6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 augustus 2012 — Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, andere partijen: M en S

(Zaak C-372/12)

2012/C 303/32

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

Verweerders: M & S

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 12, aanhef en onder a, tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt?

2)

Dienen de woorden „recht van inzage” in artikel 8, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2) aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt in de zin van artikel 12, aanhef en onder a, tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG […]?

3)

Is artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mede gericht tot de lidstaten van de Europese Unie voor zover zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen in de zin van artikel 51, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

4)

Levert de consequentie dat als gevolg van het geven van inzage in „minuten” daarin niet meer de redenen worden vastgelegd waarom een bepaald besluit wordt voorgesteld, hetgeen de interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie en de ordelijke besluitvorming niet ten goede komt, een gerechtvaardigd belang van de vertrouwelijkheid op in de zin van artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

5)

Kan een juridische analyse, zoals neergelegd in een „minuut”, worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van artikel 2, onder a, van richtlijn 95/46/EG […]?

6)

Behoort tot de bescherming van rechten en vrijheden van anderen in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van richtlijn 95/46/EG […] ook het belang van een interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie? Indien het antwoord hierop negatief luidt, kan dit belang dan worden gebracht onder artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d of f, van die richtlijn?


(1)  PB L 281, blz. 31.

(2)  PB 2000, C 364, blz. 1.