeven. ( 30 ) Ryneš heeft immers gehandeld als particulier die het slachtoffer van een strafbaar feit is geworden, en niet als handhaver van de openbare orde.

42.

Ryneš, de Tsjechische, de Italiaanse en de Poolse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn van mening dat het gebruik van een videobewakingssysteem als waar het in het hoofdgeding om gaat, dat bedoeld is om de eigendom, de gezondheid en het leven van de eigenaren van het huis te beschermen, binnen het kader van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden in de zin van artikel 3, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46 blijft, zelfs als dit systeem eveneens de openbare ruimte bewaakt. Het bureau, de Oostenrijkse, de Portugese en de Spaanse regering en de Commissie zijn daarentegen van mening dat de bovengenoemde uitzondering niet toepasselijk is in een situatie waarin dit systeem eveneens de openbare ruimte bewaakt, zoals hier het geval is.

a) Inaanmerkingneming van het doel van de verwerking als criterium voor de toepasselijkheid van richtlijn 95/46

43.

Ter terechtzitting is de vraag of de toepasselijkheid van de uitzondering afhankelijk kon zijn van de bedoeling van de betrokken persoon, uitvoerig besproken. Het gaat meer in het bijzonder om de vraag of het „uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke” karakter van de verwerking van de gegevens kan worden vastgesteld aan de hand van het doel dat de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke nastreeft.

44.

Volgens de verwijzende rechter is Ryneš overgegaan tot de bewaking „teneinde de eigendom, de gezondheid en het leven van de eigenaren van het huis te beschermen”. Volgens mij is het niet uitgesloten dat een door een dergelijk subjectief doel gekenmerkte activiteit kan voldoen aan de voorwaarden van artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46, hetgeen de verwerking van persoonsgegevens in het kader daarvan zou rechtvaardigen. Dat is evenwel niet de aan het Hof voorgelegde vraag. De onderhavige prejudiciële vraag heeft betrekking op de werkingssfeer van richtlijn 95/46, een vraag die noodzakelijkerwijs voorafgaat aan elke vraag betreffende de uitlegging van de materiële bepalingen ervan.

45.

In deze omstandigheden moet worden vastgesteld of de verwerking van persoonsgegevens waartoe Ryneš is overgegaan, buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt gelet op het subjectieve doel ervan, voor zover dat doel geacht kan worden een uitsluitend persoonlijk of huishoudelijk karakter van de verwerking van de betrokken gegevens te vormen.

46.

Ik herinner er wat dat betreft aan dat de functie van artikel 3, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46 erin bestaat de werkingssfeer van de richtlijn te omschrijven, waarbij bepaalde situaties blijven uitgesloten hoewel het een activiteit betreft die voldoet aan de criteria van deze richtlijn. Volgens mij kan de werkingssfeer van een regeling van het recht van de Unie niet afhangen van het subjectieve doel van de belanghebbende, in het onderhavige geval de verantwoordelijke voor de verwerking, aangezien een dergelijk doel noch op basis van externe factoren objectief is te toetsen, noch relevant is voor de betrokkenen waarvan de rechten en belangen door de litigieuze activiteit zijn geraakt.

47.

Het doel van de verwerking van persoonsgegevens kan immers niet doorslaggevend zijn jegens een voetganger die zich op de openbare weg begeeft en het voorwerp van videobewaking wordt, vanuit het gezichtspunt van zijn behoefte aan bescherming door duidelijke wettelijke bepalingen die zijn rechtspositie ten opzichte van de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens omschrijven. Het doel van de verwerking kan daarentegen een rol spelen bij de beoordeling van de geoorloofdheid daarvan. De werkingssfeer van de richtlijn moet derhalve door middel van objectieve criteria worden vastgesteld.

b) Uitsluitend huishoudelijke of uitsluitend persoonlijke activiteit

48.

Teneinde de strekking van de betrokken uitzondering te verduidelijken, geeft richtlijn 95/46 twee voorbeelden: correspondentie en het bijhouden van adressenbestanden. ( 31 ) Als uitzonderingsbepaling vraagt zij natuurlijk om een strikte uitlegging, hetgeen de rechtspraak op richtlijn 95/46 ( 32 ) bevestigt.

49.

De zeer nauwkeurige afbakening van deze uitzondering draagt er immers toe bij de niet-regelmatige verzameling van persoonsgegevens te verhinderen, die zich buiten het door het recht van de Unie geregelde kader en bijgevolg vrijgesteld van de vereisten van artikel 8, leden 2 en 3, van het Handvest kan voordoen. ( 33 )

50.

De zaak Lindqvist had net als de onderhavige zaak betrekking op de door een natuurlijke persoon verrichte verwerking van persoonsgegevens. Advocaat-generaal Tizzano was van mening dat de categorie „activiteit met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden” alleen activiteiten zoals „correspondentie en het bijhouden van adressenbestanden” dekt „[...], dat wil zeggen duidelijk privé- en vertrouwelijke activiteiten die beperkt blijven tot de persoonlijke of huishoudelijke sfeer van de betrokkenen” en dat in de betrokken zaak de uitzondering van het tweede streepje niet toepasselijk was. ( 34 )

51.

Volgens mij zijn „persoonlijke activiteiten” in de zin van artikel 3, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46 activiteiten die nauw en objectief zijn verbonden met het privéleven van een persoon en de persoonlijke levenssfeer van anderen niet merkbaar raken. Deze activiteiten kunnen echter buiten de woning plaatshebben. De „huishoudelijke activiteiten” zijn verbonden met het familieleven en hebben gewoonlijk plaats binnen de woning of op andere door de leden van de familie gedeelde plaatsen, zoals een tweede woning, een hotelkamer of een privéauto. Zij hebben alle een band met de bescherming van het privéleven verankerd in artikel 7 van het Handvest.

52.

In wezen ben ik met de regering van het Verenigd Koninkrijk van mening dat deze uitzondering in het huidige rechtskader, namelijk dat wat door de richtlijn in het leven is geroepen, de bescherming kan waarborgen die artikel 7 van het Handvest verleent aan degene die zich in zijn privé- en familieleven bezighoudt met de verwerking van persoonsgegevens.

53.

Voor de toepassing van deze uitzondering in het kader van richtlijn 95/46 volstaat het echter niet dat de bedoelde activiteiten verbonden zijn met persoonlijke of huishoudelijke activiteiten, bovendien moet deze band uitsluitend zijn. Ik voeg daar wat dat betreft aan toe dat er volgens mij geen twijfel bestaat aan het feit dat de voorwaarde inzake het uitsluitende karakter voor zowel persoonlijke activiteiten als huishoudelijke activiteiten geldt.

54.

Ik stel vast dat de videobewaking van anderen, dat wil zeggen de systematische bewaking van plaatsen door middel van een apparaat dat een videosignaal produceert dat wordt geregistreerd ten behoeve van de identificatie van personen, zelfs binnen een huis niet als uitsluitend persoonlijk kan worden beschouwd, hoewel dat niet uitsluit dat deze bewaking onder het begrip huishoudelijke activiteit zou kunnen vallen.

55.

Anderzijds is het juist, zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk stelt, dat de bescherming van de onschendbaarheid van de eigen woning en de bescherming daarvan tegen diefstal en tegen alle ongeoorloofde toegang, activiteiten vormen die voor elk huishouden wezenlijk zijn en daarom als huishoudelijke activiteiten kunnen worden beschouwd.

56.

Niettemin kan videobewaking die zich tot de openbare ruimte uitstrekt, volgens mij niet als een uitsluitend huishoudelijke activiteit worden beschouwd, omdat zij zich uitstrekt tot personen die geen band hebben met de betrokken familie en die anoniem wensen te blijven. Zoals het Hof heeft opgemerkt, kan „het feit dat de gegevens worden bewaard en later worden gebruikt zonder dat de” in het onderhavige geval betrokken personen „hierover word[en] ingelicht, bij de betrokken personen het gevoel opwekken dat hun privéleven constant in de gaten wordt gehouden”. ( 35 )

57.

De systematische videobewaking van een openbare ruimte door natuurlijke personen is derhalve niet vrijgesteld van de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van persoonsgegevens en toepasselijk zijn op videobewaking door rechtspersonen en overheidsinstanties. Deze uitlegging verhindert overigens dat videobewaking van een voor een eengezinswoning gelegen openbare ruimte gunstiger wordt behandeld dan de bewaking die in de omgeving van appartementsgebouwen toebehorend verenigingen van eigenaren wordt verricht, aangezien alle voor de verwerking van persoonsgegevens verantwoordelijken, natuurlijke personen en rechtspersonen, aldus aan dezelfde vereisten zijn onderworpen. ( 36 )

58.

Ik concludeer hieruit dat de verwerking van persoonsgegevens zoals verricht door Ryneš, niet onder het begrip „verrichten van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden” en dus niet onder de betrokken uitzondering, maar binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46 valt.

c) Aanvullende opmerkingen

59.

Omwille van de volledigheid wil ik erop wijzen dat in de rechtspraak de „openbaarmaking” van persoonsgegevens weliswaar dikwijls wordt genoemd als een van de criteria voor niet-toepasselijkheid van de uitzondering van artikel 3, lid 2, tweede streepje, van richtlijn 95/46 ( 37 ), maar dat omgekeerd het ontbreken van openbaarmaking niet tot toepasselijkheid van die uitzondering leidt. Het vastleggen en de bewaring van persoonsgegevens vormen immers op zich een inmenging in de door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde rechten. ( 38 )

60.

Ik merk bovendien op dat de door Ryneš vastgelegde persoonsgegevens in het kader van een strafprocedure zijn medegedeeld aan de autoriteiten. Wat dat betreft wil ik eraan herinneren dat volgens de rechtspraak van het Hof „de toegang van de bevoegde nationale autoriteiten tot de gegevens een aanvullende inmenging in dat fundamentele recht [vormt]”. ( 39 )

61.

Indien het Hof aanvaardt, zoals ik voorstel, dat richtlijn 95/46 toepasselijk is, zal de door Ryneš verrichte activiteit moeten worden beoordeeld in het kader van de genoemde richtlijn, die beoogt een evenwicht tussen de fundamentele rechten en de belangen van personen te verwezenlijken en te waarborgen.

62.

In dat geval moet met name de „rechtmatigheid” van de verwerking van de litigieuze gegevens worden getoetst. ( 40 ) Op dat punt moet eraan worden herinnerd dat behoudens de in artikel 13 van richtlijn 95/46 toegestane uitzonderingen, met name ter „bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen”, elke verwerking van persoonsgegevens, ten eerste, moet stroken met de in artikel 6 van deze richtlijn vermelde beginselen betreffende de kwaliteit van de gegevens, en, ten tweede, moet beantwoorden aan een van de in artikel 7 van deze richtlijn vermelde beginselen betreffende de toelaatbaarheid van gegevensverwerking. ( 41 )

63.

Wat de rechtvaardiging van een verwerking zoals die in het hoofdgeding betreft, ben ik van mening dat daarvoor steun is te vinden in artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46.

64.

Artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46 voorziet immers in twee cumulatieve voorwaarden voor de geoorloofdheid van de verwerking van persoonsgegevens, namelijk in de eerste plaats dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van het nagestreefde, gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens worden verstrekt, en in de tweede plaats, dat de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene niet prevaleren. Bedacht moet worden dat de tweede van die voorwaarden noodzakelijkerwijs een afweging van de aan de orde zijnde tegengestelde rechten en belangen meebrengt, die in beginsel afhangt van de concrete omstandigheden van het geval en in het kader waarvan de persoon of de instelling die de afweging uitvoert rekening dient te houden met het belang van de uit de artikelen 7 en 8 van het Handvest voortvloeiende rechten van de betrokkene. ( 42 ) Genoemd artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46 speelt dikwijls een sleutelrol in het onderzoek van de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens. ( 43 )

65.

Het komt mij voor dat de door Ryneš verrichte activiteit de bescherming dient van zijn genot van andere fundamentele rechten, zoals het recht op eigendom en het recht op eerbiediging van zijn familieleven.

66.

Het feit dat richtlijn 95/46 toepasselijk is, is derhalve niet noodzakelijkerwijs ongunstig voor de belangen van de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens, mits deze daadwerkelijk zijn gerechtvaardigd volgens artikel 7, sub f, van de genoemde richtlijn. Het is niet logisch te stellen dat ter bescherming van de fundamentele rechten van Ryneš een Europese richtlijn buiten toepassing moet worden gelaten die juist beoogt een rechtvaardig evenwicht tot stand te brengen tussen de rechten van laatstgenoemde en de rechten van andere natuurlijke personen, namelijk zij die worden geraakt door de verwerking van persoonsgegevens.

67.

Het feit dat richtlijn 95/46 op een dergelijke situatie toepasselijk is, maakt de activiteit van Ryneš op zich niet ongeoorloofd. Wel zal de afweging tussen de in het hoofdgeding toepasselijke grondrechten moeten worden gemaakt in het kader van richtlijn 95/46.

V – Conclusie

68.

Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de door de Nejvyšší správní soud gestelde prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:

„Het gebruik van een aan een eengezinswoning bevestigd camerasysteem, bedoeld ter bescherming van de eigendom, de gezondheid en het leven van de eigenaren van het huis, dat eveneens de openbare ruimte bewaakt, valt niet onder de verwerking van persoonsgegevens die door een natuurlijke persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB L 281, blz. 31.

( 3 ) Cursivering van mij.

( 4 ) C‑101/01, EU:C:2003:596.

( 5 ) C‑293/12 en C‑594/12, EU:C:2014:238.

( 6 ) C‑131/12, EU:C:2014:317.

( 7 ) Volgens de toelichting bij dat artikel is het „gebaseerd op artikel 286 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en op [richtlijn 95/46], alsmede op artikel 8 van het EVRM en op het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat door alle lidstaten is bekrachtigd”.

( 8 ) Indien richtlijn 95/46 van toepassing is, kan het latere gebruik van deze persoonsgegevens van een zeker belang zijn, bijvoorbeeld voor de toepassing van artikel 7, sub f, van deze richtlijn.

( 9 ) Zie bij wijze van voorbeeld van deze rechtspraak, EHRM, arrest Peck/Verenigd Koninkrijk, nr. 44647/98, § 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak, EHRM 2003-I.

( 10 ) Artikel 7 van de richtlijn luidt als volgt: „De lidstaten bepalen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien: [...] f) de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derde(n) aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van artikel 1, lid 1, van deze richtlijn, niet prevaleren.”

( 11 ) Zie over de toepassing van deze bepaling „Opinion 06/2014 on the notion of legitimate interests of the data controller under Article 7 of Directive 95/46/EC”, beschikbaar in de Engelse taal op het internetadres http://ec.europa.eu/justice/data-protection/index_en.htm.

( 12 ) Zie in deze zin arrest IPI (C‑473/12, EU:C:2013:715, punt 28) alsmede artikel 1 en punt 10 van de considerans van richtlijn 95/46.

( 13 ) Artikel 8, lid 1, EVRM luidt als volgt: „Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.”

( 14 ) In het arrest Commissie/Bavarian Lager (C‑28/08 P, EU:C:2010:378, punt 63) heeft het Hof in deze bewoordingen voorrang gegeven aan de bescherming van persoonsgegevens boven de toegang tot documenten: „Hieruit volgt dat wanneer een op verordening nr. 1049/2001 gebaseerd verzoek strekt tot het verkrijgen van toegang tot documenten die persoonsgegevens bevatten, de bepalingen van verordening nr. 45/2001, met inbegrip van de artikelen 8 en 18 ervan, in volle omvang van toepassing worden.”

( 15 ) EU:C:2014:317, punt 58.

( 16 ) Zie naar analogie arrest L’Oréal e.a. (C‑324/09, EU:C:2011:474, punten 62 en 63).

( 17 ) Zie in deze zin arresten Österreichischer Rundfunk e.a. (C‑465/00, C‑138/01 en C‑139/01, EU:C:2003:294, punt 70), Rijkeboer (C‑553/07, EU:C:2009:293, punt 47) en IPI (EU:C:2013:715, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 18 ) Zie met name arresten Google Spain en Google (EU:C:2014:317, punt 68), Connolly/Commissie (C‑274/99 P, EU:C:2001:127, punt 37) en Österreichischer Rundfunk e.a. (EU:C:2003:294, punt 68).

( 19 ) EU:C:2014:317, punt 69.

( 20 ) Artikel 29 van richtlijn 95/46 stelt een onafhankelijke en raadgevende groep in, die met name bestaat uit de autoriteiten van de lidstaten die zijn belast met de bescherming van persoonsgegevens (hierna: „groep gegevensbescherming artikel 29”). Zie met betrekking tot de onderhavige vraag advies 4/2004 van de genoemde groep betreffende de verwerking van persoonsgegevens door middel van videobewaking, toegankelijk op het internetadres http://ec.europa.eu/justice/data-protection/index_en.htm.

( 21 ) Zie eveneens punt 15 van de considerans van richtlijn 95/46, volgens welke „verwerkingen die op dergelijke gegevens betrekking hebben slechts onder deze richtlijn vallen als zij geautomatiseerd zijn of als de betrokken gegevens zijn opgeslagen of zullen worden opgeslagen in een bestand dat gestructureerd is volgens specifieke persoonscriteria teneinde een gemakkelijke toegang tot de betrokken persoonsgegevens mogelijk te maken”.

( 22 ) Arrest Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. (EU:C:2014:238, punt 27).

( 23 ) Arresten Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. (EU:C:2014:238, punt 29) en Volker und Markus Schecke en Eifert (C‑92/09 en C‑93/09, EU:C:2010:662, punt 47).

( 24 ) Zie in deze zin arresten Commissie/Duitsland (C‑518/07, EU:C:2010:125, punten 20‑22) en Österreichischer Rundfunk e.a. (EU:C:2003:294, punten 39 en 70).

( 25 ) Zie in deze zin EHRM, arresten Amann/Zwitserland [GK], nr. 27798/95, §§ 69 en 80, EHRM 2000-II, en Rotaru/Roemenië [GK], nr. 28341/95, §§ 43 en 46, EHRM 2000-V.

( 26 ) Arrest Commissie/Duitsland (EU:C:2010:125, punt 21).

( 27 ) Arresten Commissie/Duitsland (EU:C:2010:125, punt 22), Österreichischer Rundfunk e.a. (EU:C:2003:294, punt 70) en Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia (C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 52).

( 28 ) Arresten Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. (EU:C:2014:238, punt 52) en IPI (EU:C:2013:715, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 29 ) Arrest Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. (EU:C:2014:238, punt 53).

( 30 ) Zie betreffende de in het eerste streepje voorziene uitzondering, arrest Lindqvist (EU:C:2003:596, punten 43 e.v.).

( 31 ) Punt 12 van de considerans van de richtlijn.

( 32 ) Arresten Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia (EU:C:2008:727, punten 38‑49), Parlement/Raad en Commissie (C‑317/04 en C‑318/04, EU:C:2006:346, punten 54‑61) en Lindqvist (EU:C:2003:596, punt 47).

( 33 ) Volgens deze bepalingen moeten de persoonsgegevens „eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan. [...] Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.”

( 34 ) Zie conclusie van advocaat-generaal Tizzano in de zaak Lindqvist (EU:C:2002:513, met name de punten 34 en 35, cursivering van mij). Overigens was hij van mening dat de „betrokken verwerking met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallende activiteiten geschiedt”. Het Hof heeft deze uitlegging echter verworpen.

( 35 ) Arrest Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. (EU:C:2014:238, punt 37).

( 36 ) Zie advies 4/2004 van de groep gegevensbescherming artikel 29 betreffende de verwerking van persoonsgegevens door middel van videobewaking.

( 37 ) Zie als voorbeeld arrest Lindqvist (EU:C:2003:596, punt 47).

( 38 ) Arrest Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. (EU:C:2014:238, punt 34).

( 39 ) Ibidem, punt 35. Zie betreffende artikel 8 van het EVRM, EHRM, arresten Leander/Zweden van 26 maart 1987, série A, nr. 116, § 48; Rotaru/Roemenië [GK], nr. 28341/95, § 46, EHRM 2000-V, evenals Weber en Saravia/Duitsland (dec.), nr. 54934/00, § 79, EHRM 2006-XI.

( 40 ) Zie over de rechtmatigheid bijvoorbeeld arrest Worten (C‑342/12, EU:C:2013:355, punten 33 e.v.).

( 41 ) Arresten Google Spain en Google (EU:C:2014:317, punt 71), Österreichischer Rundfunk e.a. (EU:C:2003:294, punt 65), ASNEF en FECEMD (C‑468/10 en C‑469/10, EU:C:2011:777, punt 26) en Worten (EU:C:2013:355, punt 33).

( 42 ) Arrest ASNEF en FECEMD (EU:C:2011:777, punten 38 en 40).

( 43 ) Ter terechtzitting is een andere vraag aangesneden, namelijk hoe in registratiewagens ingebouwde camera’s moeten worden beoordeeld. Op basis van de voorgestelde uitlegging lijkt het mij duidelijk dat deze apparatuur om de openbare weg, met inbegrip van de personen die zich daar bevinden, te bewaken niet onder de genoemde uitzondering kan vallen en dat het gebruik ervan derhalve volledig is onderworpen aan de bij richtlijn 95/46 vastgestelde voorwaarden.