2.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 73/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 januari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Patent- und Markensenat — Oostenrijk) — Arne Forsgren/Österreichisches Patentamt

(Zaak C-631/13) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Begrip „werkzame stof” - Pneumokokkenconjugaatvaccin - Pediatrisch gebruik - Dragerproteïne - Covalente binding)

(2015/C 073/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Patent- und Markensenat

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Arne Forsgren

Verwerende partij: Österreichisches Patentamt

Dictum

1)

De artikelen 1, onder b), en 3, onder a), van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moeten aldus worden uitgelegd dat zij in beginsel niet eraan in de weg staan dat voor een werkzame stof een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven wanneer deze werkzame stof covalent is gebonden aan andere werkzame stoffen in de samenstelling van een geneesmiddel.

2)

Artikel 3, onder b), van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven voor een werkzame stof waarvan het effect niet valt onder de therapeutische indicaties waarop de vergunning voor het in de handel brengen betrekking heeft.

3)

Artikel 1, onder b), van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat een dragerproteïne die door middel van een covalente binding is geconjugeerd aan een polysaccharide-antigeen slechts als „werkzame stof” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt indien is aangetoond dat zij een eigen farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect heeft dat valt onder de therapeutische indicaties van de vergunning voor het in de handel brengen, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan aan de hand van alle feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding.


(1)  PB C 61 van 1.3.2014.