ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

4 september 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 91/477/EEG — Afgifte van de Europese vuurwapenpas — Nationale regeling die de afgifte van een dergelijke pas uitsluitend voorbehoudt aan personen die wapens voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden”

In zaak C‑543/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) bij beslissing van 13 november 2012, ingekomen bij het Hof op 28 november 2012, in de procedure

Michal Zeman

tegen

Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet, E. Levits, M. Berger (rapporteur) en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

M. Zeman, die zichzelf vertegenwoordigt,

de Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline, vertegenwoordigd door M. Gajdošová als gemachtigde,

de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár en G. Wilms als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, lid 4, en 3 van richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB L 256, blz. 51), zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 (PB L 179, blz. 5; hierna: „richtlijn 91/477”), en van de artikelen 45, lid 1, en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Zeman en de Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline (arrondissementeel bestuur van de politie te Žilina) over de afwijzing door laatstgenoemde van Zemans verzoek tot afgifte van een Europese vuurwapenpas.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, vastgesteld bij resolutie 55/25 van de algemene vergadering van 15 november 2000, is het belangrijkste instrument ter bestrijding van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit. Dit verdrag is van 12 tot en met 15 december 2000 te Palermo (Italië) opengesteld ter ondertekening door de lidstaten van de Verenigde Naties en is in werking getreden op 29 september 2003. Het is goedgekeurd bij besluit 2004/579/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (PB L 261, blz. 69).

4

Dit verdrag is vervolledigd door drie protocollen, waaronder het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, goedgekeurd bij resolutie 55/255 van de algemene vergadering van 8 juni 2001 (hierna: „protocol”).

5

Artikel 2 van het protocol, met als opschrift „Doelstelling”, luidt als volgt:

„Het onderhavige protocol strekt ertoe de samenwerking tussen de verdragsluitende staten te bevorderen, te vergemakkelijken en te versterken, teneinde de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie te voorkomen, te bestrijden en uit te bannen.”

6

Artikel 10 van het protocol, met als opschrift „Algemene vereisten voor de licentie- en vergunningsstelsels voor de uitvoer, invoer en doorvoer”, bepaalt:

„1.   Voor de overbrenging van vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie creëert of handhaaft elke verdragsluitende staat een doeltreffend licentie- of vergunningsstelsel voor de uitvoer en invoer, evenals maatregelen betreffende de internationale doorvoer.

2.   Voorafgaand aan de afgifte van uitvoerlicenties of -vergunningen voor zendingen vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, verifieert elke verdragsluitende staat of:

a)

de staten van invoer invoerlicenties of -vergunningen hebben afgegeven; en

b)

de staten van doorvoer vóór de verzending minstens schriftelijk hebben laten weten dat zij zich niet tegen de doorvoer verzetten, onverminderd bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten ten gunste van staten zonder kustlijn.

3.   De uitvoerlicentie of -vergunning en de daarbij horende documentatie bevat minstens informatie over de plaats en datum van de levering, de vervaldatum, het land van uitvoer, het land van invoer, de uiteindelijke ontvanger, de omschrijving van de vuurwapens, hun delen, onderdelen en munitie en de hoeveelheid ervan en, in geval van doorvoer, het land van doorvoer. De in de invoerlicentie opgenomen informatie moet vooraf aan de staten van doorvoer worden verstrekt.

4.   De invoerende verdragsluitende staat informeert de uitvoerende verdragsluitende staat op diens verzoek over de ontvangst van de zendingen vuurwapens en hun delen, onderdelen en munitie.

5.   Elke verdragsluitende staat stelt binnen zijn mogelijkheden de noodzakelijke maatregelen vast om te verzekeren dat de licentie- en vergunningsprocedures veilig zijn en de echtheid van de licenties en vergunningen kan worden geverifieerd of gevalideerd.

6.   De verdragsluitende staten kunnen voor verifieerbare wettige doeleinden zoals de jacht, de schietsport, het deskundigenonderzoek, tentoonstellingen of herstellingen vereenvoudigde procedures vaststellen voor de tijdelijke invoer en uitvoer en voor de doorvoer van vuurwapens, hun delen, onderdelen en munitie.”

Unierecht

7

Binnen de Europese Unie is de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens in wezen geregeld in richtlijn 91/477.

8

De eerste tot en met de zevende overweging van de considerans van die richtlijn luiden als volgt:

„[...] in artikel 8 A van het Verdrag wordt bepaald dat de interne markt uiterlijk op 31 december 1992 tot stand moet zijn gebracht; de interne markt [omvat] een ruimte zonder binnengrenzen [...] waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van het Verdrag;

[...] de Europese Raad [heeft] zich op zijn bijeenkomst te Fontainebleau op 25 en 26 juni 1984 uitdrukkelijk afschaffing van alle politie- en douaneformaliteiten aan de binnengrenzen van de Gemeenschap ten doel gesteld;

[...] de algehele afschaffing van de controles en formaliteiten aan de binnengrenzen van de Gemeenschap veronderstelt dat aan bepaalde feitelijke voorwaarden wordt voldaan; [...] de Commissie [heeft] in haar Witboek inzake de voltooiing van de interne markt [...] gesteld dat afschaffing van de veiligheidscontroles bij vervoerde voorwerpen en bij personen onder andere een nader tot elkaar brengen van de wapenwetgevingen veronderstelt;

[...] de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap op het voorhanden hebben van wapens [vereist] een doeltreffende regeling [...], die binnen de lidstaten controle op verwerving en voorhanden hebben van vuurwapens en op overbrenging van die wapens naar een andere lidstaat, mogelijk maakt; [...] dientengevolge [moeten] de stelselmatige controles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap [...] worden opgeheven;

[...] op het gebied van de bescherming van de veiligheid van personen door deze regeling, in de mate waarin deze wordt verankerd in gedeeltelijk geharmoniseerde wetgevingen, [zal er] een groter wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten [...] groeien; [...] te dien einde [dienen] categorieën vuurwapens [...] te worden vastgesteld waarvan verwerving en voorhanden hebben door particulieren hetzij verboden, hetzij vergunningsplichtig dan wel aangifteplichtig is;

[...] het [...] is in beginsel [gewenst] te verbieden dat men zich met wapens van een lidstaat naar een andere begeeft en [...] een uitzondering [is] alleen dan aanvaardbaar [...], indien een procedure wordt gevolgd die ertoe leidt dat de lidstaten op de hoogte zijn van het feit dat een vuurwapen op hun grondgebied wordt binnengebracht;

[...] ten aanzien van de jacht en sportwedstrijden [moeten echter] soepeler regels [...] worden gesteld, opdat het vrije verkeer van personen niet onnodig wordt belemmerd”.

9

Artikel 1, lid 4, van diezelfde richtlijn bepaalt:

„De Europese vuurwapenpas is een document dat door de autoriteiten van een lidstaat op verzoek wordt afgegeven aan personen die rechtmatige houder en gebruiker van een vuurwapen worden. De vuurwapenpas is ten hoogste vijf jaar geldig. Deze geldigheidsduur kan worden verlengd. In de vuurwapenpas worden de in bijlage II voorgeschreven vermeldingen opgenomen. De vuurwapenpas is een niet-overdraagbaar document waarin het vuurwapen of de vuurwapens die de houder van de pas voorhanden heeft en gebruikt, is of zijn vermeld. De pas dient steeds in het bezit te zijn van de gebruiker van het vuurwapen. Wijzigingen in het voorhanden hebben of de kenmerken van de vuurwapens alsmede verlies of diefstal van het vuurwapen worden in de pas vermeld.”

10

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 91/477 luidt als volgt:

„Deze richtlijn laat de toepassing van de nationale bepalingen inzake het dragen van wapens of de reglementering van de jacht of het sportschieten onverlet.”

11

Artikel 3 van die richtlijn bepaalt:

„De lidstaten kunnen in hun wetgeving strengere voorschriften opnemen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat, onder voorbehoud van de rechten die bij artikel 12, lid 2, aan de ingezetenen van de lidstaten worden toegekend.”

12

Artikel 11, leden 1 en 2, van richtlijn 91/477 luidt als volgt:

„1.   Onverminderd artikel 12 mogen vuurwapens slechts van een lidstaat naar een andere worden overgebracht, indien de in de volgende leden omschreven procedure wordt gevolgd. Deze bepalingen gelden ook voor overbrenging van een vuurwapen door middel van postorderverkoop.

2.   Wat de overbrenging van vuurwapens naar een andere lidstaat betreft, doet de belanghebbende vóór iedere verzending de lidstaat waar deze wapens zich bevinden, mededeling van:

naam en adres van de verkoper of de overdragende persoon en van de koper of verwervende persoon of, in voorkomend geval, van de eigenaar,

het adres waarnaar deze wapens zullen worden verzonden of vervoerd,

het aantal wapens dat van de zending of het vervoer deel uitmaakt,

de identificatiegegevens betreffende elk wapen en bovendien de vermelding dat het wapen is gecontroleerd volgens de bepalingen van het Verdrag van 1 juli 1969 inzake wederzijdse erkenning van keurmerken van handvuurwapens,

de wijze van overbrenging,

de datum van vertrek en de vermoedelijke datum van aankomst.

Bij overbrenging tussen wapenhandelaars behoeven de gegevens bedoeld in de laatste twee streepjes niet te worden meegedeeld.

De lidstaat onderzoekt onder welke omstandigheden de overbrenging zal geschieden, met name met het oog op de veiligheid.

Indien de lidstaat deze overbrenging toestaat, verleent hij daarvoor een vergunning waarin alle in de eerste alinea genoemde gegevens zijn vermeld. Dit document dient de vuurwapens tot aan de bestemming te vergezellen en dient op elk verzoek van de autoriteiten van de lidstaten te worden overgelegd.”

13

Artikel 12, leden 1 en 2, van diezelfde richtlijn bepaalt:

„1.   Behalve wanneer de procedure van artikel 11 wordt gevolgd, is het voorhanden hebben van een vuurwapen gedurende een reis door twee of meer lidstaten slechts toegestaan, indien de belanghebbende van genoemde lidstaten een vergunning heeft verkregen.

De lidstaten kunnen deze vergunning verlenen voor één of meer reizen en voor een periode van maximaal één jaar, die kan worden verlengd. Deze vergunning wordt vermeld op de Europese wapenpas die de reiziger op elk verzoek van de autoriteiten van de lidstaten moet overleggen.

2.   In afwijking van lid 1 mogen jagers, [...] wat de categorieën C en D [betreft], en sportschutters, [...] wat de categorieën B, C en D [betreft], voor de uitoefening van hun activiteit zonder voorafgaande vergunning gedurende een reis door twee of meer lidstaten één of meer van deze vuurwapens voorhanden hebben, op voorwaarde dat zij in het bezit zijn van een Europese vuurwapenpas waarin dit vuurwapen of deze vuurwapens zijn vermeld en op voorwaarde dat zij de reden van de reis kunnen aantonen, met name door een uitnodiging of door een ander bewijs voor hun jagers- of schietsportactiviteiten in de lidstaat van bestemming over te leggen.

Het is de lidstaten niet toegestaan de afgifte van de Europese vuurwapenpas afhankelijk te stellen van de betaling van een vergoeding of heffing.

Deze afwijking geldt echter niet voor reizen naar een lidstaat die [krachtens artikel 8, lid 3,] verwerving en voorhanden hebben van het betrokken wapen verbiedt of [...] aan een vergunning onderwerpt; in dit geval wordt daarvan op de Europese vuurwapenpas uitdrukkelijk melding gemaakt.

In de context van het in artikel 17 bedoelde verslag onderzoekt de Commissie, in overleg met de lidstaten, eveneens de resultaten van de toepassing van de tweede alinea, met name wat de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid betreft.”

14

In punt 14 van de considerans van richtlijn 2008/51 staat het volgende te lezen:

„De Europese vuurwapenpas functioneert over het geheel genomen bevredigend en moet worden beschouwd als het belangrijkste document dat jagers en sportschutters nodig hebben voor het voorhanden hebben van een vuurwapen tijdens een reis naar een andere lidstaat. De lidstaten zouden de afgifte van de Europese vuurwapenpas niet afhankelijk mogen stellen van de betaling van een vergoeding of heffing.”

15

Op 25 februari 1993 heeft de Commissie aanbeveling 93/216/EEG betreffende de Europese vuurwapenpas (PB L 93, blz. 39) vastgesteld. In de tweede overweging van de considerans daarvan staat te lezen dat „de Europese vuurwapenpas is ingevoerd om het vrije verkeer van jagers en amateurschutters binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken; dat de verwezenlijking van die doelstelling op tastbare wijze dient te worden geïllustreerd door de goedkeuring van een eenvormige pas met een gemeenschappelijk logo”.

16

Het model van de Europese vuurwapenpas is opgenomen in de bijlage bij die aanbeveling.

17

De Raad van de Europese Unie heeft op 16 oktober 2001 besluit 2001/748/EG betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap van het Protocol, gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, onderdelen ervan en munitie (PB L 280, blz. 5) vastgesteld. De Commissie heeft het protocol op 16 januari 2002 namens de Gemeenschap ondertekend.

18

Van mening zijnde dat wegens de toetreding van de Gemeenschap tot het protocol wijzigingen moesten worden aangebracht aan enkele bepalingen van richtlijn 91/477 en dat de voor die richtlijn relevante internationale verplichtingen zo snel mogelijk, op coherente en doeltreffende wijze, dienden te worden nagekomen, heeft de Uniewetgever richtlijn 2008/51 vastgesteld.

19

De toetreding tot dit protocol heeft tevens geleid tot de vaststelling van verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (PB L 94, blz. 1).

20

In punt 10 van de considerans van verordening nr. 258/2012 staat het volgende te lezen:

„Richtlijn [91/477] regelt de overbrenging van vuurwapens voor civiel gebruik op het grondgebied van de Unie terwijl deze verordening betrekking heeft op maatregelen inzake de export vanuit het douanegebied van de Unie naar of door derde landen.”

21

Artikel 9, lid 1, sub a en b, van die verordening luidt als volgt:

„Vereenvoudigde procedures voor de tijdelijke uitvoer of wederuitvoer van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie zullen worden toegepast waarbij:

a)

geen uitvoervergunning is vereist voor:

i)

de tijdelijke uitvoer door jagers of sportschutters als onderdeel van hun begeleide persoonlijke bezittingen, tijdens een reis naar een derde land op voorwaarde dat zij bij de bevoegde instanties de redenen van de reis kunnen aantonen, met name door een uitnodiging of een ander bewijs voor hun jagers- of schietsportactiviteiten in het derde land van bestemming over te leggen, van:

één of meer vuurwapens;

hun essentiële componenten, indien gemarkeerd, evenals onderdelen;

de hiervoor bestemde munitie, beperkt tot een maximum van 800 patronen voor jagers en een maximum van 1200 patronen voor sportschutters;

ii)

de wederuitvoer door jagers of sportschutters als onderdeel van hun begeleide persoonlijke bezittingen nadat tijdelijk toestemming is verleend voor jagers- of schietsportactiviteiten, op voorwaarde dat de vuurwapens in het bezit blijven van een persoon die buiten het douanegebied van de Unie is gevestigd en de vuurwapens opnieuw worden uitgevoerd naar die persoon;

b)

bij het verlaten van het douanegebied van de Unie via een andere lidstaat dan hun lidstaat van verblijf, leggen jagers en sportschutters overeenkomstig de artikelen 1 en 12 van richtlijn [91/477] de Europese vuurwapenpas aan de bevoegde instanties voor. In geval van luchtvervoer, wordt de Europese vuurwapenpas voorgelegd aan de bevoegde instanties op de plaats waar de desbetreffende artikelen worden overgedragen aan de luchtvaartmaatschappij voor vervoer uit het douanegebied van de Unie.

Bij het verlaten van het douanegebied van de Unie via de lidstaat van hun verblijf, kunnen jagers en sportschutters in plaats van een Europese vuurwapenpas een ander document voorleggen dat door de bevoegde instanties van die lidstaat voor dit doel als geldig wordt erkend.”

Slowaaks recht

22

Wet nr. 190/2003 betreffende vuurwapens en munitie en tot wijziging van bepaalde wetten, in de versie die gold op de datum van de verwijzingsbeslissing (hierna: „wet nr. 190/2003”), is door de Slowaakse wetgever vastgesteld ter uitvoering van richtlijn 91/477.

23

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat artikel 15, lid 2, van deze wet, onder het opschrift „De vergunning tot het voorhanden hebben of dragen van een wapen en de vergunningscategorieën”, een onderscheid maakt tussen verschillende categorieën van vergunningen voor wapendracht naargelang het gebruiksdoel van het wapen of de munitie en naargelang de aard van de vergunning om het betrokken wapen te dragen of voorhanden te hebben. Deze categorieën zijn de volgende:

„[...]

a)

A – het dragen van wapens en munitie voor de verdediging van lijf en goed,

b)

B – het voorhanden hebben van wapens en munitie voor de verdediging van lijf en goed,

c)

C – het voorhanden hebben van wapens en munitie met het oog op de uitoefening van een beroepsactiviteit of krachtens een vergunning op basis van een specifieke bepaling,

d)

D – het voorhanden hebben van wapens en munitie voor jachtdoeleinden,

e)

E – het voorhanden hebben van wapens en munitie voor sportdoeleinden,

f)

F – het voorhanden hebben van wapens en munitie voor verzameldoeleinden.”

24

Artikel 46 van diezelfde wet, dat de Europese vuurwapenpas regelt, bepaalt:

„1.   De Europese vuurwapenpas is een officieel document dat de houder ervan toestaat tijdens zijn reizen naar andere lidstaten van de Europese Unie het in de pas vermelde wapen en de voor het gebruik ervan vereiste hoeveelheid overeenstemmende munitie mee te nemen, voor zover de lidstaat van de Europese Unie waarnaar of waardoor de houder van de pas reist, heeft ingestemd met de invoer of doorvoer van dat wapen. Door de minister vastgestelde dwingende bepalingen van algemene strekking bepalen het model van de Europese vuurwapenpas en de vermeldingen die daarop moeten worden aangebracht.

2.   De houder van een Europese vuurwapenpas kan zonder voorafgaande machtiging van een lidstaat van de Europese Unie tijdens een reis door twee of meer lidstaten van de Europese Unie een wapen in de zin van artikel 6, lid 1, sub a tot en met c, of een lang zelfladend vuurwapen waarvan het magazijn en de kamer niet meer dan drie patronen mogen bevatten, evenals de daarmee overeenstemmende munitie, uitvoeren voor de uitoefening van een jachtrecht, of een wapen in de zin van artikel 5, lid 1, sub a tot en met f, en van artikel 6, evenals de daarmee overeenstemmende munitie, voor de deelname aan een evenement dat een activiteit voor sportschutters omvat, indien dit wapen is vermeld op de Europese vuurwapenpas en indien de houder van de pas het doel van zijn reis bewijst. Deze afwijking geldt niet voor reizen naar een lidstaat die de aanschaf en het voorhanden hebben van het betrokken wapen verbiedt of aan een machtiging onderwerpt. In dat geval moet dit op de Europese vuurwapenpas worden vermeld.

3.   De Europese vuurwapenpas wordt afgegeven door de politiediensten op schriftelijk verzoek van een natuurlijke persoon die in Slowakije woont, eigenaar is van een in lid 2 genoemd wapen en houder is van een vergunning van de categorieën D of E. Het verzoek om afgifte van de Europese vuurwapenpas moet de persoonsgegevens van de aanvrager vermelden en het nummer en de categorie van de vergunning voor het voorhanden hebben of het dragen van een wapen. Bij de aanvraag moeten twee foto’s worden gevoegd die overeenstemmen met de aanwijzingen van artikel 17, lid 2, sub a.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

25

Sedert 30 juni 2010 beschikt Zeman over een vergunning voor het dragen van een wapen van categorie A, die hem, overeenkomstig de Slowaakse regeling, voor het gehele Slowaakse grondgebied het dragen van een wapen en munitie ter verdediging van lijf en goed toestaat. Hij beschikt echter niet over een vergunning voor het dragen van wapens van de categorieën D of E. Voor de afgifte daarvan is vereist dat de betrokken wapens worden gebruikt voor jacht- of sportdoeleinden.

26

Op 22 november 2010 heeft Zeman de Okresné riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline verzocht om de afgifte van een Europese vuurwapenpas. Bij besluit van 21 december 2010 is dit verzoek afgewezen.

27

Dit besluit, waartegen bezwaar was ingesteld bij de Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline, is door laatstgenoemde instantie bevestigd op grond dat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 46, lid 3, van wet nr. 190/2003, daar een vuurwapenpas slechts kan worden afgegeven aan de houder van een vergunning voor het voorhanden hebben van wapens van de categorieën D of E, die uitsluitend zijn bestemd voor sport- en jachtdoeleinden.

28

Zeman heeft tegen dit laatste besluit beroep ingesteld bij de Krajský súd v Žiline (regionale rechtbank van Žilina) en daarbij in wezen betoogd dat de weigering hem een Europese vuurwapenpas af te geven onverenigbaar is met de doelstelling van richtlijn 91/477 en in strijd is met het Unierecht, en met name met het Handvest.

29

Dit beroep is verworpen op grond dat richtlijn 91/477 correct in Slowaaks recht was omgezet. Bovendien heeft dit gerecht van eerste aanleg geoordeeld dat de relevante bepalingen van die richtlijn geen rechtstreekse werking hebben en dat het door artikel 45, lid 1, van het Handvest gewaarborgde recht niet was geschonden.

30

Zeman heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hooggerechtshof van de Slowaakse Republiek), dat zich in zijn verwijzingsbeslissing heeft afgevraagd of het nationale recht de afgifte van de Europese vuurwapenpas kan beperken, zodat deze vuurwapenpas slechts kan worden afgegeven aan jagers en sportschutters.

31

De verwijzende rechter is van mening dat artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/477 – doordat het een omschrijving van het begrip „Europese vuurwapenpas” bevat die door de wetgeving van een lidstaat niet kan worden gewijzigd – aan iedere houder van een vergunning voor wapendracht de uit deze richtlijn voortvloeiende rechten verleent, ongeacht de categorie waartoe de betrokken wapens behoren.

32

Uit deze richtlijn of de considerans ervan zou niet op ondubbelzinnige wijze volgen dat de Europese vuurwapenpas uitsluitend voor de jacht of voor sportwedstrijden kan dienen, en evenmin dat de regels aangaande deze pas uitsluitend deze twee activiteiten betreffen.

33

Volgens de verwijzende rechter is de weigering Zeman een Europese vuurwapenpas te verstrekken in strijd met het in artikel 45, lid 1, van het Handvest vervatte recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, daar dit recht nauw verbonden is met het recht van elke persoon op behoud van zijn fysieke integriteit en gezondheid, waarvan hij onder andere de eerbiediging kan verzekeren door het dragen van een vuurwapen. Het recht om vuurwapens te vervoeren die zijn bedoeld voor de persoonlijke veiligheid van wie ze voorhanden heeft, zou aldus voortvloeien uit het recht van vrij verkeer. Derhalve zou de nationale regeling het recht van vrij verkeer meer beperken dan de strengere voorschriften die de lidstaten krachtens artikel 3 van richtlijn 91/477 mogen vaststellen.

34

De verwijzende rechter wijst erop dat hij zich ervan bewust is dat een persoon die zich op het recht van vrij verkeer op het grondgebied van de Unie beroept, misbruik kan maken van de wapens die hij voorhanden heeft. Hij is echter van mening dat, gesteld dat krachtens artikel 3 van richtlijn 91/477 kan worden afgeweken van artikel 1, lid 4, ervan, zodat aan bepaalde personen een Europese vuurwapenpas kan worden geweigerd, een dergelijke weigering verenigbaar moet zijn met artikel 52, lid 1, van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel in acht moet nemen.

35

Bovendien herinnert de verwijzende rechter eraan dat de Europese vuurwapenpas het de houder ervan vergemakkelijkt om in de andere lidstaten een wapenvergunning te verkrijgen, aangezien deze daardoor gebruik kan maken van een vereenvoudigde procedure waardoor hij bijkomende kosten en administratieve obstakels kan vermijden die het vrij verkeer van particulieren kunnen belemmeren.

36

In die omstandigheden heeft de Najvyšší súd Slovenskej republiky de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 1, lid 4, van richtlijn [91/477], junctis artikel 3 van de richtlijn en de artikelen 45, lid 1, en 52, lid 1, van het Handvest aldus worden uitgelegd dat:

a)

het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die niet toestaat dat een Europese vuurwapenpas in de zin van artikel 1, lid 4, van die richtlijn wordt afgegeven aan de houder van een vergunning voor wapendracht (die is vereist voor het voorhanden hebben van een wapen) die is afgegeven voor andere doeleinden dan jacht of sport en die hem [...] het voorhanden hebben (alsook het dragen) toestaat van een vuurwapen waarvoor hij om de afgifte van die Europese vuurwapenpas verzoekt,

en dit niettegenstaande het feit dat:

b)

de wettelijke regeling van die lidstaat (van herkomst) die houder toestaat, zelfs bij ontstentenis van een Europese vuurwapenpas, dit vuurwapen buiten zijn grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat mee te nemen mits hij de meldingsplicht naleeft, waarbij de afgifte van de Europese vuurwapenpas de situatie van die houder ten aanzien van de lidstaat van herkomst niet wijzigt (dit wil zeggen dat die houder alleen diezelfde meldingsplicht moet naleven)?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft artikel 1, lid 4, van diezelfde richtlijn, wanneer de wettelijke regeling van de lidstaat niet toestaat dat aan deze houder een Europese vuurwapenpas wordt afgegeven, dan rechtstreekse werking, zodat de lidstaat op grond van die bepaling verplicht is aan die houder een Europese vuurwapenpas af te geven?

3)

Indien de eerste vraag of de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is de bevoegde autoriteit dan verplicht de wettelijke regeling van de lidstaat, die:

a)

deze houder niet uitdrukkelijk verbiedt een Europese vuurwapenpas te verkrijgen, maar

b)

voorziet in een procedure voor de afgifte van een Europese vuurwapenpas aan alleen de houder van een vergunning voor wapendracht (die vereist is voor het voorhanden hebben van een wapen) die voor jacht- of sportdoeleinden is afgegeven,

zo veel mogelijk aldus uit te leggen dat de bevoegde autoriteit tevens een Europese vuurwapenpas moet afgeven aan de houder van een vergunning voor wapendracht die niet is afgegeven voor sport- of jachtdoeleinden, voor zover dit mogelijk is op grond van de indirecte werking van [...] richtlijn [91/477]?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

Opmerkingen vooraf

37

In de eerste plaats blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat Zeman een vergunning heeft voor wapens van categorie A, die hem, overeenkomstig de Slowaakse regeling, het dragen van een wapen en munitie ter bescherming van lijf en goederen toestaat voor het volledige Slowaakse grondgebied. Vaststaat echter dat Zeman geen vergunning heeft voor wapens van de categorieën D of E als bedoeld in wet nr. 190/2003 en hij dus geen wapen voor jacht- of sportdoeleinden voorhanden mag hebben.

38

In de tweede plaats blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het hoofdgeding niet gaat over het verbod voor Zeman om zonder een Europese vuurwapenpas een hem toebehorend wapen naar een andere lidstaat te brengen, maar uitsluitend over de weigering van de bevoegde autoriteit om hem een dergelijke pas af te geven.

39

In de derde plaats moet worden vermeld dat artikel 45 van het Handvest, onder het opschrift „Vrijheid van verkeer en van verblijf”, dat door Zeman wordt aangevoerd en waarnaar de verwijzende rechter in zijn eerste vraag verwijst, „[i]edere burger van de Unie het recht [verleent] zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven”. Volgens de toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten (PB 2007, C 303, blz. 17) is het door dit artikel 45, lid 1, gewaarborgde recht het door artikel 20, lid 2, eerste alinea, sub a, VWEU gewaarborgde recht dat overeenkomstig artikel 20, lid 2, tweede alinea, VWEU wordt uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Voor zover richtlijn 91/477 betrekking heeft op het vrij verkeer van personen die wapens voorhanden hebben, met name jagers en sportschutters, vormt zij een dergelijke maatregel. Bijgevolg moet de eerste vraag alleen tegen de achtergrond van die richtlijn worden beantwoord.

40

In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag in wezen wenst te vernemen of richtlijn 91/477 aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling volgens welke een Europese vuurwapenpas slechts mag worden afgegeven aan personen die een vuurwapen voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden.

Ten gronde

41

Bij ontstentenis van uitdrukkelijke bepalingen in richtlijn 91/477 moet deze, teneinde een nuttig antwoord te geven op de eerste vraag, worden uitgelegd tegen de achtergrond van de door haar nagestreefde doelstellingen en van de systematiek en de algemene opzet ervan.

42

In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat volgens de tweede tot en met de vierde overweging van de considerans van richtlijn 91/477 deze richtlijn is vastgesteld met het doel de interne markt tot stand te brengen, en dat de afschaffing van de veiligheidscontroles bij vervoerde voorwerpen en bij personen onder andere een nader tot elkaar brengen van de wapenwetgevingen veronderstelde.

43

In die context was de wetgever van de Unie van mening dat de afschaffing van de controles op het voorhanden hebben van wapens aan de binnengrenzen van de Gemeenschap een doeltreffende regeling vereiste, waardoor de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens en de overbrenging van die wapens naar een andere lidstaat binnen de lidstaten kon worden gecontroleerd.

44

Blijkens de zesde overweging van de considerans van richtlijn 91/477 berust deze richtlijn op het postulaat dat het in beginsel moet worden verboden zich met wapens van een lidstaat naar een andere te begeven en dat afwijkingen van dit beginsel slechts aanvaardbaar zijn indien er een procedure bestaat waardoor lidstaten op de hoogte kunnen zijn van het feit dat een vuurwapen op hun grondgebied wordt binnengebracht.

45

Tot slot moeten volgens de zevende overweging van de considerans van die richtlijn soepeler regels worden vastgesteld voor de jacht en voor sportwedstrijden.

46

Bijgevolg heeft richtlijn 91/477 onder meer tot doel het grensoverschrijdende verkeer binnen de Unie van niet voor de jacht of de schietsport bestemde vuurwapens in beginsel te verbieden, met uitzondering van de gevallen waarin de betrokken lidstaten dat verkeer toestaan volgens de procedures van de artikelen 11 en 12, lid 1, van die richtlijn.

47

Wat de systematiek en de algemene opzet van die richtlijn betreft, moet in deze context worden opgemerkt dat deze ongetwijfeld een gedeeltelijke en minimale harmonisatie van bepaalde bestuurlijke voorwaarden voor het verwerven van wapens, het voorhanden hebben ervan en het grensoverschrijdende verkeer ervan vormt, aangezien artikel 3 van richtlijn 91/477 de lidstaten de mogelijkheid biedt om in hun wettelijke regeling strengere bepalingen op te nemen dan die waarin die richtlijn voorziet.

48

Dat neemt echter niet weg dat dit artikel 3 uitdrukkelijk uitsluit dat het gebruik van die mogelijkheid de rechten mag beperken die artikel 12, lid 2, van richtlijn 91/477 aan ingezetenen van de lidstaten toekent. Artikel 12, lid 2, bepaalt immers juist dat in afwijking van de bij artikel 12, lid 1, van die richtlijn ingestelde procedure de jagers en sportschutters, wanneer zij houder zijn van een Europese vuurwapenpas, zich zonder verdere bestuurlijke formaliteiten met de op die pas vermelde wapens mogen verplaatsen, op voorwaarde dat zij de reden van hun reis kunnen aantonen, met name door overlegging van een uitnodiging of elk ander bewijs van hun jagers- of schietsportactiviteiten in de lidstaat van bestemming.

49

Tegen de achtergrond van deze overwegingen moeten de juridische aard van de Europese vuurwapenpas en de omvang van de autonomie van de lidstaten bij het afgeven van deze pas worden geanalyseerd. Volgens artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/477 is de Europese vuurwapenpas immers een document dat op verzoek wordt afgegeven aan een persoon die rechtmatig houder van een vuurwapen wordt, en waarop het wapen of de wapens van deze persoon zijn vermeld. De pas moet elke wijziging in het voorhanden hebben van het betrokken vuurwapen en van de kenmerken ervan, evenals elk verlies of elke diefstal ervan vermelden.

50

Die bepaling omschrijft aldus de Europese vuurwapenpas, maar preciseert niet uitdrukkelijk de omvang van de door die pas verleende rechten.

51

Vermeld moet worden dat de omstandigheid dat deze vuurwapenpas wordt afgegeven aan wie reeds krachtens nationale bepalingen rechtmatig een wapen voorhanden heeft, laat vermoeden dat deze pas de nationale vergunning voor het verwerven en voorhanden hebben van wapens niet vervangt. Uit de omstandigheid dat deze pas slechts op verzoek wordt afgegeven, volgt immers dat het bezit ervan geen voorwaarde vormt voor het rechtmatig voorhanden hebben van vuurwapens.

52

Vaststaat bovendien dat artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/477 verwijst naar bijlage II ervan, die de vermeldingen bevat die op de Europese vuurwapenpas moeten staan. Volgens deze bijlage II moet op deze pas het volgende worden vermeld: „Een dergelijke voorafgaande vergunning is in beginsel niet nodig voor reizen met een wapen van categorie C of D met het oog op de jacht of met een wapen van categorie B, C of D om deel te nemen aan een schietwedstrijd, mits de houder in bezit is van de [Europese] [vuur]wapen[pas] en de reden van de reis kan aantonen”. Daaruit volgt dat artikel 1, lid 4, van die richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 2, ervan, in hoofdzaak beoogt het verkeer van voor de jacht- of sport bestemde wapens te vergemakkelijken.

53

In die omstandigheden moet enerzijds worden vastgesteld dat de lidstaten slechts aan de jagers en sportschutters een Europese vuurwapenpas moeten afgeven, daar dezen zonder een dergelijke pas niet het recht kunnen uitoefenen dat hun uitdrukkelijk door richtlijn 91/477 is toegekend.

54

Anderzijds moet erop worden gewezen dat, op de enkele voorwaarde dat de betrokken nationale bepalingen dit recht van jagers en sportschutters niet beperken, de lidstaten strengere bepalingen mogen vaststellen dan die waarin richtlijn 91/477 voorziet, en dus niet verplicht zijn een Europese vuurwapenpas af te geven aan andere personen die wapens voorhanden hebben.

55

Die uitlegging vindt steun in de analyse van bepaalde andere Unierechtelijke handelingen betreffende vuurwapens.

56

Aldus moet, hoewel verordening nr. 258/2012 niet van toepassing is op het hoofdgeding, toch worden vermeld dat artikel 9 van die verordening voorziet in vereenvoudigde procedures voor de tijdelijke uitvoer of de wederuitvoer van vuurwapens, die uitsluitend openstaan voor jagers en sportschutters.

57

Op dezelfde wijze bevestigen punt 14 van de considerans van richtlijn 2008/51 en de tweede overweging van de considerans van aanbeveling 93/216 dat de invoering van de Europese vuurwapenpas tot doel had het vrije verkeer mogelijk te maken van jagers en sportschutters die hun wapens van een lidstaat naar een andere meenemen, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de verwezenlijking van dit doel.

58

Bovendien moet in herinnering worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bepalingen van Unierecht zo veel mogelijk moeten worden uitgelegd tegen de achtergrond van het internationale recht, met name wanneer dergelijke bepalingen strekken tot tenuitvoerlegging van een door de Unie gesloten internationale overeenkomst (zie met name arresten Bettati, C‑341/95, EU:C:1998:353, punt 20; SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 35; Peek & Cloppenburg, C‑456/06, EU:C:2008:232, punten 29‑32, en Donner, C‑5/11, EU:C:2012:370, punt 23).

59

Een dergelijke uitlegging bevestigt de overwegingen in punt 54 van het onderhavige arrest. Artikel 10 van het protocol verplicht de verdragsluitende staten weliswaar een doeltreffend licentiestelsel voor de invoer, uitvoer en doorvoer van vuurwapens te creëren, maar geeft deze staten in lid 6 ervan de mogelijkheid om alleen voor verifieerbare wettige doeleinden, zoals de jacht, de schietsport, het deskundigenonderzoek, tentoonstellingen of herstellingen, vereenvoudigde procedures vast te stellen voor de tijdelijke invoer en uitvoer van deze wapens en voor de doorvoer ervan.

60

Uit de voorgaande overwegingen volgt dat richtlijn 91/477 aldus moet worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding volgens welke een Europese vuurwapenpas slechts mag worden afgegeven aan personen die een vuurwapen voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden.

Tweede en derde vraag

61

Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

62

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding volgens welke een Europese vuurwapenpas slechts mag worden afgegeven aan personen die een vuurwapen voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Slowaaks.