24.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 421/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Ringkonnakohus — Estland) — AS Baltic Agro/Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

(Zaak C-3/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Antidumping - Verordening (EG) nr. 661/2008 - Definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland - Voorwaarden voor vrijstelling - Artikel 3, lid 1 - Eerste onafhankelijke afnemer in de Unie - Verkrijging van de ammoniumnitraatmeststof via een derde onderneming - Vrijgave van de goederen - Verzoek om de douaneaangiften ongeldig te maken - Besluit 2008/577/EG - Douanewetboek - Artikelen 66 en 220 - Vergissing - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 251 - Controle achteraf])

2014/C 421/08

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tartu Ringkonnakohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AS Baltic Agro

Verwerende partij: Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/96, moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde onderneming die via een andere, eveneens in een lidstaat gevestigde onderneming ammoniumnitraat van Russische oorsprong heeft gekocht om deze goederen in de Unie in te voeren, niet als de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt en dus niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van het definitieve antidumpingrecht dat bij deze verordening voor dit ammoniumnitraat is vastgesteld.

2)

De artikelen 66 en 220, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat een douaneautoriteit tot boeking achteraf van een antidumpingrecht overgaat wanneer, zoals in de omstandigheden in het hoofdgeding, verzoeken om de douaneaangiften ongeldig te maken zijn ingediend op grond dat de daarin opgenomen vermelding van de ontvanger onjuist was en deze autoriteit die aangiften heeft aanvaard of een onderzoek heeft verricht nadat zij die verzoeken had ontvangen.

3)

Artikel 66 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, en artikel 251 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie van 16 april 2009, zijn in overeenstemming met het in artikel 20 van het Handvest vastgelegde grondrecht van gelijkheid voor de wet ingeval voornoemde bepalingen van het douanewetboek en van verordening nr. 2454/93 in het kader van het in de artikelen 28 VWEU en 31 VWEU genoemde gemeenschappelijke douanetarief niet de mogelijkheid bieden om een onjuiste douaneaangifte op verzoek ongeldig te maken en aldus vrijstelling van het antidumpingrecht te verlenen aan de ontvanger die aanspraak daarop had kunnen maken indien deze vergissing niet was gebeurd.


(1)  PB C 63 van 2.3.2013.